27 289
Wijziging van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (voorwaardelijke machtiging en observatiemachtiging)

nr. 239d
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 25 juni 2002

De leden van de fractie van het CDA hebben naar aanleiding van de memorie van antwoord nog enkele opmerkingen gemaakt en vragen gesteld over de observatiemachtiging. De leden van de fracties van D66, de SGP en de ChristenUnie hebben zich bij deze vragen aangesloten. Tevens hebben de leden van de fractie van de PvdA nog enkele aanvullende vragen gesteld.

De leden van de fractie van het CDA vragen naar de bedoeling van de zin uit de memorie van antwoord luidend «Het aanhouden van de inwerkingtreding van beide amendementen is naar onze mening niet meer noodzakelijk omdat voor de inwerkingtreding van de voorwaardelijke machtiging het verkommerden- en verloederdenonderzoek zal zijn afgerond». Daarmee is uitsluitend bedoeld te zeggen dat de resultaten van het verkommerden- en verloederdenonderzoek in de tijd op een eerder moment beschikbaar zullen zijn, dan de voorziene inwerkingtreding van de observatiemachtiging.

Uit de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen in het nader voorlopig verslag maken wij op dat de leden van de fractie van het CDA de inwerkingtreding van de observatiemachtiging afhankelijk willen stellen van de onderzoeksresultaten van het verkommerden- en verloederdenonderzoek. De leden van deze fractie geven aan dat er in hun optiek slechts twee mogelijkheden zijn, namelijk dat de resultaten van het onderzoek de wenselijkheid c.q. noodzakelijkheid van het gaan werken met de observatiemachtiging bevestigen of dat juist blijkt dat de observatiemachtiging geen geschikte oplossing is voor de problematiek van verkommerden en verloederden.

In aanvulling op de twee – door de leden van de CDA-fractie – geschetste mogelijkheden, bestaat er onzes inziens ook nog de meer voor de hand liggende mogelijkheid dat het verkommerden- en verloederdenonderzoek géén antwoord geeft op de vraag of de observatiemachtiging wel of geen geschikt instrument is voor deze categorie personen. De leden van de fractie van de PvdA wijzen ook op deze mogelijkheid. Het verkommerden- en verloederdenonderzoek is immers reeds in 1999 gestart en was dus al geruime tijd gaande toen de observatiemachtiging bij amendement onderdeel werd van het wetsvoorstel. In dit onderzoek wordt onder meer onderzocht welke aspecten een rol spelen bij het niet (meer) krijgen van adequate zorg, bij welke personen deze problematiek zich voordoet en om welke aantallen het gaat. Het onderzoek is derhalve gericht op toekomstig beleid in algemene zin voor mensen die «verkommeren en verloederen» en niet specifiek op maatregelen op grond van de Wet Bopz. Laat staan op nieuwe maatregelen zoals het instrument van de observatiemachtiging. Het onderzoek zal dus naar verwachting geen aanknopingspunten bieden voor de observatiemachtiging.

Alhoewel wij begrip hebben voor het verzoek van de leden van de CDA-fractie om de inwerkingtreding afhankelijk te stellen van de resultaten van het verkommerden- en verloederdenonderzoek achten wij dit gelet op het voorgaande geen zinvolle optie.

De resultaten van het verkommerden- en verloederdenonderzoek worden aan het einde van deze zomer verwacht. Naar aanleiding van de motie Buijs (Kamerstukken II 2001/ 02, 27 289, nr. 34) is al toegezegd dat de regering op korte termijn met een plan van aanpak zal komen. De leden van de fractie van de PvdA vragen of een meer definitieve conclusie over het nut van de observatiemachtiging voor de groep verkommerden en verloederden veeleer afhankelijk is van de evaluatie van de observatiemachtiging. Het ligt naar onze mening in de rede dat de evaluatie van de observatiemachtiging meer concrete informatie zal opleveren over het nut en de noodzaak van de observatiemachtiging dan het verkommerden- en verloederdenonderzoek.

In antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de PvdA naar de tijdsplanning merken wij op dat wij voornemens waren de inwerkingtreding van de observatiemachtiging afhankelijk te stellen van de onderzoeksopzet van de evaluatie van de observatiemachtiging en van het traject van de nadere (uitvoerings)regelgeving en niet van een nader onderzoek. De leden van de fractie van de PvdA mochten dan ook terecht veronderstellen dat geen nader onderzoek moest worden afgewacht. Momenteel zijn de onderzoeksopzet voor de evaluatie van de observatiemachtiging en de wijziging van de algemene maatregelen van bestuur in ambtelijke voorbereiding.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven