nr. 113
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE BIJZONDERE COMMISSIE VOOR DE HERZIENING VAN
HET BURGERLIJK WETBOEK2
Vastgesteld 13 november 2001
Het voorbereidend onderzoek gaf aanleiding tot het maken van de volgende
opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
Artikel 47 j° 37 van de Wet op het Notarisambt
De commissie vroeg zich naar aanleiding van het vervallen van het huidige
artikel 47 van de Wet op het notarisambt af of ook artikel 37 van de Wet geen
aanpassing behoeft. Weliswaar heeft de minister in de memorie van toelichting
te kennen gegeven dat zulks niet nodig zou zijn, maar de commissie is daarvan
niet overtuigd. Immers, artikel 37 lid 1 bepaalt dat notariële akten –
waaronder in de visie van de minister ook verklaringen van erfrecht moeten
worden verstaan – kunnen zijn partijakten of proces-verbaalakten. Verklaringen
van erfrecht kunnen geen partijakte zijn omdat ze geen partijverklaringen
bevatten. Echter, proces-verbaalakten zo formuleert artikel 37 lid 1: «bevatten slechts (cursivering dezerzijds) waarnemingen van de notaris
en eventueel bevestigingen daarvan door getuigen».
Een verklaring van erfrecht bevat echter in beginsel geen waarnemingen
van de notaris, maar daarin wordt een aantal feiten geconstateerd die gebaseerd
zijn op eigen onderzoek van de notaris – bijvoorbeeld recherche in de
gemeentelijke basisadministratie – op grond waarvan de notaris zelf
vervolgens een aantal juridische conclusies trekt, bijvoorbeeld wie erfgenaam
is voor een bepaald gedeelte van de nalatenschap. De inhoud van een verklaring
van erfrecht is derhalve een andere dan die van een proces-verbaalakte blijkens
het vorenbedoelde artikel 37 lid 1. Een dergelijke zienswijze sluit aan bij
hetgeen de minister zelf destijds bij de behandeling van het nieuwe Boek 3
van het Burgerlijk Wetboek te dier zake heeft opgemerkt; zie MvA II, Parl.
Gesch. 3, blz. 139/140.
Overigens heeft de commissie er van haar kant geen bezwaar tegen om de
verklaring van erfrecht en de kadasterverklaringen geregeld te houden als
aparte categorie notariële verklaringen, omdat deze eigen verklaringen
van de notaris naar hun aard inderdaad zijn te onderscheiden van de partij-akten
en proces-verbaal-akten in de zin van artikel 37 van de Wet op het notarisambt.
Artikel 25 van Boek 3 Burgerlijk Wetboek
In aansluiting op de vorige vraag vroegen de leden van de bijzondere commissie
zich af of artikel 25 van het Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BW geen aanpassing
behoeft indien de minister zijn opvatting handhaaft dat de verklaring van
erfrecht een notariële akte is in de zin van art. 37 lid 1 Wna? Dient
dit wetsartikel wat betreft de verklaring van erfrecht dan niet beter te worden
afgestemd op artikel 4.5.1.5? Immers, bij de totstandkoming van artikel 25
van het Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BW is er destijds uitdrukkelijk
op gewezen dat verklaringen van erfrecht géén authentieke akten
zijn en derhalve niet relevant zijn voor de toepassing van genoemd artikel
25. Zie MvA II, Parl. Gesch. 3, blz. 139/140. Dit uitgangspunt was bij de
invoering van artikel 25 van het Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BW van
belang om de absolute derdenbescherming die het laatstgenoemde wetsartikel
biedt niet te zeer te laten doorslaan ten nadele van de werkelijke rechthebbenden.
Men denke in dit verband bijvoorbeeld aan de situatie dat een notaris op grond
van recherches in Nederland een verklaring van erfrecht afgeeft waarin hij
ondermeer constateert dat bepaalde personen erfgenaam zijn, terwijl nadien
een buitenlands testament bekend wordt op grond waarvan andere personen blijken
erfgenaam te zijn. Gaarne verneemt de commissie naar aanleiding van het vorenstaande
de opvatting van de minister.
De voorzitter van de bijzondere commissie,
Van de Beeten
De bijzondere griffier van de commissie,
Huijgen
XNoot
1Het eerder verschenen stuk inzake dit wetsvoorstel is gedrukt onder EK
nr. 336, vergaderjaar 2000–2001.
XNoot
2Samenstelling: Holdijk (SGP), Le Poole (PvdA), Ruers (SP), Van de Beeten
(CDA) (voorzitter), Hessing (D66), De Wolff (GL) en Broekers-Knol (VVD).