27 895
Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, houdende een verbeterde formulering van de hardheidsclausule inzake de export van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering naar het buitenland

nr. 244
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 26 februari 2002

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het stellen van de navolgende vragen en het maken van de navolgende opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hadden met zeer gemengde gevoelens kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Weliswaar wordt hiermede invulling gegeven aan de aan deze fractie tijdens de plenaire behandeling van wetsvoorstel 27 468 op 24 april 2001 gedane toezegging tot wijziging van artikel 17, niettemin bleven er nog de nodige vragen over.

In stuk 27 468, nr. 431 is immers wel ingegaan op enkele tijdens genoemde behandeling gedane toezeggingen, maar voor de leden van de CDA-fractie uiterst belangrijke vragen waren in deze notitie niet meegenomen. Aan deze vragen wordt in het voorliggende wetsvoorstel op een wel zeer wonderlijke wijze aandacht gegeven.

Deze leden dachten dan met name aan de categorieën die onder de hardheidsclausule zouden kunnen vallen. Zij hadden hiervoor indertijd reeds aandacht gevraagd en te horen gekregen dat er ongetwijfeld meer categorieën – naast de éne door de staatssecretaris genoemde categorie – van de hardheidsclausule gebruik kunnen maken. De praktijk zal echter moeten uitwijzen wie hiervan uiteindelijk gebruik zullen maken (EK Handelingen 24 april 2001 – 28-1317).

In de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel wordt op pagina 2 eveneens gesteld «..... de toepassing van de regeling kan leiden tot onbillijkheden van overwegende aard in niet precies te voorziene gevallen of groepen van gevallen».

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt echter gesteld «De aard van een dergelijke (hardheids)clausule verzet zich er tegen op voorhand aan te geven in welke gevallen of groepen van gevallen deze toegepast kan worden». Niettemin heeft de staatssecretaris in dezelfde nota op voorhand wel enkele categorieën aangegeven, nl. gevallen waarin de verbetering van de werk- c.q. reïntegratiemogelijkheden centraal staan.

Toepassing van de hardheidsclausule is echter niet aan de orde als de keuze om naar het buitenland te verhuizen wordt ingegeven door omstandigheden die met de ouders/verzorgers of de partners van de WAJONG-gerechtigde te maken hebben. De staatssecretaris voegt hieraan toe, dat hiermede de vragen van de leden van de CDA-fractie en van de SP-fractie over de verhuizing van ouders/verzorgers van een WAJONG-gerechtigde eveneens zijn beantwoord. De leden van de CDA-fractie in de Eerste Kamer die een soortgelijke vraag hadden gesteld, kregen deze tot hun ongenoegen in de eerdergenoemde notitie niet beantwoord. Deze leden zijn het met deze stellingname beslist niet eens en wilden een herziening van dit standpunt. Het is te gek voor woorden dat wanneer bij een gedwongen verhuizing van de ouders naar het buitenland deze de zorgplicht voor hun WAJONG-gerechtigd kind niet meer zouden kunnen waarmaken.

Wanneer de diverse categorieën niet duidelijk kunnen worden genoemd – de leden van de CDA-fractie misten pijnlijk de toegezegde informatie van het LISV – nu het UWV – betekent dit in feite een vrijbrief voor de uitvoeringsorganisatie en dat kan toch niet de bedoeling zijn. Deze leden wachtten dan ook met spanning de uitvoering van de motie Santi/Stroeken af. Kan de staatssecretaris hierover reeds nadere uitspraken doen?

Mag ervan worden uitgegaan, zo vroegen de leden van de CDA-fractie, dat de aanbevelingen van de Commissie grensarbeiders dan tevens worden meegenomen?

Opvallend is ook, dat in de eerder genoemde notitie de vragen of de exporteerbaarheid niet zou kunnen worden gekoppeld aan een woonplaatseis, gesteld door de collega van GroenLinks, o.m. op basis van het Winter-arrest van 2 mei 1990, no. 90'1623, niet zijn beantwoord.

In de nota naar aanleiding van het verslag is wel uitvoerig ingegaan op de diverse arresten in het kader van het Europees recht. De leden van de CDA-fractie hadden moeite met de reactie op het Newton-arrest. In ieder geval rees de vraag waarom Nederland gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden om de WAJONG aan te melden voor plaatsing op Bijlage II bis van Verordening (EEG), nr. 1408/71 in het licht van de bepaling dat niet op premiebetaling berustende uitkeringen met kenmerken van zowel sociale zekerheid als sociale bijstand onder het toepassingsbereik van de eerdergenoemde Verordening kunnen vallen. Het herhaald aangevoerde argument, dat het hier om een voorziening en niet om een sociale verzekeringswet gaat, is in dit kader niet valide. Acht de staatssecretaris het, gezien alle vragen ook in de Tweede Kamer, niet gewenst deze plaatsing ongedaan te maken en alsnog het amendement-Bijleveld in wetgeving om te zetten?

Op welke termijn kan de opgeschoonde lijst tegemoet worden gezien?

Er lijkt toch immers sprake te zijn van enige beweging in het standpunt van de staatssecretaris, gelet op de toezegging met betrekking tot de motie Stroeken/Santi: «Ik zal de Kamer een notitie sturen met alle juridische in en outs van de exporteerbaarheid met betrekking tot de referte-eis. Ik heb deze motie dus als het ware omarmd».

Deze notitie had er vóór 1 februari a.s. moeten zijn en de staatssecretaris zal begrijpen, dat kennisneming van deze notitie noodzakelijk is om het wetsvoorstel plenair te kunnen behandelen.

De leden van de GroenLinks-fractie hadden met belangstelling van dit wetsvoorstel kennisgenomen. Als bekend betreurden zij het dat de exporteerbaarheid van de uitkering voor jonggehandicapten met de komst van de Wajong is verslechterd. Zij meenden dat generieke exporteerbaarheid goed mogelijk is, zonder dat de deur naar misbruik van de Wajong wordt opengezet. Reeds eerder hadden zij de regering in overweging gegeven om te bezien in hoeverre een nader te bepalen referteperiode als eis voor exporteerbaarheid kan worden gesteld.

Deze leden hadden er met genoegen kennis van genomen dat een meerderheid in de Tweede Kamer die modus lijkt te omhelzen. Helaas is de discussie met de regering hierover voorlopig in een welles-nietesdebat geëindigd. Wel lijkt de regering in zoverre van standpunt veranderd te zijn dat zij thans stelt geen tegenstander te zijn van generieke exporteerbaarheid, mits zo'n referteperiode in het kader van het Europese socialezekerheidsrecht gehanteerd mag worden.

Uiteraard wilden de leden van de fractie van GroenLinks graag vernemen wat de uitkomst is van het onderzoek waar de motie Stroeken/Santi (29 895. nr. 6) op heeft aangedrongen. Wanneer zal de regering daarover rapporteren? Wie heeft de regering inmiddels geraadpleegd? Zou het niet voor de hand liggen de Europese Commissie te vragen in hoeverre en referteperiode van bijvoorbeeld één jaar als voorwaarde aan exporteerbaarheid kan worden gesteld?

Deze leden hadden ook nog enkele vragen over de toepassing van de hardheidsclausule. In de eerste plaats vernamen zij graag wat de regering doet met de motie Santi/Stroeken (29 895, nr. 7). Kan de regering verduidelijken welke uitvoering zij aan deze motie gegeven heeft of geeft?

In de praktijk kan het voorkomen dat naasten of verzorgers van een Wajong-gerechtigde emigreren waardoor een Wajong-gerechtigde aanstonds of in de toekomst aangewezen zal zijn op betaalde zorgvoorzieningen. Zou dat feit in de visie van de regering toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen?

De voorzitter van de commissie,

Kneppers-Heijnert

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling: Ginjaar (VVD), Jaarsma (PvdA), Van Leeuwen (CDA), Van den Berg (SGP), Hofstede (CDA), Bierman (OSF), Hessing (D66), Ruers (SP), Wolfson (PvdA) (plv. voorzitter),De Vries (ChristenUnie), Lodders-Elfferich (CDA), Swenker (VVD), Kneppers-Heijnert (VVD) (voorzitter), De Wolff (GL).

Naar boven