28 014
Wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2002-III Natuur, milieu en vervoer)

nr. 121
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

15 november 2001

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2002 wenselijk is maatregelen te treffen inzake natuur, milieu en vervoer;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 FISCALE WETGEVING

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 3.7 wordt in het eerst lid na «afdeling 3.4» ingevoegd:, afdeling 3.11.

Aa. In artikel 3.15 wordt in het zesde lid «€ 0,27» vervangen door: € 0,28.

B. In artikel 3.17, eerste lid, onderdeel b, wordt «€ 0,27» vervangen door: € 0,28.

C. Artikel 3.20 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede, het derde, het vierde, het vijfde, het zesde, het zevende lid en het achtste lid in onderscheidenlijk derde, vierde, vijfde, zesde, zevende, achtste en negende lid wordt na het eerste lid een nieuw lid ingevoegd dat komt te luiden:

2. Indien het gebruik voor privé-doeleinden van een bestelauto wordt beperkt door de aard of de inrichting ervan, wordt in afwijking in zoverre van het eerste lid, eerste volzin, op jaarbasis ten minste 10% van de waarde van de bestelauto als onttrekking in aanmerking genomen. Voor de toepassing van dit lid kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.

2. In het in vierde lid vernummerde derde lid wordt in onderdeel a «15%» vervangen door: 10%.

3. In het in vierde lid vernummerde derde lid wordt in onderdeel b «7000» vervangen door: 8000. Voorts wordt «20%» in dit onderdeel vervangen door: 15%.

4. In het in vierde lid vernummerde derde lid wordt onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel b een nieuw onderdeel toegevoegd dat komt te luiden:

c. indien dit aantal meer is dan 8000 maar niet meer dan 10 000, gesteld op ten minste 20% van de waarde van de auto.

5. In het in zesde lid vernummerde vijfde lid vervalt de tweede volzin.

6. Het in negende lid vernummerde achtste lid wordt vervangen door:

9. Voor toepassing van dit artikel wordt regelmatig woon-werkverkeer geacht voor privé-doeleinden plaats te vinden:

a. indien de reisafstand niet meer beloopt dan 10 kilometer of

b. voorzover de reisafstand meer beloopt dan 30 kilometer.

D. 1. In artikel 3.42a worden na het derde lid, onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid in zesde tot en met achtste lid, twee nieuwe leden ingevoegd, luidende:

4. Onder de aanschaffings- of voortbrengingskosten ter zake van een milieu-investering als bedoeld in het eerste lid, worden, indien de ondernemer daarvoor bij de aangifte kiest, tevens begrepen de kosten van een advies ter zake van:

a. vermindering van emissies, veroorzaakt door bestaande en toekomstige activiteiten in een door de onderneming beheerd, bestaand object;

b. het ontwikkelen en aanpassen van processen en producten die leiden tot een vermindering van de belasting van het milieu; mits dat advies op de aangewezen investering of mede op de aangewezen investering betrekking heeft en voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen eisen.

5. Het vierde lid is slechts van toepassing indien het advies betrekking heeft op een kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in bijlage I van Verordening EG nr. 70/2001.

2. In het tot achtste lid vernummerde zesde lid wordt «vijfde lid» vervangen door: zevende lid.

E. Aan artikel 3.64, vierde lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, toegevoegd:

c. bij ministeriële regeling door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan te wijzen aankopen in het belang van de ontwikkeling en instandhouding van de ecologische hoofdstructuur, waarbij wordt voldaan aan bij die regeling te stellen voorwaarden.

F. In artikel 3.86, derde lid, wordt «per jaar» vervangen door: op jaarbasis.

G. Artikel 3.145 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede, het derde, het vierde, het vijfde, het zesde, het zevende lid en het achtste lid in onderscheidenlijk derde, vierde, vijfde, zesde, zevende, achtste en negende lid wordt na het eerste lid een nieuw lid ingevoegd dat komt te luiden:

2. Indien het gebruik voor privé-doeleinden van een bestelauto wordt beperkt door de aard of de inrichting ervan, wordt in afwijking in zoverre van het eerste lid, eerste volzin, het voordeel op jaarbasis gesteld op ten minste 10% van de waarde van de bestelauto. Voor de toepassing van dit lid kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.

2. In het in vierde lid vernummerde derde lid wordt in onderdeel a «15%» vervangen door: 10%.

3. In het in vierde lid vernummerde derde lid wordt in onderdeel b «7000» vervangen door: 8000. Voorts wordt «20%» in dit onderdeel vervangen door: 15%.

4. In het in vierde lid vernummerde derde lid wordt onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel b een nieuw onderdeel toegevoegd dat komt te luiden:

c. indien dit aantal meer is dan 8000 maar niet meer dan 10 000, gesteld op ten minste 20% van de waarde van de auto

5. In het in zesde lid vernummerde vijfde lid vervalt de tweede volzin.

6. Het in negende lid vernummerde achtste lid wordt vervangen door:

9. Voor toepassing van dit artikel wordt regelmatig woon-werkverkeer geacht voor privé-doeleinden plaats te vinden:

a. indien de reisafstand niet meer beloopt dan 10 kilometer of

b. voorzover de reisafstand meer beloopt dan 30 kilometer.

