EK 237c
Notitie minister BZK inzake artikel 91, lid 3 Grondwet

nr. 174a
MOTIE VAN HET LID VAN DE BEETEN C.S.

Voorgesteld 18 december 2001

De Kamer,

gehoord de beraadslagingen over de uitleg van artikel 91, lid 3 juncto artikel 92 Grondwet (GW);

overwegende, dat blijkens artikel 121 van het Statuut van het Internationaal Strafhof tot wijzigingen van het Statuut kan worden besloten door de vergadering van Staten met een 2/3 meerderheid;

overwegende, dat dergelijke wijzigingen van het Statuut in werking treden na ratificatie door tenminste 7/8 van het totaal aantal Staten dat partij is bij het Statuut;

overwegende, dat wijzigingen van de essentiële artikelen 5, 6, 7 en 8 alleen in werking treden voor die Staten die wijzigingen daarvan ook hebben geratificeerd;

overwegende, dat op grond van artikel 92 van de Grondwet ratificatie door Nederland in de vorm van een goedkeuringswet niet nodig is, ook niet ten aanzien van de artikelen 5, 6, 7 en 8 van het Statuut van het Internationaal Strafhof;

overwegende, dat blijkens artikel 9 van het Statuut van het Internationaal Strafhof Elements of Crimes worden vastgesteld en kunnen worden gewijzigd bij een besluit met een meerderheid van 2/3 van de vergadering van Staten en ten aanzien van een dergelijk besluit geen ratificatie vereist is;

overwegende, dat blijkens artikel 51 van het Statuut van het Internationaal Strafhof hetzelfde geldt voor de vaststelling en wijziging van de Rules of Procedure and Evidence;

constaterende, dat aldus Nederland gebonden kan worden aan bepalingen in het Statuut, in de Elements of Crimes en de Rules of Procedure and Evidence, zelfs indien Nederland daar tegen stemt in de vergadering van Staten, zonder dat voorafgaand de Staten-Generaal zich over dergelijke voor Nederlandse ingezetenen rechtstreeks werkende bepalingen heeft kunnen uitspreken;

constaterende, dat in de goedkeuringswet, zoals vastgesteld door Regering en Staten-Generaal op basis van wetsvoorstel 27 484 (R 1669) in artikel 4a uitsluitend is voorzien in kennisgeving aan beide Kamers der Staten-Generaal van een agenda van de bijeenkomst van de vergadering van Staten als bedoeld in artikel 112 van het Statuut van het Internationaal Strafhof;

constaterende, dat in artikel 112 niet gerefereerd wordt aan een wijziging van het Statuut, de Elements of Crimes en de Rules of Procedure and Evidence;

van mening, dat het wenselijk is om alsnog in de goedkeuringswet van het Statuut van het Internationaal Strafhof een regeling op te nemen naar analogie van artikel 3 van de Rijkswet van 24 december 1998, houdende goedkeuring van het op 2 oktober 1997 in Amsterdam tot stand gekomen verdrag houdende wijziging van het verdrag betreffende de Europese Unie, de verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschap en sommige bijbehorende akten (Verdrag van Amsterdam);

verzoekt de Regering daartoe een voorstel voor te bereiden tot wijziging van de wet tot goedkeuring van het op 17 juli 1998 tot stand gekomen Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof;

en gaat over tot de orde van de dag.

Van de Beeten

Jurgens

Witteveen

Pastoor

Woldring

Naar boven