27 835
Regels inzake stankemissie in ontwikkelingsgebieden (Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden)

27 836
Regels inzake ammoniakemissie uit tot veehouderijen behorende dierenverblijven (Wet ammoniak en veehouderij)

nr. 143g
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 januari 2002

Afgelopen dinsdag vond in Uw Kamer een gezamenlijke behandeling in eerste termijn plaats van de wetsvoorstellen inzake ammoniak, stank en de reconstructie van de concentratiegebieden. In mijn reactie op de vragen van uw Kamer heb ik een aantal voorstellen gedaan die tegemoet zouden kunnen komen aan bezwaren die in uw Kamer bestaan tegen de wetsvoorstellen inzake ammoniak en stank. Ik hecht eraan deze voorstellen, mede namens de bewindslieden van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij nader toe te lichten, in de verwachting dat daarmee eventuele onduidelijkheden kunnen worden weggenomen en een snelle afronding van de beraadslaging kan worden bevorderd.

Van regeringszijde is aangeven dat zij de aanvaarding van de wetsvoorstellen inzake de reconstructie en inzake ammoniak van groot maatschappelijk belang vindt. De meerbedoelde voorstellen zijn dan ook gedaan onder de uitdrukkelijke veronderstelling dat Uw Kamer instemt met deze twee wetsvoorstellen.

Ik ben niet in een positie om op dit moment in het wetsvoorstel inzake ammoniak nog wijzigingen aan te brengen. Met betrekking tot dit wetsvoorstel heeft de regering voor en tijdens de behandeling in de Tweede Kamer verstrekkende concessies gedaan, deels vooruitlopend op het debat in Uw Kamer. Bovendien acht ik het, gezien de discussies die hebben plaatsgevonden en de politieke verhoudingen, niet waarschijnlijk dat de Tweede Kamer zal instemmen met een verdere wijziging van dit wetsvoorstel.

Wel zijn ondergetekende en de bewindslieden van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bereid om op een andere wijze het areaal kwetsbare gebieden, en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor de veehouderij, enigermate in te perken. Dit is mogelijk via het spoor van de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur (EHS). In het wetsvoorstel worden immers alle gebieden die op 31 december jl. op grond van de Interimwet ammoniak en veehouderij als voor verzuring gevoelig waren aangewezen, als kwetsbaar aangemerkt, tenzij ze gelegen zijn buiten de EHS. Daarom wordt voorgesteld om in bestuurlijk overleg met de provincies, in reconstructiegebieden te komen tot een zodanige begrenzing of wijziging van de begrenzing van de EHS dat een aantal gebieden van de werkingssfeer van het wetsvoorstel wordt uitgezonderd. In de praktijk zal het daarbij vooral gaan om een drietal categorieën: (1) natuurelementen die het minst gevoelig zijn voor ammoniakdepositie, (2) delen van multifunctionele bossen en (3) kleine natuurgebieden, een en ander tot een grootte van ongeveer 10 ha.

Het vastleggen van de exacte begrenzing van de EHS is een taak van de provincies. Bij bestaande natuurgebieden ontbreekt in een aantal gevallen nog een exacte begrenzing. Deze gebieden zijn in dit kader het meest relevant, omdat gebieden die na 1 mei 1988 zijn aangelegd of begrensd per definitie niet als verzuringsgevoelig worden aangemerkt. Voorzover de begrenzing van de EHS al heeft plaatsgevonden, zal in voorkomend geval een «herbegrenzing» moeten plaatsvinden. Ook daartoe kan het voorgestelde bestuurlijk overleg zich uitstrekken.

Een en ander mag niet ten koste gaan van de doelstellingen – kwalitatief en kwantitatief – die ten aanzien van de EHS zijn gesteld. Als bestaande natuurgebieden in het kader van het ammoniakbeleid buiten de EHS worden gebracht, zal dat gecompenseerd moeten worden met begrenzing van gebieden als EHS elders en zal zo nodig nieuwe natuur moeten worden ontwikkeld. De aanwijzing van compenserende gebieden zal uiteraard zodanig dienen te gebeuren dat deze niet opnieuw leidt tot beperkingen uit hoofde van het wetsvoorstel voor veehouderijen in die gebieden en in de nabijheid daarvan.

Deze compensatie zal financiële gevolgen hebben. De daarmee gemoeide kosten zijn afhankelijk van de oppervlakte te compenseren EHS alsmede van de wijze waarop deze gestalte wordt gegeven. De kosten zullen uiteraard hoger zijn in het geval dat nieuwe natuur ontwikkeld moet worden dan wanneer de compensatie bestaat uit bestaande bos- en natuurgebieden.

In verband met de handhaving van de doelstellingen ten aanzien van de EHS leggen wij een koppeling met de reconstructie. Bij het opstellen van reconstructieplannen kan immers een evenwichtige afweging tussen onder meer de belangen van de veehouderij en natuur plaatsvinden, waarbij is voorzien in inspraak en rechtsbescherming. De reconstructieplannen worden vastgesteld door de provincies en behoeven ministeriële goedkeuring.

Mijn ambtgenoot van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en ik zijn bereid hierover afspraken te maken met de betrokken provinciebesturen. Dit kan al op korte termijn in het kader van het bestuurlijke overleg dat periodiek met de reconstructieprovincies plaatsvindt.

Met betrekking tot het wetsvoorstel inzake stank zijn er in mijn opvatting twee opties.

De eerste is die van een novelle. Indien Uw Kamer dat vraagt, ben ik bereid om zo spoedig mogelijk een wijziging van het wetsvoorstel in procedure te brengen, waarbij de verwevingsgebieden weer onder de werkingssfeer van het wetsvoorstel worden gebracht. Voorwaarde is uiteraard wel dat hiervoor ook in de Tweede Kamer voldoende draagvlak bestaat. Na aanvaarding van de novelle door de Tweede Kamer, kan deze samen met het aangehouden wetsvoorstel door uw Kamer worden goedgekeurd.

Een andere optie is het vervangen van het thans voorliggende wetsvoorstel door een nieuwe stankwet die voor het hele land zal gelden. Naar aanleiding van de motie Meijer c.s. (Kamerstukken II, 27 835, nr. 19) heb ik de Tweede Kamer reeds toegezegd een nieuwe stankwet te willen voorbereiden. In dit nieuwe wetsvoorstel zal dan de soepeler normstelling uit het nu voorliggende wetsvoorstel worden opgenomen, maar dan niet alleen voor de landbouwontwikkelingsgebieden en de extensiveringsgebieden met het primaat natuur, maar ook ten aanzien van de verwevingsgebieden. In het geval dat de Kamer voor deze mogelijkheid kiest, ben ik bereid, gezien de bij diverse betrokken partijen bestaande twijfels inzake de onderbouwing en de mogelijke gevolgen van de cumulatieregeling, deze te schrappen.

Uw Kamer zou het nu voorliggende wetsvoorstel inzake stank kunnen aanhouden totdat het nieuwe wetsvoorstel in de Tweede Kamer is aanvaard.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Naar boven