ARTIKEL II

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt onderdeel s, onder verlettering van de onderdelen t en u tot respectievelijk de onderdelen s en t.

2. Het derde en het achtste lid vervallen, onder vernummering van het vierde tot en met zevende lid in respectievelijk derde tot en met zesde lid.

3. In het tot vijfde lid vernummerde zesde lid wordt «vijfde lid» vervangen door: vierde.

4. In het tot zesde lid vernummerde zevende lid wordt «eerste lid, onderdeel t, onder 1°, en de in het vierde lid» vervangen door: eerste lid, onderdeel s, onder 1°, en de in het derde lid.

B. Artikel 15b wijzigt als volgt:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «€ 0,27» vervangen door: € 0,28.

2. Aan het eerste lid, wordt na onderdeel r, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel r door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

s. parkeergelegenheid in of bij de woning van de werknemer.

C. Artikel 16b wordt als volgt gewijzigd:

Na het vierde lid worden drie nieuwe leden toegevoegd, luidende:

5. In afwijking van het eerste lid geldt als vrije vergoeding ter zake van regelmatig woon-werkverkeer ten hoogste een bedrag van € 0,28 per afgelegde kilometer, ingeval aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de reisafstand beloopt meer dan 10 kilometer;

b. de werknemer pleegt te reizen met een niet door de inhoudingsplichtige ter beschikking gestelde auto en hij pleegt daarbij krachtens een schriftelijk vastgelegde regeling van de inhoudingsplichtige, dan wel van de inhoudingsplichtige en een of meer andere inhoudingsplichtigen, over een afstand van meer dan 10 kilometer voor zowel de heen- als de terugreis tevens een of meer andere werknemers te vervoeren, en

c. de werknemer is het in onderdeel b bedoelde vervoer overeengekomen in een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met de in onderdeel b bedoelde inhoudingsplichtige en andere werknemers.

6. Met betrekking tot regelmatig woon-werkverkeer ter zake waarvan een vergoeding op grond van het vijfde lid tot de vrije vergoedingen is gerekend, is ten aanzien van de werknemer en de in het vijfde lid, onderdeel b, bedoelde andere werknemers het eerste lid niet van toepassing.

7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van het vijfde lid.

ARTIKEL III

De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «Tot afvalstoffen worden niet gerekend» vervangen door: Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen worden niet tot afvalstoffen gerekend.

2. Na het tweede lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de bij de aanvraag van de verklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdelen d en e, te verstrekken gegevens.

Aa. In artikel 13, tweede lid, vervalt «definitieve».

Ab. Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17

Vrijgesteld is de verwijdering van:

a. baggerspecie voor zover de verwijdering geschiedt in een inrichting in de territoriale zee van Nederland;

b. baggerspecie voor zover de verwijdering geschiedt in het kader van een door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen project inzake rivierverruiming, de baggerspecie afkomstig is uit het aangewezen projectgebied, en de baggerspecie wordt geborgen in dat projectgebied;

c. niet-reinigbare verontreinigde baggerspecie;

d. niet-reinigbare verontreinigde grond.

B. Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel a, wordt vervangen door:

a. Het storten van afvalstoffen: € 78,81 per 1000 kilogram;.

2. Aan het tweede lid wordt, onder verlettering van onderdeel d in onderdeel e, een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

d. baggerspecie;.

Ba. In artikel 18b, derde lid, vervalt telkens «definitieve».

Bb. In artikel 18c, eerste lid, vervalt «definitieve».

C. In artikel 20, eerste lid, onderdeel f, wordt «aardgas» vervangen door: aardgas, waaronder begrepen producten die direct of indirect zijn bestemd voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als aardgas.

D. In artikel 24, eerste lid, onderdeel b, wordt «gewonnen» vervangen door: gewonnen of vervaardigd.

E. Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid vervalt «tot 1 januari 2003».

2. Onder vernummering van het zesde tot en met negende lid in zevende tot en met tiende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

6. In afwijking van het eerste lid, onderdeel j, bedraagt het tarief nihil voor in artikel 20, eerste lid, onderdeel f, als aardgas aangemerkte producten voor zover deze als brandstof worden gebruikt in de inrichting waarin zij ontstaan.

3. In het tot achtste, onderscheidenlijk negende lid vernummerde zevende en achtste lid, wordt «zesde lid» vervangen door: zevende lid.

F. Artikel 27a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van de aflevering of het gebruik van brandstoffen als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdelen f tot en met h, die worden gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit in een installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30%.

