27 751
Wijziging van de Gemeentewet en enige andere wetten tot dualisering van de inrichting, de bevoegdheden en de werkwijze van het gemeentebestuur (Wet dualisering gemeentebestuur)

nr. 10g
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 maart 2002

Bij de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel Dualisering gemeentebestuur in uw Kamer, hebben enkele leden vragen gesteld over het schrappen van artikel 188 Gemeentewet, dat de verplichting voor het gemeentebestuur regelt om besluiten tot het aangaan, verstrekken en garanderen van geldleningen aan gedeputeerde staten toe te sturen. Deze leden meldden dat provincies bezorgd zijn, omdat het hierdoor minder goed mogelijk zou zijn gemeenten van risicovolle geldleningen, of leningen in strijd met de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) af te houden. Ook meenden de betrokken leden dat deze wetswijziging niets te maken heeft met het dualiseringsproject.

Ik heb beloofd op deze kwestie nog schriftelijk in te gaan. Bij deze geef ik hieraan invulling.

Bij de mondelinge behandeling heeft u ook aangegeven nog verder geïnformeerd te willen worden over de rol en de taak van de accountant, in het bijzonder over de wijze waarop het herkennen van onrechtmatigheden zou moeten plaatsvinden, en de risicoanalyse die wordt gemaakt. Hierbij meld ik u, dat komend najaar een handreiking over de gemeentelijke accountantscontrole, bestemd voor raadsleden, zal worden gepubliceerd. In deze handreiking zal – mede in relatie tot het Besluit accountantscontrole gemeenten dat met ingang van het begrotingsjaar 2004 van kracht wordt – op, onder meer, bovengenoemde punten worden ingegaan. Ik zal deze circulaire ook aan uw Kamer doen toekomen.

Toesturen leningbesluiten niet meer nodig

Bij de herziening van de Gemeentewet in 1992 is een groot aantal goedkeuringsverplichtingen met betrekking tot privaatrechtelijke handelingen geschrapt. Zo ook de verplichting om voor het aangaan, verstrekken en garanderen van geldleningen goedkeuring van gedeputeerde staten te verkrijgen. Staan bleef een inzendverplichting, teneinde gedeputeerde staten in staat te stellen het financieringsgedrag van gemeenten te volgen en zo nodig in te grijpen indien strijd met de, toenmalige, Wet financiering lagere overheden zou dreigen. Zoals aangegeven in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel Dualisering gemeentebestuur wordt door de Wet dualisering, in combinatie met de eerder vastgestelde Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) en de voorgenomen wijziging van de Comptabiliteitsvoorschriften de financiële functie versterkt en gestructureerd. Geldleningen worden zichtbaar gemaakt in de verslaglegging. Op grond van de Wet fido en de bijbehorende uitvoeringsregeling moeten de gegevens over de vaste en de vlottende schuld worden aangeleverd bij respectievelijk het jaarverslag en in de kwartaalstaten1, ten behoeve van het toezicht op de renterisiconorm en de kasgeldlimiet. Uitgangspunten voor het financieringsbeleid worden verwoord in het financieringsstatuut2 en in concrete beleidsvoornemens in de financieringsparagraaf in de begroting3. De uitvoering wordt verantwoord in de financieringsparagraaf in het jaarverslag4.

Door deze voorschriften beschikt de toezichthouder over de stukken die nodig zijn voor een goed gestructureerd inzicht in de beheersing van de risico's van de leningen. Artikel 188 is daarom overbodig geworden. In aanvulling daarop geldt daarenboven nog het volgende. Voor het uitlenen/uitzetten van gelden waren in de situatie zoals deze bestond vóór de inwerkingtreding van de huidige Wet fido en bijbehorende lagere regelgeving geen wettelijke voorschriften gesteld. De toezichthouder kon dus wel controleren of er naar zijn eigen inzicht risicovol werd belegd, en eventueel de gemeente waarschuwen, of de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vragen actie te ondernemen, maar er was geen wettelijke norm om dit oordeel op te baseren.

In de nieuwe Wet fido zijn, anders dan voorheen, regels gesteld voor het uitzetten van gelden5. Daaraan is geen speciaal toezichtsregime verbonden, maar dankzij het financieringsstatuut, en de financieringsparagrafen in begroting en rekening wordt (ook) de toezichthouder in kennis gebracht van de voornemens en de uitvoeringspraktijk in deze. In dit verband wijs ik ook op de rol van de accountant, die in het kader van de rechtmatigheidscontrole moet onderzoeken of is voldaan aan de vereisten van de Wet fido, de bij de Wet fido behorende regelgeving, én de regels die de gemeente zich op grond van artikel 212 zelf heeft gesteld.

Al met al ben ik van oordeel dat met het stelsel, zoals dit met de Wet fido en de dualisering is vormgegeven voor de gemeenten en provincies en de toezichthouder een goede «infrastructuur» is gelegd om de risico's ter zake te beheersen, een infrastructuur die transparantie en een adequate controle garandeert. Een aparte toezending van elk afzonderlijke leningbesluit is niet langer nodig.

Verband met dualisering

De vraag is aan de orde gesteld of deze wijziging verband houdt met de dualisering. Dat is zeker het geval, in die zin dat de dualisering niet alleen inhoudt een scheiding van bevoegdheden, maar ook een betere bewerktuiging van de gemeentelijke democratie. De transparantie en structurering van de gemeentelijke financiële huishouding, zoals die in de Wet fido en het huidige wetsvoorstel gestalte krijgt is daarvan een onontbeerlijk onderdeel. Daartoe behoort ook een structurele planning van en verantwoording over het leningen- en uitzettingenbeleid, en een daarbij passende rol van de toezichthouders. Ik merk op dat na deze wijziging ook de verantwoordelijkheden duidelijker zijn. Bij toezending van genomen besluiten, zoals geregeld in het vervallen artikel 188, zonder dat daar taken en bevoegdheden van de toezichthouder aan zijn gekoppeld, is de mate waarin de toezichthouder medeverantwoordelijk is voor individuele besluiten onduidelijk. In de huidige inrichting van het toezicht op het financieringsbeleid is het duidelijk dat de verantwoordelijkheid voor ieder besluit ten volle bij het orgaan ligt dat het besluit heeft genomen, terwijl het toezicht gericht is op het structureel rechtmatig en prudent zijn van het financieringsbeleid.

Risicovolle beleggingen

De vragen van de kamerleden reflecteren de zorg om in een vroegtijdig stadium risicovolle beleggingen (denk aan Ceteco-achtige ontwikkelingen) te ondervangen. Hierover het volgende. Zoals ik al opmerkte zijn er pas bij de invoering van de Wet fido wettelijke regels gesteld voor het uitzetten van middelen door openbare lichamen. Door deze regels zijn risicovolle beleggingen, zoals bij de Ceteco-affaire aan de orde waren, eenvoudig verboden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries


XNoot
1

Uitvoeringsregeling Wet financiering decentrale overheden, artikel 4.

XNoot
2

Artikel 212 Gemeentewet.

XNoot
3

Besluit comptabiliteitsvoorschriften 1995, artikel 14, onder i.

XNoot
4

Besluit comptabiliteitsvoorschriften 1995, artikel 26a, vierde lid.

XNoot
5

In het bijzonder artikel 2 van de Wet fido en de Regeling uitzettingen en derivaten.

Naar boven