28 275
Goedkeuring van de opzegging van het op 14 februari 1972 te Rabat ondertekende Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko, en het op 3 november 1972 te Rabat ondertekende Administratief Akkoord betreffende de wijze van toepassing van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko, met overgangsvoorziening (Wet sociale zekerheidsrelatie Marokko)

nr. 314b
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 28 mei 2002

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel gaf de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De vaste commissie merkte op op 14 mei 2002 een notitie te hebben ontvangen van de Permanente commissie van deskundigen in internationaal vreemdelingen-, vluchtelingen- en strafrecht. Zij verzocht de regering op deze notitie, die ter inzage is gelegd op het CIP, haar commentaar te formuleren en dat aan de Kamer te doen toekomen.

De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Uiteraard stemmen deze leden in met het voornemen bij de handhaving van de Algemene bijstandswet dezelfde verificatie-regels in acht te nemen als bij de sociale verzekeringswetten.

Dit betekent echter niet, dat deze hiertoe uitsluitend in hetzelfde verdrag moeten zijn opgenomen of nadrukkelijk aan elkaar moeten worden gekoppeld.

De leden van de CDA-fractie wilden dan ook zien toegelicht waarom niet is gekozen, gekozen kón worden voor een zelfstandige totstandkoming van een verdrag ten behoeve van de Algemene bijstandswet. Het was deze leden opgevallen, dat een desbetreffende opmerking van de Raad van State geen specifieke aandacht heeft gekregen. Dit bevreemdt des te meer, omdat door de gevolgde gang van zaken bij eventuele opzegging van het «moederverdrag» burgers, die verzekerd zijn krachtens de sociale verzekeringswetten en zich derhalve rechtens op het verdrag kunnen beroepen, na de opzegging zullen worden getroffen als gevolg van problemen buiten het sociale zekerheidsverdrag bij het dan een beroep hierop moeten doen. Welke rechtsgrond kan hiervoor worden aangevoerd? Is dit voornemen eveneens niet in strijd met de Wet gelijke behandeling?

Het kabinet geeft zelf immers als antwoord op de kritiek van de Raad van State toe, dat de (eventuele) opzegging niet zozeer voortvloeit uit problemen in het kader van de sociale verzekeringswetgeving, maar uit problemen in het kader van de bijstandswetgeving.

Verder deden de problemen rond het vermogensonderzoek in verband met de bijstandswet zich pas voor vanaf het begin van 2001, dus na ondertekening van het Wijzigingsverdrag van 22 juni 2000. Bij een snelle goedkeuring door het parlement, gevolgd door inwerkingtreding, had dan ook een andere oplossing moeten worden gevonden.

Om het voorliggende wetsvoorstel te kunnen beoordelen, is het ook van belang te weten met welke andere landen er aan Nederlandse zijde de behoefte bestond tevens tot afspraken te komen over de verificaties uit te voeren in het kader van de Algemene bijstandswet. Hoe hebben deze onderhandelingen zich voltrokken en is er altijd gekozen voor koppeling? De leden van de CDA-fractie wilden wel terdege een adequate oplossing voor de noodzakelijke handhavingscontrole in het kader van de Algemene bijstandswet, maar hiertoe is wel het wegnemen van bestaande twijfels geboden.

De leden van de CDA-fractie hadden tevens behoefte om op de Europeesrechtelijke kant nadrukkelijk in te gaan, mede gelet op het advies tot heroverweging van de Raad van State terzake. Deze leden voelden zich hierbij gehinderd door het ontbreken van relevante stukken zoals brieven aan de Tweede Kamer, die in de afgelopen jaren zijn gewisseld. Kan – ter bespoediging van de behandeling – ervoor worden gezorgd, dat deze alsnog beschikbaar komen, opdat hieraan bij de plenaire behandeling de nodige aandacht kan worden gegeven?

De leden van de VVD-fractie deelden mee met instemming te hebben kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij wilden de minister nog de volgende vragen stellen. Wil de regering uiteenzetten in hoeverre bijstandsuitkeringen ingevolge de Algemene bijstandswet beschouwd worden als sociale zekerheidsuitkering terwijl deze toch als sociale voorziening wordt beschouwd. Wat betekent dit standpunt voor de toepassing van onder andere de regels neergelegd in:

1. de bilaterale verdragen inzake sociale zekerheid

2. de EG verordening 1408/71 en

3. in het Europese Verdrag inzake sociale en medische bijstand.

De leden van de PvdA-fractie hadden kennisgenomen van het wetsvoorstel. Alhoewel zij de noodzaak onderschreven om over handhavingsmogelijkheden te beschikken met betrekking tot socialezekerheidsregelingen, betwijfelden zij of de gekozen weg – het opzeggen van een verdrag louter en alleen als pressiemiddel – de toets der kritiek kan doorstaan.

Zij vroegen of – bijvoorbeeld – in het (BEU-)verdrag met Turkije bepalingen zijn opgenomen die Nederlandse functionarissen een zelfstandig (zoals het kabinet het noemt: «ongeclausuleerd en ongelimiteerd») recht geven om de rechtmatigheid van een in Nederland verstrekte Algemene bijstandsuitkering aan Turkse onderdanen te verifiëren. Zo ja, geldt dit dan voor alle landen waarmee een verdrag met betrekking tot socialezekerheidsregelingen respectievelijk in het kader van de BEU is gesloten? Zo nee, waarom niet?

Is het juist dat andere Europese staten, zoals België, Frankrijk en Duitsland genoegen nemen met een zogenaamde belastingverklaring van de zijde van Marokko waaruit blijkt dat betrokkenen niet over vermogen beschikken? Zo ja, waarom stelt Nederland zich dan afwijkend op?

Is de argumentatie dat met betrekking tot art. 65 van de Associatie-overeenkomst EU/Marokko (nog) geen uitvoeringsregeling tot stand is gebracht en dat er dús geen overleg in EU-verband nodig is en dat de Associatie-overeenkomst dús niet van toepassing is, niet in strijd met de geest van die overeenkomst en derhalve een gelegenheidsargument? Betekent het dat Nederland zich zal verzetten tegen het tot stand komen van een uitvoeringsregeling, zodat het artikel van de Associatie-overeenkomst nimmer tot uitvoering zal komen?

De leden van de fractie van de PvdA onderschreven het uitgangspunt van de BEU-verdragen: geen export van uitkeringen zónder handhavingsbepalingen ten volle. Het gaat in het onderhavige geval echter niet over geëxporteerde uitkeringen, maar over ABW-uitkeringen in Nederland. Hoewel ook daarvan – het zij herhaald – de rechtmatigheid moet kunnen worden gecontroleerd, komt het deze leden voor dat het opzeggen van het verdrag geen directe relatie heeft met het op te lossen probleem.

Tenslotte waren zij benieuwd naar de meest actuele stand van zaken. Wellicht zou deze hen van een lastig dilemma kunnen verlossen.

De voorzitter van de commissie,

Kneppers-Heijnert

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling:

Ginjaar (VVD), Jaarsma (PvdA), Van Leeuwen (CDA), Van den Berg (SGP), Hofstede (CDA), Bierman (OSF), Hessing (D66), Ruers (SP), Wolfson (PvdA) (plv. voorzitter), De Vries (ChristenUnie), Lodders-Elfferich (CDA), Swenker (VVD), Kneppers-Heijnert (VVD) (voorzitter) en De Wolff (GL).

Naar boven