2. Onder vernummering van het tweede en derde lid in derde en vierde lid, wordt na het eerste lid ingevoegd:

2. Als installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30% wordt aangemerkt een installatie met:

a. een gemiddeld gebruik van maximaal 0,38 Nm3 aardgas per opgewekt kWh;

b. een gemiddeld gebruik van maximaal 0,35 L gasolie per opgewekt kWh; of

c. een gemiddeld gebruik van maximaal 12 megajoule per opgewekt kWh in geval van een andere brandstof.

G. Artikel 28a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot brandstoffen als bedoeld in artikel 21, eerste lid, die worden gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit in een installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30% als bedoeld in artikel 27a.

2. Onder vernummering van het vierde, vijfde en zesde lid tot derde, vierde en vijfde lid vervalt het derde lid.

H. Artikel 36a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel g komt te luiden:

g. installatie voor warmtekrachtkoppeling: een installatie waarin aardgas wordt verstookt voor de gecombineerde opwekking van warmte en kracht met een totaal energetisch rendement van minimaal 60%, gebaseerd op de calorische onderwaarde van het gas. Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het rendement van de elektriciteitsopwekking en tweederde deel van het rendement van de productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van aardgas;.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel k door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

l. secundaire brandstoffen: materialen, dan wel mengsels van materialen, verkregen via inzameling van huishoudelijk of bedrijfsafval, al dan niet nader gesorteerd of opgewerkt, herkenbaar als brandstof op basis van fysische en/of chemische karakterisering, die ingezet worden ter vervanging van olie, gas en kolen.

I. Aan artikel 36b wordt, onder vernummering van de bestaande tekst tot eerste lid, een lid toegevoegd, luidende:

2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt als aardgas mede aangemerkt elk product dat direct of indirect is bestemd voor gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt als aardgas. Artikel 27, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Ia. In artikel 36c, zesde lid, onderdeel a, vervalt «, kleinschalige waterkracht».

J. Artikel 36i wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt te luiden:

4. In afwijking van het eerste lid, onderdeel d, bedraagt het tarief voor aardgas als bedoeld in post a 32 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende tabel I, voor aardgas met een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 megajoule, voor dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid per verbruiksperiode van 12 maanden per aansluiting dat:

– niet hoger is dan 5000 m3, per m3 € 0,0005  
– hoger is dan 5000 m3, maar niet hoger dan 170 000 m3, per m3€ 0,0002   
– hoger is dan 170 000 m3, per m3  € 0,00 004 

2. Het zesde lid wordt vervangen door:

6. In afwijking van het eerste lid, onderdeel e, bedraagt het tarief voor elektriciteit nihil voor zover de belastingplichtige beschikt over een met die levering overeenkomstige hoeveelheid groencertificaten als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998, en voor zover ter zake van de levering ervan een specifiek contract is gesloten met de verbruiker. De eerste volzin is niet van toepassing op elektriciteit die is opgewekt door middel van waterkracht.

3. Onder vernummering van het zevende, achtste en negende lid tot achtste, negende en elfde lid wordt na het zesde lid ingevoegd:

7. In afwijking van het eerste lid, onderdeel d, bedraagt het tarief voor aardgas als bedoeld in artikel 36o, eerste lid, nihil voor zover ter zake van de levering ervan een specifiek contract is gesloten met de verbruiker.

4. Na het tot negende lid vernummerde achtste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

10. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder het tarief, bedoeld in het zesde lid, wordt toegepast.

5. In het tot elfde lid vernummerde negende lid wordt «het derde, vierde en zesde lid» vervangen door: het derde, vierde, zesde en zevende lid.

Ja. In artikel 36j, zesde lid, wordt «vrijstelling» vervangen door: vermindering.

K. Artikel 36k wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «brandstof voor het opwekken van elektriciteit of als brandstof voor een installatie voor warmtekrachtkoppeling» vervangen door: brandstof voor het opwekken van elektriciteit in een installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30%. Voorts wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, toegevoegd: alsmede ter zake van de levering van aardgas dat wordt gebruikt als grondstof voor de productie van belastbare producten als bedoeld in artikel 36b, tweede lid, dan wel als additief of als vulstof in dergelijke producten.

2. Onder vernummering van het tweede en derde lid in derde en vierde lid, wordt na het eerste lid ingevoegd:

2. Als installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30% wordt aangemerkt een installatie met een gemiddeld gebruik van maximaal 0,38 Nm3 aardgas per opgewekt kWh.

L. 1. In artikel 36l, negende lid, wordt «het eerste, derde, vijfde en zevende lid» vervangen door: het eerste, derde, vijfde, zevende en twaalfde lid.

2. Artikel 36l, elfde lid, wordt vervangen door:

11. De teruggaafregeling, bedoeld in het zevende lid, is onder bij regeling van Onze Minister te stellen nadere voorwaarden en beperkingen, eveneens van toepassing met betrekking tot aardgas en elektriciteit, gebruikt in onroerende zaken die hoofdzakelijk in gebruik zijn bij een charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instelling, mits:

a. de instelling beschikt over notarieel verleden statuten waaruit de charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende doelstelling blijkt;

b. de feitelijke werkzaamheden van de instelling overeenkomen met de doelstelling;

c. de instelling niet of slechts in beperkte mate werkzaam is op het gebied van sport, gezondheidszorg of onderwijs;

d. de instelling niet aan vennootschapsbelasting is onderworpen dan wel daarvan is vrijgesteld;

e. de instelling beschikt over een eigen aansluiting.

3. Na het elfde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

12. Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot aardgas dat wordt gebruikt op een in artikel 36k, eerste lid, bedoelde wijze.

M. Artikel 36t wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. De vermindering bedraagt de ter zake van de levering van de elektriciteit, bedoeld in het eerste lid, verschuldigde belasting en is slechts van toepassing voor zover wordt aangetoond dat het bedrag van de vermindering wordt doorgegeven aan degene die de elektriciteit op de in het eerste lid bedoelde wijze heeft opgewekt. Voor de berekening van de verschuldigde belasting, bedoeld in de eerste volzin, wordt een tarief in aanmerking genomen van € 0,0057 per kWh.

2. Het vierde lid komt te luiden:

4. Voor de berekening van de vermindering wordt de netto aan het elektriciteitsnet geleverde elektriciteit in aanmerking genomen met een maximum van 1000 GWh per installatie voor warmtekrachtkoppeling per jaar.

N. In hoofdstuk Va wordt na afdeling 13 ingevoegd:

AFDELING 14: BIJZONDERE REGELING VOOR ELEKTRICITEITSCENTRALES

Artikel 36u

1. Op de belasting die is verschuldigd ter zake van de levering van elektriciteit wordt een vermindering toegepast voor zover in die levering elektriciteit is begrepen die is opgewekt door een installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30% als bedoeld in artikel 27a en een elektrisch vermogen van minimaal 60 kW waarin biomassa met bijstook of bijmenging van kunststoffen thermisch wordt verwerkt onder omzetting in elektriciteit.

2. De vermindering bedraagt een percentage van de ter zake van de levering van de door de installatie uit biomassa en secundaire brandstoffen opgewekte elektriciteit verschuldigde belasting en is slechts van toepassing voorzover wordt aangetoond dat het bedrag van de vermindering wordt doorgegeven aan degene die de elektriciteit op de in het eerste lid bedoelde wijze heeft opgewekt. Voor de berekening van de verschuldigde belasting, bedoeld in de eerste volzin, wordt een tarief in aanmerking genomen van € 0,0200 per kWh.

3. Het in het tweede lid bedoelde percentage bedraagt indien het aandeel biomassa in de ingezette biomassa en secundaire brandstoffen:

a. minder dan 30% is: nihil;

b. 30% of meer is, maar minder dan 35%: 30%;

c. 35% of meer is, maar minder dan 40%: 35%;

d. 40% of meer is, maar minder dan 45%: 40%;

e. 45% of meer is, maar minder dan 50%: 45%;

f. 50% of meer is, maar minder dan 55%: 50%;

g. 55% of meer is, maar minder dan 60%: 55%;

h. 60% of meer is, maar minder dan 65%: 60%;

i. 65% of meer is, maar minder dan 70%: 65%;

j. 70% of meer is, maar minder dan 75%: 70%;

k. 75% of meer is, maar minder dan 80%: 75%;

l. 80% of meer is, maar minder dan 85%: 80%;

m. 85% of meer is, maar minder dan 90%: 85%;

n. 90 % of meer is, maar minder dan 95%: 90%;

o. 95% of meer is, maar minder dan 100%: 95%.

4. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten behoeve van het bepalen van het aandeel biomassa, bedoeld in het derde lid.

5. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de vermindering, bedoeld in dit artikel, wordt verleend.

6. Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

O. In artikel 37a wordt «en 36r, tweede lid,» vervangen door: 36r, tweede lid, en 36u, tweede lid,.

ARTIKEL IV

De Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 1, vierde lid, wordt de zinsnede «dat deze niet meer is ingericht en bestemd om uitsluitend of mede te worden aangedreven door een elektromotor met een vermogen van ten minste 10 kW» vervangen door: dat deze niet meer voldoet aan de in dat artikel genoemde voorwaarden.

B. Artikel 3, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b, 3°, komt te luiden:

3°. niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit; dan wel.

2. Onderdeel c, 3°, komt te luiden:

3°. niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit; dan wel.

3. Onderdeel d, 4°, komt te luiden:

4°. niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit.

C. Artikel 9a komt te luiden:

Artikel 9a

In afwijking van artikel 9, eerste lid, bedraagt de belasting tot 1 juli 2004 nihil voor een personenauto die ingericht en bestemd is om uitsluitend te worden aangedreven door:

a. een elektromotor, mits de elektrische energie uitsluitend door een batterij of door een brandstofcel wordt geleverd,

b. een combinatie van een elektromotor en een verbrandingsmotor, mits de aandrijving door de elektromotor zodanig is dat de elektrische energie voor een actieradius van ten minste 24 km aaneengesloten stadsverkeer uitsluitend door een batterij of door een brandstofcel kan worden geleverd,

c. een combinatie van een elektromotor en een verbrandingsmotor, mits het piekvermogen van de voor de aandrijving bestemde elektromotor ten minste 15% van het maximum vermogen van de verbrandingsmotor bedraagt en mits de personenauto blijkens de vermelding in het kentekenregister behoort tot de energie-efficiëntieklasse A, bedoeld in bijlage 4 bij het Besluit etikettering energiegebruik personenauto's, of

d. een verbrandingsmotor die kan worden gevoed met waterstof.

D. Na hoofdstuk VA wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK VB BIJZONDERE REGELING VOOR ENERGIEZUINIGE PERSONENAUTO'S

Artikel 35a

1. Ter zake van de registratie van een personenauto die na 31 december 2001 voor het eerst in gebruik is genomen wordt een gedeeltelijke teruggaaf van belasting verleend, indien blijkens de vermelding in het kentekenregister op het tijdstip van de eerste tenaamstelling de personenauto voldoet aan de normen voor de energie-efficiëntieklasse A of B, bedoeld in bijlage 4 bij het Besluit etikettering energiegebruik personenauto's.

2. De gedeeltelijke teruggaaf wordt uitbetaald aan degene op wiens naam bij de eerste tenaamstelling het voor de personenauto opgegeven kenteken wordt gesteld.

3. De gedeeltelijke teruggaaf bedraagt € 1000 voor een personenauto die voldoet aan de normen voor de energie-efficiëntieklasse A en € 500 voor een personenauto die voldoet aan de normen voor de energie-efficiëntieklasse B.

4. Met betrekking tot gebruikte personenauto's die na 31 december 2001 voor het eerst in gebruik zijn genomen en waarvoor na dat tijdstip voor het eerst in Nederland een kenteken is opgegeven, wordt die energie-efficiëntieklasse in aanmerking genomen waartoe de personenauto behoorde op het tijdstip waarop deze voor het eerst in gebruik werd genomen en wordt het daarbij behorende teruggaafbedrag verminderd volgens het in artikel 10, tweede lid, opgenomen percentage, dan wel met het op de voet van artikel 10, vijfde lid, vastgestelde percentage.

5. De voorgaande leden zijn niet van toepassing op personenauto's waarop een nihil-tarief van toepassing is of waarop een vrijstelling of teruggaaf van belasting van toepassing is.

6. Indien op grond van het eerste lid gedeeltelijke teruggaaf van belasting is verleend voordat teruggaaf van belasting wordt gevraagd, wordt het verschil teruggegeven tussen de op grond van artikel 9 of 10 berekende belasting en de op grond van het eerste lid verleende gedeeltelijke teruggaaf.

7. Indien op grond van het eerste lid gedeeltelijke teruggaaf van belasting is verleend en de tenaamstelling ongedaan wordt gemaakt voordat de personenauto in gebruik wordt genomen, wordt het bedrag van de teruggegeven belasting nageheven.

8. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.

ARTIKEL V

De Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 3, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b, 3°, komt te luiden:

3°. niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit; dan wel.

2. Onderdeel c, 3°, komt te luiden:

3°. niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit; dan wel.

3. Onderdeel d, 4°, komt te luiden:

4°. niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit.

B. In artikel 22, derde lid, wordt de zinsnede «met een vermogen van ten minste 10 kW wordt» vervangen door: wordt, mits de aandrijving door de elektromotor zodanig is dat de elektrische energie voor een actieradius van ten minste 24 km aaneengesloten stadsverkeer uitsluitend door een batterij of door een brandstofcel kan worden geleverd, of mits het piekvermogen van de voor de aandrijving bestemde elektromotor ten minste 15% van het maximum vermogen van de verbrandingsmotor bedraagt.

C. Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid worden de bedragen «€ 12,91», «€ 17,49», «€ 22,22», «€ 29,02», «€ 38,61», «€ 10,39», «€ 284,97» en «€ 7,22» vervangen door onderscheidenlijk: € 11,62, € 15,74, € 20, € 26,12, € 34,75, € 9,35, € 256,47 en € 6,50.

2. In het tweede lid, onderdeel a, worden de bedragen «€ 43,45», «€ 51,28», «€ 59,10», «€ 66,93», «€ 78,05» en «€ 8,05» vervangen door onderscheidenlijk: € 44,29, € 52,42, € 60,54, € 68,82, € 80,56 en € 8,72.

D. Artikel 31 komt te luiden:

Artikel 31

In afwijking van het in deze afdeling bepaalde bedraagt de belasting nihil voor een motorrijtuig dat is ingericht en bestemd om uitsluitend te worden aangedreven door een elektromotor mits de elektrische energie uitsluitend door een batterij of door een brandstofcel wordt geleverd, of door een verbrandingsmotor die kan worden gevoed met waterstof.

E. Artikel 42 komt te luiden:

Artikel 42

In afwijking van het in deze afdeling bepaalde bedraagt de belasting nihil voor een autobus die is ingericht en bestemd om uitsluitend te worden aangedreven door een elektromotor mits de elektrische energie uitsluitend door een batterij of door een brandstofcel wordt geleverd, of door een verbrandingsmotor die kan worden gevoed met waterstof.

ARTIKEL VI

De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel a, wordt vervangen door:

a. lichte olie, per 1000 L bij een temperatuur van 150 C € 658,80 indien het gelode lichte olie betreft, € 590,37 indien het laagzwavelige ongelode lichte olie betreft en € 590,37 indien het andere ongelode lichte olie betreft;.

2. In het eerste lid, onderdeel b, worden «€ 326,13» en «€ 339,75» vervangen door onderscheidenlijk: € 315,74 en € 329,35.

3. Aan het artikel wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

9. Onder laagzwavelige ongelode lichte olie wordt verstaan ongelode lichte olie die voldoet aan de milieutechnische specificaties zoals die ten aanzien van het zwavelgehalte voor benzine zijn vastgesteld in bijlage III van richtlijn nr. 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 1998 (PbEG L 350) betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad, naar de tekst zoals deze bij die richtlijn is vastgesteld.

B. In artikel 71a, tweede lid, wordt «€ 24» vervangen door: € 13,61.

C. In artikel 27, eerste lid, onderdeel d, wordt «€ 103,76» vervangen door: € 78,86.

D. Artikel 71a vervalt.

E. Het bedrag, dat in artikel 27, eerste lid, onderdeel a, is opgenomen als accijnstarief voor laagzwavelige ongelode lichte olie, wordt verlaagd met € 13,61.

F. De bedragen genoemd in artikel 27, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de accijns worden beide verlaagd met het bedrag, genoemd in artikel 71a, tweede lid, van de Wet op de accijns zoals dat luidt op 30 september 2002.

ARTIKEL VII

Aan artikel 2 van de Wet tijdelijke fiscale stimulering van de aankoop van schone personenauto's en bestelauto's wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

10. Dit artikel is niet van toepassing op personenauto's en bestelauto's waarvoor op grond van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 een nihil-tarief van toepassing is of op grond van die wet of de Algemene wet inzake rijksbelastingen aanspraak op vrijstelling van motorrijtuigenbelasting wordt gemaakt.

HOOFDSTUK 1A SOCIALE ZEKERHEIDSWETGEVING

ARTIKEL VIIA

De Coördinatiewet Sociale Verzekering wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt onderdeel aa, onder verlettering van de onderdelen bb en cc tot respectievelijk de onderdelen aa en bb.

2. In het achtste lid vervalt de zinsnede: «, waarbij kan worden afgeweken van het eerste lid, onderdeel aa».

3. Het tiende lid vervalt, onder vernummering van het elfde tot en met dertiende lid tot respectievelijk tiende tot en met twaalfde lid.

4. De tot tiende tot en met twaalfde lid vernummerde leden komen te luiden:

10. Het in het eerste lid, onderdeel o, vermelde bedrag wordt bij het begin van het kalenderjaar van rechtswege vervangen door het bedrag dat krachtens artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt vastgesteld ter vervanging van het in artikel 3 143, eerste lid, van die wet vermelde bedrag.

11. Voorzover de aanspraken op vakantieverlof en compensatieverlof aan het einde van het kalenderjaar in totaal de in het eerste lid, onderdeel bb, onder 1°, opgenomen begrenzing overschrijden, wordt het meerdere geacht te zijn genoten bij het einde van het kalenderjaar of het einde van de dienstbetrekking zo deze in de loop van het kalenderjaar eindigt.

12. Onder spaarloonregeling wordt verstaan een schriftelijke regeling – niet zijnde een pensioenregeling – die voorziet in sparen van loon (spaarloon) dat gedurende ten minste vier jaar niet ter beschikking van de werknemer komt, tenzij het spaarloon wordt opgenomen ter zake van de verwerving van zijn eigen woning als hoofdverblijf, de aankoop van effecten, de voldoening van premies voor lijfrenten als bedoeld in de artikelen 3.124, onderdeel b, en 3.125, eerste lid, onderdelen a, c en d, van de Wet inkomstenbelasting 2001, de voldoening van premies volgens bij ministeriële regeling aan te wijzen overeenkomsten van levensverzekering waarbij een kapitaalsuitkering is verzekerd, de door de werknemer vrijwillig betaalde premies ingevolge een pensioenregeling, de start van een voor eigen rekening gedreven onderneming, de opname van verlof, de financiering van scholingsuitgaven als bedoeld in artikel 6.27 van de Wet inkomstenbelasting 2001, of bij beëindiging van zijn dienstbetrekking. Ingeval het spaarloon door de werknemer is opgenomen bij beëindiging van zijn dienstbetrekking, wordt voor elke maand gedurende welke het spaarloon voortijdig is opgenomen premie geheven van de werknemer ter zake van een evenredig deel van het spaarloon. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld.

