nr. 93d
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 februari 2002
Bij de behandeling van de wetsvoorstellen Modernisering rechtspositie
ministers en staatssecretarissen (25 507) en Aanpassing onkostenvergoeding
en compensatie Waz-premie politieke ambtsdragers (27 827) heb ik toegezegd
bij brief nadere informatie te zullen verschaffen over enkele punten met betrekking
tot de verrekening van de gebruteerde onkostenvergoedingen met ontslaguitkeringen.
Gevraagd is naar andere uitkeringsregelingen waarin verrekening plaatsvindt,
alsmede of er onderscheid wordt gemaakt tussen lopende uitkeringen en nieuwe
uitkeringen.
Deze brief strekt ter voldoening van die toezegging.
Zoals reeds tijdens de behandeling naar voren kwam, wordt een belaste
onkostenvergoeding verrekend met een uitkering op grond van de Algemene pensioenwet
politieke ambtsdragers (Appa) voor ministers, staatssecretarissen en Tweede
Kamerleden. Het maakt daarbij niet uit of het gaat om een belaste onkostenvergoeding
die men uit een politieke functie ontvangt of in het kader van andere functies.
De verrekening vindt overigens alleen plaats voor zover de uitkering tezamen
met de andere inkomsten (inclusief belaste onkostenvergoeding en tegemoetkomingen
in kosten) meer bedraagt dan de bezoldiging of schadeloosstelling die men
genoot als minister, staatssecretaris of Tweede Kamerlid.
Er mag dus altijd bijverdiend worden tot 100% van de grondslag van de
uitkering, zonder dat enige verrekening plaatsvindt.
Ingevolge de Appa bestaat er geen verschil tussen reeds lopende uitkeringen
en nieuwe uitkeringen.
Deze systematiek van verrekening bij overschrijding van 100% van de uitkeringsgrondslag
geldt ook voor thans nog bestaande ambtelijke wachtgeldregelingen voor verschillende
categorieën overheidspersoneel (zoals bv. het Rijkswachtgeldbesluit 1959)
die overigens alleen nog maar betrekking hebben op wachtgelden die vóór
1 januari 2001 zijn toegekend. Ook daarin komen inkomsten
(inclusief belaste onkostenvergoedingen en tegemoetkomingen in kosten) uit
nieuw te vervullen functies voor verrekening in aanmerking. Voor de situatie
dat ten tijde van de aanvang van het wachtgeld reeds een andere functie werd
vervuld, is daarin evenwel geregeld dat een toename van inkomsten uit die
andere functie alleen voor verrekening in aanmerking komt als die toename
het gevolg is van een verhoogde werkzaamheid. Dat is niet het geval bij (enkel)
een brutering van een in die andere functie genoten onkostenvergoeding.
Sinds 1 januari 2001 geldt voor het overheidspersoneel de Werkloosheidswet
(WW) en zijn voorts bovenwettelijke uitkeringsregelingen getroffen. Voor nieuwe
uitkeringen van na 1 januari 2001 geldt het regime van deze regelingen.
Belangrijke elementen voor de berekening van een loongerelateerde uitkering
op grond van de WW zijn het dagloon (en het maximum-dagloon) en het aantal
uren dat men werkloos is. De uitkering bedraagt maximaal 70% van het maximum-dagloon.
Bij de bovenwettelijke regelingen speelt het maximum-dagloon geen rol.
Voor bijvoorbeeld het rijkspersoneel bedraagt de uitkering (in totaal) 12
maanden 80%, 6 maanden 75% en daarna 70% van het ongemaximeerde dagloon.
Indien men naast een uitkering een nieuwe functie gaat vervullen leidt
dat tot een vermindering van het aantal uren dat men werkloos is en zal de
uitkering verminderd worden. De hoogte van dat andere inkomen (inclusief een
eventuele gebruteerde onkostenvergoeding) is daarbij niet relevant. Dat geldt
ook voor een wijziging in inkomen uit die functie zonder dat sprake is van
een toename van het aantal uren dat men in die functie werkzaam is.
Ook indien men reeds twee functies naast elkaar vervulde en voor de WW
werkloos wordt uit één functie, leidt een wijziging in inkomen
uit de andere functie zonder dat sprake is van een toename van het aantal
uren dat men in die functie werkzaam is, niet tot een verlaging van de uitkering.
Een brutering van een onkostenvergoeding in die andere functie heeft dus geen
effect op de hoogte van de uitkering.
Voor de hoogte van een uitkering op grond van de WW en de daarop gebaseerde
bovenwettelijke uitkeringsregelingen heeft het (enkele) feit van de brutering
van de onkostenvergoeding dus geen effect. Dat dit wel het geval kan zijn
voor de uitkeringen op grond van de Appa voor bewindslieden en Tweede Kamerleden
wil echter nog niet zeggen dat die regeling per definitie ongunstiger is.
Zoals gezegd vindt volgens die regeling verrekening immers slechts plaats
indien en voorzover de andere inkomsten uit of in verband met arbeid tezamen
met de uitkering meer bedragen dan 100% van de uitkeringsgrondslag. Is van
een overschrijding van die grondslag (ook na eventuele brutering van een onkostenvergoeding)
geen sprake, dan vindt ook geen verrekening plaats.
Bij een uitkering op grond van de WW en de daarop gebaseerde bovenwettelijke
regelingen leidt het gaan vervullen van een andere functie per definitie tot
een afname van het aantal uren dat men werkloos is en derhalve tot een verlaging
van de uitkering.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K. G. de Vries