nr. 280a
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE 1
Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel gaf de commissie aanleiding
tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de PvdA-fractie hadden met belangstelling
kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hadden geen bezwaar tegen
en zijn zelfs voorstander van, stroomlijning van de procedure met betrekking
tot de behandeling van gratieverzoeken, mits daarbij geen wezenlijke inbreuk
wordt gemaakt op het door de Grondwet toegekende recht om gratie te verzoeken.
Zij hadden in het licht van het vorenstaande enkele vragen.
Met betrekking tot het formulier vroegen de leden van de PvdA-fractie
het volgende. Wat draagt het formulier-vereiste bij aan stroomlijning in die
gevallen, waarin een niet per formulier ingediend verzoek alle in artikel
3, lid 1 genoemde gegevens bevat? Uit de behandeling in de Tweede Kamer maakten
deze leden op, dat het beoogde formulier al bestaat. Zij zouden dit formulier
graag zien. Uit punt 4 van de memorie van toelichting kan worden afgeleid,
dat het formulier zal worden toegestuurd aan diegenen die gratie verzoeken
zonder formulier. Was het niet beter geweest dit uitdrukkelijk in de wet te
regelen?
Met betrekking tot artikel 5, lid 2 vroegen de leden van de PvdA-fractie
in wat voor gevallen er aanleiding zal bestaan de veroordeelde te horen. Wie
zal het verhoor doen? Zullen dit soort verhoren ook elders dan in Den Haag
(kunnen) plaatsvinden?
Vervolgens vroegen deze leden de regering nog beter dan tot nu toe is
gebeurd te onderbouwen waarom de ondergrens van de ontvankelijkheid van een
gratieverzoek met betrekking tot een geldboete verhoogd is met 50%. Waarom
heeft de regering gemeend voorbij te kunnen gaan aan de opmerkingen vanuit
NVVR en NOVA, dat zodoende wel degelijk schrijnende gevallen van gratie worden
uitgesloten, zeker gezien de mogelijkheid van cumulatie van geldboeten?
Kan de regering tenslotte toelichten, waarom zij meent, dat het passend
is bij ministeriële regeling voorschriften te geven omtrent de inrichting
van het rechterlijk advies?
Vertrouwende, dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de
commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende
voorbereid.
De voorzitter van de commissie,
Van de Beeten
De griffier van de commissie,
Janssen
XNoot
1Samenstelling: Holdijk (SGP), Rensema (VVD), Jurgens (PvdA), Le Poole
(PvdA), Ruers (SP), Rosenthal (VVD) (plv. voorzitter),
Dölle (CDA), Kohnstamm (D66), De Wolff (GL), Lodders-Elfferich (CDA), Van de Beeten (CDA) (voorzitter), Broekers-Knol (VVD)