27 874
Wijziging van de Opiumwet

nr. 316b
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 17 juni 2002

Algemeen

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het verwarrend is dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg, die een toezichthoudende taak heeft, ook als opkoper van opiumwetmiddelen kan fungeren, wanneer een ontheffinghouder zich van de middelen dient te ontdoen. Zij leggen hierbij een verband met het monopolie van het Bureau voor Medicinale Cannabis. Dit laatste is niet terecht, omdat de Opiumwet voor alle opiumwetmiddelen geldt, en niet alleen voor cannabis. Wanneer een ontheffinghouder zich van zijn voorraden dient te ontdoen kan hij ze bijvoorbeeld verkopen. Indien het om cannabis gaat, kan dat alleen aan het Bureau voor Medicinale Cannabis. Bij andere opiumwetmiddelen kan verkoop binnen het normale handelsverkeer plaatsvinden. Wanneer de ontheffinghouder zijn voorraden wil vernietigen kan hij dat (onder controle) zelf doen, of ter vernietiging overdragen aan de inspecteur. Er is dus geen sprake van civielrechtelijk (op)kopen van de voorraden, maar overnemen ter vernietiging. In alle gevallen oefent de inspecteur hier zijn publiekrechtelijke taak van toezichthouder uit. Van vermenging van functies in de zin van de Wet Bibob is dus geen sprake.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat er een duidelijke taakafbakening moet zijn waar het gaat om het Bureau voor Medicinale Cannabis, de Inspectie voor de Volksgezondheid en de ambtenaren van de belastingdienst (douane). Zoals in het algemene deel van de Memorie van Toelichting staat aangegeven heeft het Bureau voor Medicinale Cannabis een civielrechtelijke taak, namelijk het controleren van de contractverplichtingen. De publiekrechtelijke toezichthoudende taak is opgedragen aan de beide andere instanties. Beide hebben ook opsporingsbevoegdheid, zoals blijkt uit de artikelen 8j en 8k. De taakverdeling tussen Inspectie en Douane komt er op neer dat de douane zich bezighoudt met de in- en uitvoer van opiumwetmiddelen en de Inspectie voor de Volksgezondheid met zaken de gezondheidszorg betreffende. De taken zijn niet strikt gescheiden, maar daar is ook geen noodzaak toe. Het is zelfs wenselijk, dat beide instanties in voorkomende gevallen een ruim taakgebied hebben. Indien bijvoorbeeld de Inspectie voor de Volksgezondheid op heterdaad een overtreding van de Opiumwet constateert waarbij het ook blijkt te gaan om in- en uitvoer van opiumwetmiddelen zal zij beide zaken meteen ter hand nemen. Uiteraard vindt dan zo spoedig mogelijk doorverwijzing naar de Douane plaats.

De leden van de CDA-fractie achten het een incongruentie dat de sector tandheelkunde niet voorkomt in de artikelen 5, eerste lid, en 8, eerste lid.

In artikel 5, eerste lid, wordt voor beroepsbeoefenaren die krachtens de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening onderscheidenlijk de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 bevoegd zijn (dier)geneesmiddelen te bereiden en af te leveren, een uitzondering gemaakt op het verbod om zonder ontheffing de in dat lid genoemde handelingen met opiumwetmiddelen te verrichten. Deze uitzondering is nodig omdat tal van geneesmiddelen opiumwetmiddelen bevatten en de desbetreffende in het eerste lid van artikel 5 genoemde handelingen, voor zover niet vallende onder het begrip bereiden of afleveren, ook deel uitmaken van de normale beroepsuitoefening van de betrokken categorieën van beroepsbeoefenaren.

De beoefenaren van de tandheelkunde zijn niet bevoegd tot het bereiden van geneesmiddelen en het afleveren van UR-geneesmiddelen en dus ook niet tot onder bereiden of afleveren vallende handelingen als bewerken, verwerken, verkopen of verstrekken. Zij zijn echter wel bevoegd om geneesmiddelen toe te dienen aan patiënten tijdens de beroepsuitoefening. Om deze bevoegdheid te kunnen uitoefenen dient de beoefenaar van de tandheelkunde geneesmiddelen te kunnen vervoeren, aanwezig te hebben en in voorkomende gevallen te verstrekken. Dat moet dus ook gelden voor opiumwetmiddelen bevattende geneesmiddelen die worden gebruikt in de uitoefening van de tandheelkunde. Op deze situatie in de uitoefening van de tandheelkunde ziet het tweede lid van artikel 5.

De leden van de CDA-fractie zijn voorts met de Raad van State van mening dat het ongewenst is dat de lijsten van de Opiumwet kunnen worden gewijzigd bij algemene maatregel van bestuur; de CDA-leden vinden dit staatsrechtelijk ongepast. Daarnaast vinden zij de argumentatie om dit toch toe te staan minimaal.

Voor de goede orde merken wij op dat de Raad van State niet zozeer ten algemene bezwaar maakte tegen het gegeven dat de wet bij algemene maatregel van bestuur gewijzigd zou kunnen worden (dat is namelijk ook het geval in het door de Raad genoemde alternatief van de Financiële-verhoudingswet) doch tegen de modaliteit waarop een en ander in dit voorstel is geregeld en die afwijkt van de Financiële verhoudingsregelgeving. In het nader rapport is onder punt 1 voor deze keuze een uitvoerige argumentatie gegeven. Deze argumentatie komt er op neer dat het nieuwe systeem weliswaar formeel afwijkt van het oude systeem, maar materieel niet. Een via een algemene maatregel van bestuur toegevoegd of van de lijst afgevoerd middel valt wel onderscheidenlijk niet onder de werking van de Opiumwet. Met het voorzien in een voorhangprocedure zal de invloed van de Staten-Generaal materieel niet anders zijn dan die bij de behandeling van een wetsvoorstel, strekkende tot wijziging van de bij de Opiumwet behorende lijst I of II. Wij beschouwen deze voorhangprocedure zeker niet als een kunstgreep, zoals de leden van de CDA-fractie menen. In het verleden heeft deze procedure goed gefunctioneerd.

Het via een algemene maatregel van bestuur wijzigen van de wettelijke lijsten vinden wij dan ook niet staatsrechtelijk ongepast, zij het niet te doen gebruikelijk. Het voordeel van deze procedure, namelijk dat uit de Opiumwet zelf rechtstreeks voortvloeit welke middelen onder de wet vallen, vinden wij zwaarder wegen.

Wij zijn van mening dat de gekozen systematiek recht doet aan de invloed van de Staten- Generaal enerzijds en aan het gebruiksgemak van de Opiumwet anderzijds. Wij stellen u derhalve voor de huidige tekst te handhaven.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het niet juister zou zijn geweest dit wetsvoorstel aan het parlement voor te leggen na parlementaire goedkeuring van de Wet Bibob. Gelet op het feit dat enige spoed vereist was met het onderhavige wetsvoorstel, aangezien dit de wettelijke grondslag vormt voor de werkzaamheden van het Bureau voor Medicinale Cannabis, is het zo snel mogelijk ingediend. Verwacht werd bovendien dat parlementaire goedkeuring van de Wet Bibob eerder zou plaatsvinden dan van het onderhavige wetsontwerp. Die verwachting lijkt uit te komen, daar de openbare behandeling van de Wet Bibob door uw Kamer inmiddels is afgerond en die van het onderhavige wetsvoorstel nog niet.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen voorts in hoeverre uit onderzoek gebleken is dat AIDS- en HIV-patiënten baat hebben bij het gebruik van cannabis.

Er is geen wetenschappelijk ondersteund bewijs dat patiënten baat hebben bij medicinale cannabis. Echter, in de afgelopen jaren is gebleken dat er individuele patiënten zijn voor wie het gebruik van cannabis, in elk geval subjectief bezien, een gunstig effect heeft op de klachten die hun ziekte veroorzaakt. Het gaat dan om multiple sclerose, eetlustvermindering bij Aids en bij kanker, misselijkheid en braken bij chemotherapie en bij bestraling, chronische pijn en het syndroom van Gilles de la Tourette.

Vorig jaar is een TNO-rapport verschenen getiteld «Het therapeutisch effect van cannabisgebruik bij mensen met MS» (april 2001). Dit rapport bevat de uitkomsten van een survey onder MS-patiënten naar het gebruik en de effecten van cannabis die door TNO Preventie en Gezondheid met subsidie van VWS is uitgevoerd. Ca. 42% van de Nederlandse MS-patiënten heeft de vragenlijsten volledig ingevuld teruggestuurd.

Met name patiënten met de progressieve vorm van MS zeggen dat het gebruik van cannabis een positief effect heeft. Een andere interessante bevinding is dat 20% van de 216 MS-patiënten die cannabis gebruiken nu minder geneesmiddelen gebruikt.

Ook uit het buitenland komen steeds meer berichten die ondersteunen dat patiënten voordeel hebben bij het medicinaal gebruik van cannabis.

Gelet op het voorgaande heeft het kabinet in oktober 2001 besloten de verstrekking van medicinale cannabis aan patiënten toe te staan. Het blijkt namelijk dat steeds meer patiënten die aan een ernstige ziekte als MS, aids of kanker lijden, ertoe over gaan cannabis als medicatie te gebruiken. Zij kopen deze cannabis hetzij bij de coffeeshop, hetzij bij patiëntenorganisaties, hetzij bij de apotheek.

Het is ongewenst dat er, in elk geval bij cannabis uit een coffeeshop, geen medische begeleiding is. Dat geldt eveneens voor het ontbreken van controle op de kwaliteit en de samenstelling van de gebruikte cannabis, en op de kwaliteit van de distributie daarvan.

Gelet op het voorgaande hebben wij het verantwoord gevonden de verstrekking van medicinale cannabis aan patiënten mogelijk te maken, doch alleen via apotheken op doktersrecept. Het in 2000 ingestelde Bureau voor Medicinale Cannabis zal ervoor zorgen dat de te leveren cannabis van farmaceutische kwaliteit is.

Maakt cannabis deel uit van het ziekenfondspakket, zo vragen deze leden voorts. Zo nee, is de regering dan bereid cannabis voor medicinale doeleinden in het ziekenfondspakket op te nemen?

Medicinale cannabis maakt geen deel uit van het ziekenfondspakket en zal daar vooralsnog ook niet in worden opgenomen. Geneesmiddelen die in de apotheek bereid worden, worden alleen vergoed als het gaat om «rationele farmacotherapie». Dit laatste komt er in het kort op neer dat het moet gaan om geneesmiddelen waarvan uit de wetenschappelijke literatuur blijkt dat zij werkzaam en effectief zijn. Dat is voor cannabis nog niet het geval. Patiënten zullen de cannabis daarom voorlopig voor eigen rekening moeten kopen. Het Bureau voor Medicinale Cannabis streeft ernaar om de prijs van de cannabis zo laag mogelijk te houden. Overigens wordt de cannabis door enkele ziektekostenverzekeraars vergoed.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen tenslotte of het juist is dat er een verbod bestaat op verkoop van «poppers» voor recreatief gebruik. Poppers zijn ampullen met daarin de vluchtige stof amylnitriet. Na openbreken van de ampullen wordt het amylnitriet geïnhaleerd, waarbij het een geestverruimende werking geeft. Op «poppers» bestaat geen verbod op grond van de Opiumwet. Gelet echter op de vorm waarin en het doel waarvoor zij geproduceerd en verstrekt worden zijn zij te beschouwen als ongeregistreerde geneesmiddelen. Handel, afleveren en dergelijke van poppers is derhalve strafbaar op grond van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Naar boven