27 289
Wijziging van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (voorwaardelijke machtiging en observatiemachtiging)

nr. 239c
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 18 juni 2002

De memorie van antwoord gaf de leden van de vaste commissies aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de CDA-fractie wilden zich in het nader verslag voornamelijk beperken tot enkele opmerkingen en vragen rond de observatiemachtiging. In de memorie van antwoord wordt gesteld dat «aanhouden van de inwerkingtreding van beide amendementen niet meer noodzakelijk is omdat vóór de inwerkingtreding van de voorwaardelijke machtiging het verkommerden en verloederden onderzoek zal zijn afgerond». Wil de minister hiermede zeggen dat het vóór deze inwerkingtreding technisch mogelijk zal zijn de discussie over de noodzakelijkheid/wenselijkheid van beide amendementen aan de hand van een kabinetsstandpunt over de resultaten van het onderzoek af te ronden? Is de minister bereid een desbetreffend verzoek vanuit de Eerste Kamer met een warme aanbeveling aan haar opvolger door te geven? Is de inwerkingtreding op 1 januari 2003 voorzien?

De minister heeft tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer de inhoudelijke bezwaren tegen de observatiemachtiging duidelijk uiteengezet. Hierbij was één van de – overigens door de leden van de CDA-fractie gedeelde – argumenten, dat de minister deze ingrijpende maatregel niet zag als een oplossing voor de problematiek van degenen, waarvoor juist het amendement een oplossing beoogt. «Zij zijn vaak zorg gaan mijden, omdat zij negatieve ervaringen hebben met de hulpverlening», aldus de minister.

Juist ter wille van deze problematiek heeft de minister in 1999 een meerjarig, longitudinaal onderzoek laten starten. De leden van de CDA-fractie gingen ervan uit, dat de binnen enkele maanden – in deze zomer – te verwachten resultaten van dit onderzoek ook de handvatten zullen bieden voor een verantwoord beleid in de toekomst, ook terzake van de observatiemachtiging. Er zijn immers slechts twee mogelijkheden, te weten de resultaten van voornoemd onderzoek bevestigen de noodzakelijkheid/wenselijkheid van het gaan werken met een observatiemachtiging of juist niet. In het laatste geval, wanneer de observatiemachtiging voor de geconstateerde problematiek van een kleine groep toch niet de geëigende oplossing blijkt te zijn, dan heeft het toch verre de voorkeur dat de inwerkingtreding van beide amendementen is aangehouden, zo oordeelden deze leden. Anders is toch immers onmiddellijke wetswijziging nodig, waardoor de invoering van de voorlopige machtiging, waarom het in dit wetsvoorstel was begonnen, wordt vertraagd.

Het kan toch niet de bedoeling zijn een kleine drie jaar (2 jaar + evaluatie) met een dan niet gewenste wetgeving te werken? Wijst de uitkomst van de zo spoedig mogelijk te voeren discussie toch duidelijk in de richting van de observatiemachtiging, dan is er toch niets verloren? Dan zouden de leden van de CDA-fractie hun twijfels, die overigens op inhoudelijke gronden door de minister worden gedeeld, kunnen omzetten in een positief oordeel, dat dan ook met argumenten, die stoelen op een gedegen onderzoek, kan worden onderbouwd.

De leden van de CDA-fractie wilden er nog op wijzen, scherper nog dan na kennisneming van de gewisselde stukken in de Tweede Kamer, door de voorliggende memorie van antwoord ervan overtuigd te zijn geraakt, dat de zegswijze «in de twijfel onthoudt u» zeker moet gelden bij een zo ingrijpende maatregel als vrijheidsbeneming zonder duidelijk inzicht of het middel niet erger zal zijn dan de kwaal. Na de gedwongen opneming van drie tot vijf weken kan de terugval van deze groep nog des te sterker zijn.

Hiermede wordt de ernst van de problematiek van de verkommerden en verloederden geenszins ontkend. Zoals reeds eerder uiteengezet, waren de leden van de CDA-fractie overtuigd van de noodzaak met spoed het nodige te doen aan de problematiek van verkommering en verloedering. Met een duidelijke toezegging over de afronding van het meerjaren onderzoek en de presentatie van een plan van aanpak binnen afzienbare tijd, mede ter uitvoering van de motie-Buijs, waren deze leden dan ook zeer ingenomen.

De leden van de fracties van D66 en SGP (mede namens de ChristenUnie) sloten zich aan bij de door de leden van de CDA-fractie gestelde vragen.

De leden van de PvdA-fractie hadden nog een nadere vraag naar aanleiding van de beantwoording in de memorie van antwoord van vragen van de CDA-fractie. Deze leden hadden gevraagd of het niet voor de hand ligt de inwerkingtreding van de amendementen 29 en 31 aan te houden totdat duidelijkheid is verkregen omtrent de uitkomsten van het onderzoek naar de zorgwekkende zorgmijders. De regering had geantwoord, dat het aanhouden van de inwerkingtreding niet meer noodzakelijk is, omdat voor de inwerkingtreding van de voorwaardelijke machtiging het verkommerden en verloederden onderzoek zal zijn afgerond. De leden van de PvdA-fractie vroegen, of van dit onderzoek resultaten verwacht mogen worden, waaruit een duidelijke conclusie getrokken kan worden, dat de observatiemachtiging al dan niet nuttig is. Is het voor een conclusie hieromtrent niet veeleer nodig om de in de wet voorziene evaluatie van de observatiemachtiging af te wachten? Wat is dan de relevantie van de afronding van het onderzoek naar verkommerden en verloederden voor de beslissing over inwerkingtreding?

Uit de beantwoording van hun eigen vraag naar de tijdsplanning voor de invoering van de wet, hadden de leden van de PvdA-fractie het zo begrepen, dat de wet zal worden ingevoerd, nadat de onderzoeksopzet voor de evaluatie en benodigde regelgeving gereed zijn. Daaruit leiddenzij niet af, dat de uitkomst van nader onderzoek moet worden afgewacht. Hadden zij dat goed begrepen? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de benodigde voorbereidingen voor inwerkingtreding? Wat is de geplande datum van inwerkingtreding, zo vroegen deze leden tot besluit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Ter Veld

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Van de Beeten

De griffier van de commissies,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling:

Volksgezondheid, Welzijn en Sport:

Boorsma (CDA), Werner (CDA), Van Leeuwen (CDA) (plv. voorzitter), Van den Berg (SGP), Ter Veld (PvdA) (voorzitter), Dees (VVD), Hessing (D66), Ruers (SP), Dupuis (VVD), Stekelenburg (PvdA), Van Schijndel (GL) en Swenker (VVD).

Justitie:

Holdijk (SGP), Rensema (VVD), Jurgens (PvdA), Le Poole (PvdA), Ruers (SP), Rosenthal (VVD) (plv. voorzitter), Dölle (CDA) Kohnstamm (D66), Lodders-Elfferich (CDA), De Wolff (GL), Van de Beeten (CDA) (voorzitter), Broekers-Knol (VVD).

Naar boven