HOOFDSTUK 2 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

ARTIKEL VIII OVERGANGSRECHT WET OP DE MOTORRIJTUIGENBELASTING

In afwijking van artikel 83 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt teruggaaf van motorrijtuigenbelasting verleend over tijdvakken die nog niet zijn aangevangen op 1 januari 2002 met betrekking tot personenauto's als bedoeld in artikel 23 van deze wet. De teruggaaf bedraagt het verschil tussen de betaalde belasting en de belasting die is verschuldigd op grond van artikel 23 van voornoemde wet.

ARTIKEL IX OVERGANGSRECHT WET OP DE ACCIJNS

1. Artikel VI, onderdelen A en B, vindt toepassing voordat artikel 27a van de Wet op de accijns bij het begin van het kalenderjaar 2002 wordt toegepast.

2. Artikel 84b van de Wet op de accijns vindt geen toepassing op de in artikel VI, onderdeel A, tweede lid, bedoelde verlaging van de accijns.

ARTIKEL IXA WIJZIGING VAN DE WET VAN 21 JUNI 2001 TOT WIJZIGING VAN DE WET MILIEUBEHEER

In de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen) (Stb. 346) wordt ARTIKEL XI, onderdeel A, als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «definitief verwijderen» vervangen door: verwijdering.

2. Het vijfde lid vervalt.

ARTIKEL IXB SAMENLOOP WET VAN 21 JUNI 2001 TOT WIJZIGING VAN DE WET MILIEUBEHEER

Indien het onderhavige wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking treedt voordat artikel XI van de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen) (Stb. 346) in werking treedt, wordt, tot het tijdstip waarop artikel XI van die wet in werking treedt, in artikel 17 van de Wet belastingen op milieugrondslag telkens «verwijdering» vervangen door: definitieve verwijdering.

ARTIKEL IXC OVERGANGSRECHT WET INKOMSTENBELASTING 2001

A. Voor het kalenderjaar 2002 luidt artikel 3.20, vierde lid, als volgt:

4. Indien het aantal op jaarbasis voor privé-doeleinden gereden kilometers blijkt uit een rittenregistratie, wordt de onttrekking:

a. indien dit aantal meer is dan 500 maar niet meer dan 3000, gesteld op ten minste 10% van de waarde van de auto;

b. indien dit aantal meer is dan 3000 maar niet meer dan 6000, gesteld op ten minste 15% van de waarde van de auto;

c. indien dit aantal meer is dan 6000 maar niet meer dan 8000, gesteld op ten minste 20% van de waarde van de auto.

B. Voor het kalenderjaar 2002 luidt artikel 3.20, negende lid, als volgt:

9. Voor de toepassing van dit artikel wordt regelmatig woon-werkverkeer geacht voor privé-doeleinden plaats te vinden:

a. indien de reisafstand niet meer beloopt dan 10 kilometer of

b. voorzover de reisafstand meer beloopt dan 30 kilometer.

Van het op grond van de vorige volzin als voor privé-doeleinden aangemerkte deel van het regelmatige woon-werkverkeer wordt eenderde deel maar niet meer dan 5500 kilometer in aanmerking genomen voor de toepassing van het vierde lid.

C. Voor het kalenderjaar 2002 luidt artikel 3.145, vierde lid, als volgt:

4. Indien het aantal op jaarbasis voor privé-doeleinden gereden kilometers blijkt uit een rittenregistratie, wordt het voordeel:

a. indien dit aantal meer is dan 500 maar niet meer dan 3000, gesteld op ten minste 10% van de waarde van de auto;

b. indien dit aantal meer is dan 3000 maar niet meer dan 6000, gesteld op ten minste 15% van de waarde van de auto;

c. indien dit aantal meer is dan 6000 maar niet meer dan 8000, gesteld op ten minste 20% van de waarde van de auto.

D. Voor het kalenderjaar 2002 luidt artikel 3.145, negende lid, als volgt:

9. Voor de toepassing van dit artikel wordt regelmatig woon-werkverkeer geacht voor privé-doeleinden plaats te vinden:

a. indien de reisafstand niet meer beloopt dan 10 kilometer of

b. voorzover de reisafstand meer beloopt dan 30 kilometer.

Van het op grond van de vorige volzin als voor privé-doeleinden aangemerkte deel van het regelmatige woon-werkverkeer wordt eenderde deel maar niet meer dan 5500 kilometer in aanmerking genomen voor de toepassing van het vierde lid.

