nr. 364a
MEMORIE VAN ANTWOORD
De leden van de CDA-fractie kunnen instemmen met het onderhavige voorstel,
maar stellen over enkele aspecten nadere vragen. De regering hoopt deze in
het onderstaande naar bevrediging te beantwoorden.
Op de vraag van deze leden of artikel 70 van het Statuut van het Internationaal
Strafhof (Statuut ISH), betreffende de misdrijven tegen de rechtspleging van
het Strafhof, ook ziet op raadslieden, adviseurs van verdachten en zogenoemde
Vrienden van het Hof (zoals die door het Joegoslaviëtribunaal zijn aangewezen
in de zaak-Milosevic) en of het Strafhof zelf rechtsmacht heeft om door deze
personen begane misdrijven te berechten, kan bevestigend worden geantwoord.
Artikel 70 strekt er immers toe om het Strafhof de mogelijkheid te geven om
zichzelf te beschermen, althans zelf te kunnen optreden, tegen pogingen om
de betrouwbaarheid van het bewijs en de onpartijdigheid van het besluitvormingsproces
te ondermijnen. Deze mogelijkheid strekt zich uit tot eenieder die de in artikel
70 omschreven handelingen verricht.
Naar aanleiding van de vraag van deze leden naar de juridische status
van de criteria, neergelegd in regel 162, paragraaf 2, van het Reglement
voor Proces- en Bewijsvoering, betreffende de vraag of het Strafhof al dan
niet zelf rechtsmacht zal uitoefenen over een misdrijf tegen de rechtspleging,
zij het volgende opgemerkt. Deze bepaling geeft slechts mogelijke criteria,
die het Strafhof in aanmerking kan nemen. Afgewacht
moet worden hoe het Strafhof deze criteria in de praktijk zal toepassen, en
of het daarbij een algemene «beleids»lijn zal ontwikkelen waaraan
eventuele verdachten zelfs rechtens te honoreren vertrouwen zouden kunnen
ontlenen. Dit alles staat uiteraard ter beslissing van het Internationaal
Strafhof. Een andere vraag is of de wijze waarop het Strafhof deze criteria toepast, door de verdachte zelfs zou kunnen worden
ingeroepen voor de Nederlandse strafrechter. De
regering meent dat dit niet het geval is. Voor de Nederlandse autoriteiten –
OM en rechter – is slechts relevant of er een verzoek is van het Strafhof
als bedoeld in artikel 70, vierde lid, onder b, Statuut ISH en of er naar Nederlands recht sprake is van een misdrijf.
Naar aanleiding van de vraag van de leden van de CDA-fractie of het Internationaal
Strafhof de berechting van een misdrijf tegen de rechtspleging aan Nederland
kan overlaten onder de voorwaarde dat de Nederlandse justitie de zaak in ieder
geval op de zitting brengt, zij het volgende opgemerkt. Zoals
in de memorie van toelichting aangegeven behoudt het openbaar ministerie onder
artikel 70, vierde lid, onder b, Statuut ISH de vrijheid om een verzoek van
het Strafhof tot overneming van de strafvervolging niet in te willigen. Het
Strafhof kan Nederland dus niet verplichten de zaak daadwerkelijk te vervolgen
en op de zitting te brengen. Een andere vraag is of het Strafhof zich –
reeds in de omschrijving van het verzoek aan Nederland – rechtsmacht
kan voorbehouden voor het geval Nederland inderdaad besluit niet tot vervolging
over te gaan. Dit staat ter beoordeling van het Strafhof. Hierbij is met name
de vraag of sprake is van een verboden bis in idem.
In het licht van artikel 20, derde lid, Statuut ISH – dat overigens
niet rechtstreeks van toepassing is op misdrijven tegen de rechtspleging,
zie regel 163, paragraaf 2, van het Reglement van Proces- en Bewijsvoering –
lijkt dat niet het geval.
Naar aanleiding van de vraag van deze leden of, indien het Strafhof misdrijven
tegen de rechtspleging behandelt, de met die misdrijven overeenkomende commune
delicten niet meer voor de Nederlandse strafrechter kunnen worden gebracht,
zij het volgende opgemerkt. De vraag of het ne-bis-in-idembeginsel zoals dat
is neergelegd in artikel 68 van het Wetboek van Strafrechter en zoals dat
krachtens het tweede lid van dat artikel ook werkt in relatie tot gewijsden
afkomstig van een andere rechter dan de Nederlandse, in het door de vragenstellers
bedoelde geval in de weg staat aan een vervolging voor de Nederlandse strafrechter,
kan niet in zijn algemeenheid worden beantwoord. Of sprake is van «hetzelfde
feit» hangt volgens de rechtspraak van de Hoge Raad af van de omstandigheden
van het geval, in het licht van de strekkingen van de twee betrokken strafbepalingen
en van het verwijt dat met de respectieve strafvervolgingen aan de betrokken
persoon wordt gemaakt. Ingeval er bijvoorbeeld sprake zou zijn van een geweldsdelict
(mishandeling, poging tot doodslag) gepleegd tegen een functionaris van het
Strafhof, en het Strafhof zou dit behandelen als een misdrijf tegen de rechtspleging
(bijvoorbeeld intimidatie of wraakneming in de zin van artikel 70, eerste
lid, onder d respectievelijk e), is er naar de mening van de regering ruimte
voor een tweede vervolging in Nederland op basis van het commune delict. In
dat geval zijn de door het misdrijf tegen de rechtspleging respectievelijk
het commune, Nederlandse delict beschermde rechtsbelangen namelijk zeer verschillend.
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals