27 842
Wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met de advies- en meldpunten kindermishandeling

nr. 295b
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 3 juli 2002

Met belangstelling hebben wij kennis genomen van het voorlopig verslag van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met de advies- en meldpunten kindermishandeling. Het verheugt ons dat de verschillende fracties met belangstelling hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Bij de beantwoording van de gestelde vragen is de indeling van het verslag aangehouden. Alleen de vragen over fysieke bestraffing van kinderen zijn geclusterd.

Omvang kindermishandeling

De leden van de CDA-fractie vroegen of er inzicht gegeven kan worden in de omvang van kindermishandeling en welk deel daarvan wordt ontdekt en in behandeling komt in het zorgcircuit. Exacte cijfers over de omvang van kindermishandeling in Nederland kunnen niet worden gegeven. Wel geven de cijfers met betrekking tot het aantal adviezen, consulten en meldingen dat bij de advies- en meldpunten kindermishandeling (hierna AMK's) binnenkomt een indicatie. Deze cijfers worden jaarlijks door het NIZW gepubliceerd. Met name het aantal verzoeken om een advies of consult is in de afgelopen jaren sterk gestegen. Uit de cijfers blijkt dat in de periode 1997–2001 het aantal meldingen is gedaald met 5% tot ongeveer 6000 meldingen per jaar, alhoewel het laatste jaar het aantal meldingen weer licht is gestegen (1%). Het aantal adviezen en consulten dat in dezelfde periode bij het AMK is ingewonnen is verdubbeld van ruim 8000 naar ongeveer 17 000. Het stijgend aantal verzoeken om advies en consult geeft niet zondermeer een beeld van een groeiend aantal serieuze gevallen van kindermishandeling maar wijst misschien meer op een verhoogde maatschappelijke alertheid en op een grotere bekendheid van de AMK's. In geval van een advies- of consultaanvraag bespreekt het AMK met de advies- of consultvrager het vermoeden van een situatie van kindermishandeling. Afhankelijk van de inschatting van de situatie door het AMK bespreekt het AMK tevens de mogelijkheden en beperkingen van betrokkene om verdergaand onderzoek te doen, ondersteuning, hulp en/of bescherming te bieden. In de meeste gevallen voldoet een AMK advies aan de wensen van de adviesvrager en is een melding (nog) niet noodzakelijk. In geval van een melding start het AMK zelf een onderzoek naar de gemelde situatie. Bij meldingen is het vermoeden van kindermishandeling dusdanig groot dat AMK een onderzoek noodzakelijk acht.

De beschikbare cijfers over het aantal meldingen die leiden tot doorverwijzing naar de hulpverlening betreffen de doorverwijzingen van de AMK's naar de hulpverlening. De cijfers van het NIZW over het jaar 2000 geven aan dat 43,3% van het aantal meldingen is overgedragen aan andere instanties. Het aantal kinderen dat via de AMK's doorgeleid wordt vormt slechts een gedeelte van het aantal doorgeleidingen naar de hulpverlening. Ook via andere wegen worden kinderen doorgeleid naar de jeugdzorg. Ook zullen er altijd gevallen van kindermishandeling blijven waarvoor geen contact wordt gezocht met het AMK, om welke reden dan ook. Inzicht in de totale omvang van kindermishandeling is derhalve niet te geven. Door ontwikkeling van een nieuw registratiesysteem voor alle AMK's dat per 15 juni 2002 functioneert zal in de toekomst een nog beter beeld van de cijfers van de AMK's gegeven kunnen worden.

Schaalgrootte

Het hebben van één meldpunt kindermishandeling leek de leden van de CDA-fractie te weinig. In het voorstel van Wet op de jeugdzorg is gekozen voor één AMK per provincie of grootstedelijke regio als zelfstandig organisatorisch onderdeel van een bureau jeugdzorg. In het onderhavige wetsvoorstel is dit niet voorgeschreven. Wel achten wij het nu reeds wenselijk dat er één AMK per provincie komt. Het AMK is namelijk een specialistische functie en versnippering kan leiden tot verlies van kwaliteit en efficiency. Concentratie van de AMK-functie op een bepaalde schaalgrootte is derhalve noodzakelijk. Gekozen is voor één AMK per provincie, omdat dit aansluit bij de schaalgrootte van de (nog op te richten) bureaus jeugdzorg. Om een optimale bereikbaarheid en beschikbaarheid van het AMK te garanderen, worden in het voorgestelde Besluit advies- en meldpunten kindermishandeling Wet op de jeugdhulpverlening hieraan nadere eisen gesteld. Een AMK dient zeven maal vierentwintig uur bereikbaar en beschikbaar te zijn, eventueel in samenwerking met derden zoals een AMK uit een andere provincie of andere uitvoerders van voorzieningen van ambulante hulpverlening.

Bekendheid AMK

Voorts stelden de leden van de CDA-fractie een vraag over het geven van bekendheid aan het meldpunt kindermishandeling onder beroepsbeoefenaren en burgers. Zij hechtten aan uitgebreide voorlichting aan vooral potentieel bij kindermishandeling betrokken functionarissen. Wij onderschrijven het belang van een grote bekendheid van de positionering en de werkwijze van het AMK bij zowel beroepsbeoefenaren als burgers. Het wetsvoorstel en het bijbehorende besluit advies- en meldpunten kindermishandeling Wet op de jeugdhulpverlening geven hierin inzicht. Het wetsvoorstel omschrijft onder andere de taken van het AMK en stelt regels omtrent de verwerking van persoonsgegevens. Het besluit regelt de kwaliteit en werkwijze van AMK's, de samenwerking met de raad voor de kinderbescherming en de gevallen waarin de anonimiteit van onder meer de melder gewaarborgd is. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de in de praktijk bestaande behoefte aan meer zekerheid omtrent de juridische grenzen van het functioneren van het AMK en de juridische positie van beroepsbeoefenaren, die in het belang van de jeugdige, gevraagd of ongevraagd, aan het AMK informatie verschaffen. Onzekerheid hierover heeft in de praktijk geleid tot een verminderde bereidheid om het AMK te informeren over (een vermoeden van) kindermishandeling. Door de voorgestelde wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening en het besluit wordt deze duidelijkheid gegeven.

Verder wordt er momenteel gewerkt aan de ontwikkeling van een regionale campagne waarmee aan de AMK's meer bekendheid kan worden gegeven. Deze campagne is gericht op het vergroten van de naamsbekendheid van de AMK's. De campagne wordt ontwikkeld door het NIZW en uitgevoerd door de provincies. Het betreft de ontwikkeling van een landelijk concept dat regionaal uitgevoerd wordt. De provincies kunnen de campagne op een voor hen opportuun tijdstip uitvoeren, echter binnen een periode van één jaar na de ontwikkeling van de campagne. Het is van belang dat de provincies zelf kunnen bepalen wanneer de campagne van start gaat, gezien de regionale verschillen ten aanzien van de stand van zaken van de vorming van de AMK's en de eventuele aanpak van wachtlijsten.

Positionering binnen bureau jeugdzorg

De leden van de VVD-fractie constateerden terecht dat het AMK onder de Wet op de jeugdzorg gepositioneerd zal worden binnen het bureau jeugdzorg en onder andere als taak heeft om advies te geven over de meest geëigende hulpverlening. De vraag of het AMK daardoor ook zal functioneren als een soort indicatieorgaan voor hulpvragen beantwoorden wij ontkennend. Het AMK zal onder de Wet op de jeugdzorg geen indicatie kunnen stellen voor de jeugdzorg. Het AMK kan doorverwijzen naar de voorliggende voorzieningen als bijvoorbeeld het maatschappelijk werk of naar het bureau jeugdzorg (waarvan het een afzonderlijke organisatorische eenheid is). Daarnaast dient het AMK een melding over te dragen aan de raad voor de kinderbescherming indien er sprake is van (een vermoeden van) kindermishandeling en een maatregel met betrekking tot het gezag overwogen dient te worden. Doorverwijzing naar het bureau jeugdzorg vindt plaats indien het AMK denkt dat geïndiceerde jeugdzorg aangewezen is. Het bureau jeugdzorg stelt dan vervolgens samen met betrokkene een indicatie voor verdere hulpverlening.

Wachtlijsten

De leden van de VVD-fractie vroegen zich tevens af in hoeverre het risico bestaat dat er «verstopping» ontstaat bij het AMK, resulterend in wachtlijsten. Daarnaast vroegen zij zich af op welke termijn de regering denkt dat de bestaande wachtlijsten weggewerkt zullen zijn en hoe voorkomen wordt dat er nieuwe wachtlijsten ontstaan. Vorig jaar heeft de Commissie Wachtlijsten in de jeugdzorg (hierna de Commissie Peer) geconstateerd dat er binnen de jeugdzorg op meerdere onderdelen, waaronder bij de AMK's, sprake was van onacceptabele wachtlijsten en wachttijden. Daarbij heeft de Commissie Peer ook aangegeven dat zij verwachten dat de Wet op de jeugdzorg, mits voldaan aan een aantal randvoorwaarden, de basis legt voor een systeem waarin wachtlijsten zo min mogelijk voorkomen.

Eind 2001 hebben VWS en IPO, naar aanleiding van het rapport van de Commissie Peer, gezamenlijk een taskforce aanpak wachtlijsten jeugdzorg ingesteld. De taskforce aanpak wachtlijsten jeugdzorg richt zich op de wachtlijsten bij de provinciaal gefinancierde jeugdzorg en heeft als doel deze wachtlijsten in beeld te brengen en terug te dringen. Het is de bedoeling dat bij de inwerkingtreding van de Wet op de jeugdzorg de wachtlijsten weggewerkt of zo kort mogelijk zijn. Hierbij ligt de prioriteit bij het aanpakken van de wachtlijsten bij de bureaus jeugdzorg en de AMK's. Intussen neemt tevens Zorgverzekeraars Nederland deel aan de taskforce en zal ook Justitie binnenkort gaan deelnemen. Hiermee willen wij tevens bereiken dat de aanpak van de wachtlijsten in de verschillende deelsectoren van de jeugdzorg zo goed mogelijk op elkaar afgestemd is.

Financiering AMK's

De leden van de VVD-fractie gaven daarnaast aan dat het aantal meldingen vorig jaar met 7% is gestegen en zij vroegen met welk percentage de budgetten gestegen zijn.

Het aantal meldingen bij het AMK is in 2001 ten opzichte van 2000 met ruim 1% gestegen. Het aantal adviezen en consulten is gestegen met ruim 9%. Blijkbaar hebben de extra toerusting en betere organisatie van de AMK's geleid tot een beter bereik en een grotere effectiviteit. Dit is een positieve ontwikkeling.

Het Rijk heeft geen geld geoormerkt voor de AMK's. Het Rijk stelt een doeluitkering ter beschikking aan de provincies, waaruit zij de jeugdzorg waaronder de AMK's moeten financieren. Wel heeft het Rijk daarnaast, in het kader van het regeerakkoord, extra middelen ter beschikking gesteld voor onder meer de AMK's. Van deze middelen wordt 2,3 miljoen euro per jaar door de provincies uitgegeven ten behoeve van de AMK's.

De provincies hebben in hun plannen aangegeven in 2001 ruim 4% meer middelen aan het AMK beschikbaar te stellen ten opzichte van 2000. In deze plannen waren de extra wachtlijstmiddelen die het kabinet vorig jaar ter beschikking heeft gesteld voor het aanpakken van de wachtlijsten bij de bureaus jeugdzorg en de AMK's in 2001 en 2002 nog niet meegenomen.

Nu de Staatssecretaris van VWS heeft aangekondigd dat in de toekomst de financiering meer output gericht zal zijn, vroegen de leden van de VVD-fractie zich af of dit betekent dat straks bij stijging van het aantal meldingen tot een aantal hoger dan begroot, de provincies tussentijds bij de ministeries de financiële hand kunnen ophouden.

Op grond van het wetsvoorstel Wet op de jeugdzorg ontvangen de provincies in de toekomst een aparte doeluitkering voor de subsidiëring van het bureau jeugdzorg en een aparte doeluitkering voor subsidiëring van het aanbod aan jeugdzorg. Uit de doeluitkering voor het bureau jeugdzorg moet de provincie ook de AMK-taken van het bureau jeugdzorg subsidiëren. Indien er sprake is van een incidentele toename van het aantal meldingen zal dit op provinciaal niveau opgevangen moeten worden. Dit kan omdat zowel het bureau jeugdzorg als de provincie een financiële reserve mogen aanleggen die hiervoor aangewend kan worden. Tevens is er binnen de doeluitkering bureau jeugdzorg geen sprake van zogenaamde «schotten» waardoor een mogelijke onderuitputting van middelen voor andere taken van het bureau jeugdzorg (bijvoorbeeld diagnostiek en indicatiestelling, licht ambulante hulp of jeugdbescherming) ingezet kan worden voor de bekostiging van extra meldingen bij het AMK. Indien er sprake is van een structurele toename van het aantal meldingen zal dit tot uitdrukking komen in de begroting (provinciaal uitvoeringsprogramma jeugdzorg) die de provincies jaarlijks bij het Rijk moeten indienen ten behoeve van de berekening van de hoogte van de doeluitkeringen. Het Rijk zal dan in eerste instantie toetsen of een toename van het aantal meldingen leidt tot bijvoorbeeld een vermindering van het beroep op geïndiceerde vormen van jeugdzorg in die provincie. Immers, indien kindermishandeling vroegtijdig gesignaleerd en gemeld wordt bij het AMK, zou met relatief lichtere vormen van hulp volstaan kunnen worden. In dit geval zou binnen de doeluitkeringen aan de provincie geschoven kunnen worden zonder dat dit leidt tot extra kosten. Indien door een structurele toename van het aantal meldingen, omdat bijvoorbeeld de aard van de problematiek en de daaruit volgende vraag naar zorg juist toeneemt, ligt het in de rede dat het Rijk extra middelen beschikbaar stelt. Dit is echter uiteindelijk een afweging van politieke aard die in het kader van de Rijksbegroting ieder jaar moet plaatsvinden. Op de uitkomst hiervan kan niet vooruit gelopen worden.

Voorts vroegen de leden van de VVD-fractie wie financieel verantwoordelijk is voor de AMK's: de Rijksoverheid of ook (ten dele) de provincie. Tussen de uitvoerder van het AMK en de provincie bestaat een subsidierelatie waarop de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Primair is dus de provincie verantwoordelijk voor de financiering van het AMK. De provincie ontvangt van het Rijk hiervoor een doeluitkering (specifieke uitkering) op grond van de Financiële Verhoudingswet.

Dit neemt niet weg dat provincies incidenteel of structureel kunnen besluiten bij te dragen uit het provinciefonds voor het wegwerken van knelpunten of voor aanvullende activiteiten. Dit doet echter niets af aan het principe dat de doeluitkering van het Rijk toereikend moet zijn om de wettelijke taken van het AMK op grond van de Wet op de jeugdhulpverlening (straks de Wet op de jeugdzorg) uit te kunnen voeren.

Fysieke bestraffing van kinderen

Bij de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel in de Tweede Kamer is toegezegd te zullen inventariseren wat voor informatie er is omtrent de wettelijke regelingen in andere landen met betrekking tot de fysieke bestraffing van kinderen (handelingen II 2001/2002, 27 842, nr. 57). De leden van de PvdA- en CDA-fracties merkten op, dat een inventarisatie wat voor informatie er is omtrent de wettelijke regelingen in andere landen met betrekking tot fysieke bestraffing van kinderen, slechts zinvol is als ook aandacht wordt besteed aan de effectiviteit van de mogelijke regeling op zichzelf en in verband met de verdere maatschappelijke context, zoals opvoedingsondersteuning. De leden vroegen of het de bedoeling is ook aan deze aspecten aandacht te besteden. Wij onderschrijven de constatering dat een inventarisatie slechts zinvol is als ook aandacht wordt besteed aan de effectiviteit van een dergelijke regeling. Het is derhalve de bedoeling ook deze aspecten bij de inventarisatie te betrekken. Bekeken zal worden waarom andere landen een wettelijke regeling hebben getroffen, hoe deze regeling er uit ziet, en zo mogelijk wat de effectiviteit is van deze regeling. Tevens zal bij de inventarisatie – voor zover bekend – worden betrokken de wijze waarop de wettelijke regeling in een land geïntroduceerd is zoals bijvoorbeeld speciale voorlichtingscampagnes en/of initiatieven zoals opvoedingsondersteuningsprogramma's.

De leden van de fractie van Groen Links vroegen of bedreigend of gewelddadig optreden tegen kinderen dat niet tot schade leidt die ernstig is of niet leidt tot fysiek of psychisch letsel, volgens de regering is gelegitimeerd, nu een dergelijk optreden niet onder de definitie van kindermishandeling valt. Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven, achten wij het voor de afbakening van de taken van het AMK noodzakelijk een omschrijving van het begrip kindermishandeling in de Wet op de jeugdhulpverlening op te nemen. Gelet op de veelvuldige vormen waarin kindermishandeling kan voorkomen, wordt in artikel 34, derde lid, een ruime omschrijving van het begrip voorgesteld. Bepalend voor de vraag of er sprake is van kindermishandeling in de zin van het wetsvoorstel – en of het AMK dus een taak heeft – is of aan de minderjarige ernstige schade wordt of dreigt te worden berokkend in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Fysiek optreden door de ouders waardoor geen ernstige schade aan het kind wordt berokkend, valt derhalve niet onder de omschrijving van kindermishandeling. Dit neemt echter niet weg – dit in antwoord op de vraag van de leden van de Groen Links-fractie – dat wij van mening zijn dat ouders er juist aan doen zich bij de opvoeding van hun kind van elke fysieke bestraffing te onthouden.

Protocollering

De leden van de PvdA en CDA-fractie stelden dat uit de gedachtewisseling omtrent dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer naar voren komt dat protocollering al is geregeld voor de AMK's en enkele beroepsgroepen maar niet voor eenieder die met deze problematiek te maken krijgt. Zij zouden graag precieze informatie krijgen over de vraag voor welke werknemers, zowel in het veld van de jeugdhulpverlening als daarbuiten, er nu wel of geen geprotocolleerde werkwijze bestaat. Zij achtten een protocollering voor eenieder die met (vermoedens van) kindermishandeling te maken krijgt een vereiste. Met de leden van de PvdA- en CDA-fracties zijn wij het eens dat ook voor beroepsbeoefenaren en instellingen die in hun dagelijkse werk met vermoedens van kindermishandeling te maken kunnen krijgen, protocollering noodzakelijk is opdat op juiste wijze wordt omgegaan met dergelijke vermoedens. Hierover kan het volgende worden opgemerkt. Allereerst is in het wetsvoorstel naar aanleiding van het amendement van het lid Arib c.s thans mede voorzien in regels omtrent het melden van een vermoeden van kindermishandeling door medewerkers en besturen van voorzieningen of instellingen binnen de jeugdhulpverlening. Deze regels houden in dat, indien het aan het bestuur van een voorziening of instelling bekend is geworden dat een persoon die werkzaam is bij de voorziening of de instelling zich mogelijk schuldig heeft gemaakt aan kindermishandeling, het bestuur hiervan onverwijld melding doet aan het AMK. Voorts dient een persoon werkzaam bij een voorziening of instelling het bestuur onverwijld in kennis te stellen indien hij bekend is geworden met een dergelijk geval.

Ten tweede is specifiek voor beroepsbeoefenaren en instellingen die met (vermoedens van) kindermishandeling te maken kunnen krijgen in de uitvoering van hun beroep, door het NIZW een handelingsprotocol en een gedragscode (samen meldcode genoemd) ontworpen. Deze meldcode zal worden verspreid onder deze beroepsbeoefenaren en instellingen. Op korte termijn zal hiertoe een eerste bijeenkomst worden georganiseerd om betrokken organisaties te informeren over de meldcode en met hen te bezien hoe de meldcode geïmplementeerd zou kunnen worden in de sector. Hierbij wordt aangetekend dat op het moment dat een beroepsgroep een protocol vaststelt, het daarmee een eis van verantwoorde beroepsuitoefening wordt zoals voor de betreffende beroepsgroep geldt. Vanuit de redenering dat in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) eisen zijn geformuleerd dat men verantwoorde zorg moet leveren, wordt daarmee automatisch het vastgestelde protocol geïnstitutionaliseerd als een kwaliteitseis waaraan men moet voldoen. Het protocol krijgt daarmee een dwingend karakter. In de behandeling van het wetsvoorstel betreffende de AMK's op 19 maart jl. is toegezegd dat, als dit nodig mocht blijken, er kan worden nagegaan in hoeverre verankering van het gebruik van een meldcode nader geregeld kan worden (handelingen II 2001/2002, nr. 57, pp. 3892–3923).

Onjuiste verdenkingen van kindermishandeling

De leden van de PvdA- en CDA-fracties vinden het van belang dat al het redelijkerwijs mogelijke wordt gedaan om kindermishandeling te voorkomen en tijdig en adequaat in te grijpen. Zij maken zich tegelijkertijd ook zorgen over onjuiste verdenkingen en de mogelijk ingrijpende gevolgen daarvan voor betrokkenen. Zij vroegen of deze zorg wordt gedeeld door de regering, of er inzicht bestaat in het aantal onjuiste meldingen en of zij kans ziet om deze tegen te gaan of in ieder geval de schade te beperken.

Wij zijn het met de genoemde fractie-leden van de PvdA en CDA eens dat een onjuiste verdenking van kindermishandeling verstrekkende gevolgen kan hebben. Wij hebben echter vertrouwen in de werkwijze van de AMK's met betrekking tot het omgaan met vermoedens van kindermishandeling. De AMK's nemen alle vragen over en meldingen van (vermoedens van) kindermishandeling serieus. Het AMK zal zowel in zijn advisering en besluitvorming tot het instellen van een onderzoek als bij het doen van onderzoek altijd een inschatting maken van de validiteit van de melding. Het AMK doet dit op basis van signalen die kinderen afgeven (al dan niet volgens de melder), de reactie van de gemelde en eventuele informatie van informanten. Ook speelt het belang en de houding van de melder een rol.

Het AMK zal te allen tijde een zo groot mogelijke openheid naar melders en diegenen waarover gemeld is, betrachten. Als zij een vermoeden hebben dat het gaat om een onjuiste verdenking zullen zij dit schriftelijk melden aan een melder en aan eventueel betrokkenen. Wij hebben geen inzicht in het aantal meldingen, dat bij AMK's binnenkomt waarbij geen sprake blijkt te zijn van kindermishandeling. Dit wordt namelijk niet geregistreerd.

Taakafbakening AMK en politie

De leden van de PvdA-fractie vroegen of zij de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (onder punt 1.4) zo moeten begrijpen, dat de politie normaliter geen aangiftes van kindermishandeling in ontvangst zal nemen, behoudens in de gevallen dat er sprake is van acute of ernstige bedreiging voor de jeugdige. Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen aangiftes en meldingen van kindermishandeling. In paragraaf 1.4 van de memorie van toelichting wordt de positionering van het AMK ten opzichte van de raad voor de kinderbescherming en de jeugdzorg weergegeven voor wat betreft meldingen van kindermishandeling. Uitgangspunt is dat een ieder die een vermoeden van kindermishandeling heeft, zich in eerste instantie tot het AMK dient te wenden en niet tot andere instellingen of de politie, ook indien er sprake is van een acute of ernstige bedreiging voor de jeugdige. Indien iemand een vermoeden van kindermishandeling bij de politie meldt, zal deze naar het AMK doorverwijzen, tenzij acuut ingrijpen door de politie zelf geboden is. In dat geval ligt het voor de hand dat de politie ter zake contact met het AMK opneemt. Vorengenoemd uitgangspunt laat echter onverlet dat de politie ingevolge artikel 163, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering verplicht is een aangifte van kindermishandeling te ontvangen. Overigens kan ook het AMK de politie in kennis stellen van een geval van (een vermoeden van) kindermishandeling indien het belang van de minderjarige dan wel de ernst van de situatie waarop de melding betrekking heeft, daartoe aanleiding geeft.

Meldplicht

Ingevolge het amendement Arib c.s. is een meldingsplicht opgenomen voor werknemers/besturen van instellingen/voorzieningen in de jeugdhulpverlening. De leden van de PvdA-fractie vroegen zich af in hoeverre deze regeling gelijk/verschillend is aan de meldplicht in het onderwijs en wat de grond is voor eventuele verschillen. Tevens vroegen zij zich af of al nader inzicht bestaat in de mogelijkheden een meldplicht elders in te voeren.

De in artikel 34e opgenomen regeling is qua strekking gelijk aan de regeling zoals die voor het onderwijs opgesteld is. Het verschil tussen beide regelingen is gelegen in de wijze van melden. In het onderwijs is het bestuur verplicht bij een vermoeden van kindermishandeling en/of een misdrijf tegen de zeden de vertrouwensinspecteur in te schakelen. Tezamen met de vertrouwensinspecteur zal het bevoegd gezag een beslissing nemen tot het melden van een misdrijf tegen de zeden aan een opsporingsambtenaar. Binnen instellingen of voorzieningen van jeugdhulpverlening is het bestuur verplicht bij een vermoeden onverwijld melding te doen aan het AMK. Uiteraard is het bestuur ook bevoegd aangifte – eventueel na overleg met het AMK – te doen indien hij kennis draagt van een begaan strafbaar feit, maar dit is niet het uitgangspunt.

In een brief d.d. 25 maart jl. heeft de eerste ondertekenaar aangegeven dat de regeling met betrekking tot het melden van (een vermoeden van) kindermishandeling beperkt is tot voorzieningen van jeugdhulpverlening en de (gezins)voogdij instellingen (kamerstukken II, 2001/2002, 27 842, nr. 12). De Wet op de jeugdhulpverlening is immers alleen op deze instellingen van toepassing. Dit laat onverlet dat ook voor andere sectoren waar men met vermoedens van kindermishandeling te maken zou kunnen krijgen een dergelijke regeling ingevoerd zou kunnen worden. Deze sectoren zullen worden geïnformeerd over hetgeen wij beogen te regelen en tevens worden verzocht na te gaan welke mogelijkheden er zijn om een dergelijke regeling in te voeren. Dit onderwerp zal tezamen met de implementatie van de meldcode op korte termijn in een overleg met betrokken sectoren aan de orde worden gesteld.

Prognoses meldingen kindermishandeling

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar prognoses over de toename van het aantal meldingen bij het AMK als gevolg van de voorgenomen campagne en de termijn waarbinnen het AMK op dit moment meldingen in behandeling neemt en de verwachtingen hierbij. Tevens vroegen zij zich af of de AMK's op dit moment in staat zijn meldingen binnen een redelijke tijd in behandeling te nemen en wat de stand van zaken na het voeren van de campagne zal zijn.

Op dit moment bestaan er geen prognoses over de toename van werkzaamheden van de AMK's ten gevolge van de voorgenomen voorlichtingscampagnes. Op basis van een vorige campagne gevoerd in 1991/1992 wordt ingeschat dat er een toename van het aantal adviezen en meldingen zal komen van ongeveer 10%.

In het voorgestelde besluit advies- en meldpunten kindermishandeling zal een specifieke eis met betrekking tot het in behandeling nemen van een melding opgenomen worden: een AMK dient binnen vijf dagen na ontvangst van een melding vast te stellen of een melding in onderzoek wordt genomen. Daarnaast geeft het besluit regels omtrent de duur van een onderzoek: binnen 13 weken na het besluit dat een melding in onderzoek wordt genomen, oordeelt het AMK of, en zo ja, tot welke stappen de melding aanleiding geeft. Op dit moment lijken de AMK's in staat om aan de gestelde norm te voldoen. Wel kan een probleem ontstaan bij een andere taak van het AMK, namelijk het initiatief nemen tot de voor de minderjarige meest aangewezen hulpverlening. Door wachtlijsten bij de hulpverlening kan het enige tijd duren voordat het AMK de zaak definitief kan afsluiten. Aan het probleem van de wachtlijsten wordt op dit moment gewerkt (zie hiervoor de beantwoording van de vraag van de VVD-fractie met betrekking tot wachtlijsten).

Landelijk telefoonnummer

Tijdens het plenaire debat bleek, zo stelden de leden van de PvdA-fractie, dat het landelijk telefoonnummer voor de AMK's niet gratis is. Zij vroegen naar de reden hiervoor en of hierin geen verandering gebracht zou moeten worden. De leden van de PvdA-fractie hebben gelijk wanneer zij constateren dat het landelijk telefoonnummer niet gratis is. Het landelijk telefoonnummer kost 6 eurocent per minuut. Dit is een bewuste keuze geweest. Een geheel gratis nummer zou het aantal onterechte telefoontjes drastisch doen toenemen zo blijkt uit ervaringen met andere gratis telefoonlijnen. Wel is er op toegezien dat de kosten voor het 0900-nummer niet te hoog zijn. Jongeren en anderen met een serieuze vragen over kindermishandeling zullen het betalen van 6 eurocent niet als een drempel zien. Bovendien is het 0900-nummer te bellen via de mobiele telefoon, welke door jongeren frequent gebruik wordt.

Onderzoek AMK uit eigen beweging

De leden van de fractie van Groen Links vroegen of de AMK's de bevoegdheid hebben om uit eigen beweging onderzoek te doen naar vermoedens van stelselmatige kindermishandeling, bijvoorbeeld in bepaalde instellingen zoals scholen of kinderopvangvoorzieningen. Het behoort niet tot de taken van het AMK om uit eigen beweging onderzoek te doen naar stelselmatige kindermishandeling. Het toezien op de kwaliteit van instellingen is veeleer een taak van de inspectie. Als geconstateerd wordt dat er sprake is van stelselmatige kindermishandeling binnen een instelling kan de inspectie hierover geïnformeerd worden of uit eigen beweging onderzoek hiernaar doen.

Alleen in sporadisch voorkomende, ernstige gevallen waarin de veiligheid van het kind in gevaar is, zal het AMK op eigen initiatief optreden. In de regel zal dit betekenen dat de raad voor de kinderbescherming wordt ingeschakeld door het AMK. Dit betreft echter individuele gevallen.

Wet bescherming persoonsgegevens

Uit de memorie van toelichting leidden de leden van de Groen Links-fractie af dat de wetswijziging volgens de regering niet strijdig is met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Zij vroegen zich af of dit een juiste conclusie is en of de Registratiekamer over deze wetswijziging heeft geadviseerd en zo ja, hoe dit advies luidde. Het wetsvoorstel is inderdaad in overeenstemming met de Wet bescherming persoonsgegevens. Een concept van het wetsvoorstel is voorgelegd aan de Registratiekamer (thans College bescherming persoonsgegevens). Het advies van de Registratiekamer is technisch van aard en heeft tot aanpassingen geleid die zijn verwerkt in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting. In het voorstel van Wet op de jeugdzorg zijn de bepalingen van het onderhavige wetsvoorstel goeddeels overgenomen. In het kader van dat wetsvoorstel heeft de Registratiekamer instemmend gereageerd op de wijze waarop met de bescherming van persoonsgegevens mede naar aanleiding van het advies over het onderhavige wetsvoorstel rekening is gehouden.

Positionering vertrouwensartsen

De leden van de fracties van de SGP en van de ChristenUnie informeerden naar de verhouding tussen het bureau jeugdzorg en de vertrouwensartsen zoals werkzaam bij de AMK's. Zij achtten een locatiescheiding tussen regulier werk en een meldpunt noodzakelijk.

In het meergenoemde ontwerpbesluit advies- en meldpunten kindermishandeling zijn hieromtrent regels opgenomen. Een AMK-medewerker is niet bevoegd om ten aanzien van een cliënt andere taken bij een uitvoerder van een advies- en meldpunt kindermishandeling uit te voeren (bijvoorbeeld bij het bureau jeugdzorg), indien hij ten aanzien van die cliënt rechtstreeks betrokken is geweest bij een geval van kindermishandeling. Dit geldt dus ook voor een vertrouwensarts werkzaam bij het AMK, mocht deze een andere taak bij dezelfde uitvoerder vervullen. In deze regeling is getracht een balans te vinden tussen enerzijds garanties voor de betrokken cliënt en anderzijds een flexibele bedrijfsvoering. Garanties voor betrokkenen worden gevonden in het feit dat er op dossierniveau een scheiding is aangebracht en een zelfde medewerker dus nooit bevooroordeeld aan een zaak begint. Ook zijn er strenge eisen gesteld aan de verwerking van persoonsgegevens. Anderzijds is het zowel voor de uitvoerder als de werknemers van belang dat meerdere taken uitgevoerd mogen worden. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de bestrijding van wachtlijsten door het flexibel inzetten van medewerkers en het hebben van afwisselend werk.

Voorts is het AMK een afzonderlijke organisatorische eenheid binnen (het op te richten) bureau jeugdzorg. In het besluit zijn hieromtrent nadere regels opgenomen: in het werkplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop de herkenbaarheid en toegankelijkheid in de presentatie van het advies- en meldpunt kindermishandeling als afzonderlijke organisatorische eenheid is georganiseerd. In de beschrijving dient in ieder geval aandacht te worden besteed aan de huisvesting, de inrichting en de telefonische bereikbaarheid.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. Vliegenthart

De Staatssecretaris van Justitie,

N. A. Kalsbeek

Naar boven