E. Voor het kalenderjaar 2003 luidt artikel 3.20, vierde lid, als volgt:

4. Indien het aantal op jaarbasis voor privé-doeleinden gereden kilometers blijkt uit een rittenregistratie, wordt de onttrekking:

a. indien dit aantal meer is dan 500 maar niet meer dan 3500, gesteld op ten minste 10% van de waarde van de auto;

b. indien dit aantal meer is dan 3500 maar niet meer dan 7000, gesteld op ten minste 15% van de waarde van de auto;

c. indien dit aantal meer is dan 7000 maar niet meer dan 9000, gesteld op ten minste 20% van de waarde van de auto.

F. Voor het kalenderjaar 2003 luidt artikel 3.20, negende lid, als volgt:

9. Voor de toepassing van dit artikel wordt regelmatig woon-werkverkeer geacht voor privé-doeleinden plaats te vinden:

a. indien de reisafstand niet meer beloopt dan 10 kilometer of

b. voorzover de reisafstand meer beloopt dan 30 kilometer.

Van het op grond van de vorige volzin als voor privé-doeleinden aangemerkte deel van het regelmatige woon-werkverkeer wordt tweederde deel maar niet meer dan 8500 kilometer in aanmerking genomen voor de toepassing van het vierde lid.

G. Voor het kalenderjaar 2003 luidt artikel 3.145, vierde lid, als volgt:

4. Indien het aantal op jaarbasis voor privé-doeleinden gereden kilometers blijkt uit een rittenregistratie, wordt het voordeel:

a. indien dit aantal meer is dan 500 maar niet meer dan 3500, gesteld op ten minste 10% van de waarde van de auto;

b. indien dit aantal meer is dan 3500 maar niet meer dan 7000, gesteld op ten minste 15% van de waarde van de auto;

c. indien dit aantal meer is dan 7000 maar niet meer dan 9000, gesteld op ten minste 20% van de waarde van de auto.

H. Voor het kalenderjaar 2003 luidt artikel 3.145, negende lid, als volgt:

9. Voor de toepassing van dit artikel wordt regelmatig woon-werkverkeer geacht voor privé-doeleinden plaats te vinden:

a. indien de reisafstand niet meer beloopt dan 10 kilometer of

b. voorzover de reisafstand meer beloopt dan 30 kilometer.

Van het op grond van de vorige volzin als voor privé-doeleinden aangemerkte deel van het regelmatige woon-werkverkeer wordt tweederde deel maar niet meer dan 8500 kilometer in aanmerking genomen voor de toepassing van het vierde lid.

ARTIKEL X INWERKINGTREDING

1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2002.

2. In afwijking van het eerste lid treden artikel I, onderdelen D en E in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat zo nodig terugwerkende kracht heeft tot 1 januari 2002.

3. In afwijking van het eerste lid treedt artikel I, onderdeel F, in werking met ingang van 1 januari 2002 en werkt terug tot en met 1 januari 2001.

4. Artikel III, onderdeel B, vindt toepassing nadat artikel 37a van de Wet belastingen op milieugrondslag bij het begin van het kalenderjaar 2002 is toegepast.

5. In afwijking van het eerste lid treedt artikel III, onderdelen F, G en K, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, in werking met ingang van 1 januari 2002 en werkt terug tot en met 1 januari 2001.

6. In afwijking van het eerste lid treedt artikel III, onderdelen H, eerste lid, J, derde en vierde lid, en M, in werking op een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip, dat voor de verschillende onderdelen verschillend kan worden vastgesteld, en werkt terug tot en met 1 januari 2001. Indien artikel III, onderdelen H, eerste lid, J, derde en vierde lid, of M eerder in werking treden dan artikel XI, onderdelen F, eerste lid, I, of de in onderdeel O opgenomen afdeling 13 van hoofdstuk Va van de Wet belastingen op milieugrondslag van de Wet van 14 december 2000 tot wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2001), wordt in het in de eerste volzin genoemde besluit bepaald dat onderdelen F, eerste lid, I, of het in onderdeel O opgenomen tweede en vierde lid van artikel 36t van afdeling 13 van hoofdstuk Va van de Wet belastingen op milieugrondslag van de Wet van 14 december 2000 tot wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2001) vervallen.

7. In afwijking van het eerste lid treedt artikel III, onderdelen J, tweede lid, N en O, in werking op een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip, dat voor de verschillende onderdelen verschillend kan worden vastgesteld, met dien verstande dat indien het Staatsblad waarin dat besluit wordt geplaatst na 1 januari 2002 wordt uitgegeven, in dat besluit bepaald wordt dat artikel III, onderdeel J, tweede lid, terugwerkt tot en met 1 januari 2002.

8. In afwijking van het eerste lid treden artikel III, onderdelen Aa, Ba en Bb in werking op het tijdstip waarop artikel XI van de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen) (Stb. 346) in werking treedt.

9. In afwijking van het eerste lid treedt artikel VI, onderdelen C tot en met F, in werking met ingang van 1 oktober 2002.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De staatssecretaris van Financiën,

Naar boven