27 798
Wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering en de Gratiewet (stroomlijning procedure behandeling gratieverzoeken)

nr. 280c
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juli 2002

Bij brief van 20 juni 2002 (bijlage) zond u mij aanvullende vragen toe naar aanleiding van de nota naar aanleiding van het verslag die u op 14 juni jl. hebt ontvangen. In het navolgende zal ik deze vragen beantwoorden.

De leden van uw commissie vroegen om een nadere beschouwing over de verhoging van de ondergrens voor de ontvankelijkheid van een gratieverzoek. Mede tegen de achtergrond van de adviezen van de NVvR en de NOVA menen deze leden dat boetes onder 340 euro niet als te verwaarlozen straffen zijn aan te merken.

In het kader van een onderzoek naar de geldontwaarding sinds de invoering van de geldboetecategorieën in het Wetboek van Strafrecht is de inflatiecorrectie vanaf 1983 berekend. De geldontwaarding wordt uitgedrukt in de zogenoemde consumentenprijsindex, die aangeeft hoeveel euro moet worden betaald voor een product ten opzichte van een bepaald basisjaar, in dit geval aangevangen bij de voorbereiding van de laatste wijziging van de gratieprocedure in 1994 [1994=100]. Als de consumentenprijsindexen van de jaren 1994 tot en met 2002 met elkaar worden vermenigvuldigd, ontstaat de factor 1,25. Dat wil zeggen dat op basis van deze index in 2002 1,25 euro moet worden betaald voor een product dat omgerekend in 1994 1 euro waard was. De brutoloonontwikkeling heeft daarmee iets meer dan gelijke tred gehouden en komt uit 1,29. Ten slotte wijs ik erop dat het hier geenszins om noodzakelijke kosten gaat, doch om kosten die vermijdbaar zijn. Met de verhoging wordt een gelijke grens getrokken met de administratieve boeten die op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften evenmin vatbaar zijn voor gratie.

De geldontwaarding is weliswaar één factor die aanleiding geeft tot verhoging van het bedrag van de geldboete, waarvan geen gratie kan worden verzocht, doch dit neemt niet weg dat vooral vanuit een oogpunt van doelmatigheid moet worden gekeken naar de wenselijkheid van het openstellen van de gratie-procedure, gelet op het geheel van de inspanningen van de overheid om de tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken te realiseren. In 2001 zijn er 107 gratieverzoeken ingediendvoor opgelegde geldboetes waarbij het initiële bedrag lag tussen 250 en 340 euro. Het totaal aantal gratieverzoeken voor geldboeten bedroeg in 2001 348. Dat zou betekenen dat met toepassing van de voorgestelde bepaling 30% van deze verzoeken geen volledige behandeling zouden behoeven. Daarmee kan derhalve worden gesproken van een substantiële bijdrage aan de beoogde versnelling een stroomlijning van de procedure volgens welke op gratieverzoeken wordt beslist. Volgens geldend recht betekent dat immers in alle gevallen inschakeling van de politie, het openbaar ministerie en de rechter en vervolgens de voorbereiding van de beslissing over het al dan niet inwilligen van het gratieverzoek.

Het CJIB is verantwoordelijk voor de inning van onherroepelijke en executeerbare geldboeten. Het CJIB probeert eerst het verschuldigde bedrag op de gebruikelijke wijze te innen door toezending van accept-overschrijvingskaarten, waarbij na overschrijding van de betalingstermijn wettelijke verhogingen worden toegepast. Is ook dan geen betaling ontvangen, dan wordt een dwangbevel uitgevaardigd dat door een deurwaarder ten uitvoer wordt gelegd. Slaagt ook de deurwaarder er niet in om de geldboete te innen, dan wordt ten aanzien van de veroordeelde een arrestatiebevel aangemaakt en volgt opname in het opsporingsregister ter fine van tenuitvoerlegging van het vonnis. Dit betekent dat de veroordeelde bij aanhouding eerst in de gelegenheid wordt gesteld het verschuldigde bedrag te voldoen en dat hij in de gevallen waarin hij het bedrag niet voldoet, in beginsel altijd in vervangende hechtenis wordt genomen. In 2001 werd in ruim 32% van de gevallen waarin een arrestatiebevel werd afgehandeld, alsnog door betrokkene betaald.

Het voorgaande leidt er niet toe dat in alle gevallen aanhouding plaats kan vinden dan wel vervangende hechtenis ten uitvoer kan worden gelegd. Dat klemt in het bijzonder bij personen die geen vaste woon- of verblijfplaats hebben en onvindbaar zijn of zich aan de tenuitvoerlegging hebben onttrokken. Dat leidt na verloop van tijd (bij overtreding na twee jaar en acht maanden) tot verjaring van het recht tot tenuitvoerlegging. Van de in 2001 afgedane zaken bedroeg het percentage oninbare boetes vanwege expiratie 12,5.

Ook na arrestatie is er een (gering) aantal personen die niet geschikt zijn voor het uitzitten van vervangende hechtenis gelet op hun fysieke of geestelijke toestand. Gratie is weliswaar de enige titel op grond waarvan formeel van tenuitvoerlegging kan worden afgezien, maar dat betekent niet dat tenuitvoerlegging in alle resterende gevallen daadwerkelijk plaatsvindt. Uit de cijfers van het CJIB over 2001 en voorgaande jaren blijkt dat uiteindelijk 90,5% van de geldboetevonnissen ten uitvoer kan worden gelegd, waarvan – in 2001 – ruim 72% door betaling en bijna 9% door vervangende hechtenis. In meerjarig perspectief neemt het percentage betalingen geleidelijk toe en nemen de percentages vervangende hechtenis en oninbaar als gevolg van expiratie beide af.

Het spijt mij dat het conceptformulier abusievelijk niet is meegezonden, zoals de leden van de PvdA-fractie hadden verzocht. U treft het hierbij aan. Ter toelichting merk ik nog het volgende op. Verspreiding van het formulier zal op dezelfde wijze geschieden als de verspreiding van andere door justitie uitgegeven formulieren. Het gratieformulier, alsmede de tekst voor de toelichting zijn nu in concept gereed en zullen door de nog redactioneel worden aangepast om ze voor de doelgroep zo begrijpelijk mogelijk te maken. Op het formulier komt nog een duidelijke verwijzing naar rechtshulpverleners voor verzoekers met het oog op het verkrijgen van hulp bij het invullen van het formulier.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage

Den Haag, 20 juni 2002

Aan de minister van Justitie

In de vaste commissie voor Justitie bestond behoefte na ontvangst van de nota naar aanleiding van het verslag over wetsvoorstel 27 798(Stroomlijning procedure behandeling gratieverzoeken) u het volgende voor te leggen.

De commissieleden waren namelijk van mening dat een aantal vragen in de nota naar aanleiding van het verslag onvoldoende duidelijk is beantwoord. Zij zouden graag zien dat u alsnog nader ingaat op de vraag waarom de ondergrens voor ontvankelijkheid van een gratieverzoek met betrekking tot een geldboete is verhoogd. Een verhoging met 50% lijkt niet evenredig aan de verhoging van het prijsniveau. Gezien de adviezen van het NVVR en de NOVA komt het de leden minder juist voor boetes onder de 340 euro altijd als te verwaarlozen straffen te beschouwen.

Voorts zouden de leden van de commissie graag meer vernemen over de vraag hoe vaak nu gratie wordt gevraagd van geldboetes tussen euro 225 en euro 340. Hoe essentieel is deze verhoging voor de beoogde stroomlijning? Zij zouden ook graag weten hoe vaak het CJIB afziet van tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis en op wat voor titel dat gebeurt als er geen gratie is verleend.

Ten slotte willen de leden van de PvdA-fractie graag alsnog het concept-formulier zien, dat – in tegenstelling tot hetgeen in de tekst is vermeld – niet bij de nota naar aanleiding van het verslag was bijgevoegd.

De griffier van de vaste commissie,

E. C. Janssen

Naar boven