27 199
Wijziging van de Faillissementswet in verband met de invoering van de mogelijkheid van een vereenvoudigde afwikkeling van faillissement

nr. 156b
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 28 februari 2002

Achtergrond wetsvoorstel

Met erkentelijkheid nam ik kennis van de instemming van de leden van de VVD-fractie met het nader regelen en van een wettelijke basis voorzien van de in de loop der jaren gegroeide praktijk van de vereenvoudigde afwikkeling van faillissement, en van hun mening dat het onderdeel vereenvoudigde afwikkeling terecht uit het oorspronkelijke wetsvoorstel 22 942 is gelicht. De door deze leden gestelde vragen beantwoord ik als volgt.

Uit het eindrapport van de MDW-werkgroep modernisering faillissementsrecht tweede fase, p. 14, meenden de leden van de VVD-fractie op te kunnen maken dat kennelijk ook de MDW-werkgroep de mening was toegedaan dat de door het kabinet gekozen aanpak van de modernisering van het faillissementsrecht in twee fasen minder gelukkig was, omdat daardoor het gevaar bestaat dat de samenhang van de verschillende onderdelen van de Faillissementswet en aanverwante wetgeving wordt verstoord. Deze leden vroegen of de regering het ermee eens is dat het gevaar bestaat dat de coherentie in de Faillissementswet verloren gaat wanneer steeds op onderdelen wetswijzigingen worden voorgesteld, vooral wanneer het wetswijzigingen van meer vergaande aard betreft, of de regering hun visie deelt dat het van groot belang is dat met betrekking tot wijziging van de Faillissementswet allereerst consensus bestaat over de grote lijnen van die wijziging als geheel, teneinde de samenhang in die wet te waarborgen, en zo ja, hoe de regering de voor de eerste en tweede fase uitgebrachte rapporten, inclusief wetsvoorstel 27 244, vanuit dit perspectief beziet.

De MDW-werkgroep heeft in haar eindrapport geadviseerd om de herziening van het insolventierecht in één samenhangende operatie aan te pakken. Daartoe zou een doel- en resultaatgericht wetgevingsprogramma tot aanpassing van de Faillissementswet moeten worden opgesteld, waarin acht onderwerpclusters een plaats zouden moeten krijgen (p. 18–19). Dit betekent in de visie van de werkgroep echter niet dat alle ingediende voorstellen zouden moeten worden ingetrokken en vervangen door een geheel nieuw voorstel voor een Insolventiewet. De werkgroep wijst erop dat zo'n integrale herziening het doorslaggevende nadeel heeft dat niet-controversiële voorstellen waaraan grote behoefte bestaat niet binnen een aanvaardbaar tijdsbestek kunnen worden afgerond. De werkgroep zag dit wetsvoorstel als een bevestiging van het streven naar een insolventierecht op maat en naar deformalisering door waar mogelijk procedureregels te vereenvoudigen. Zij was van mening dat het voorstel goed past in het streven naar een meer flexibele en moderne Faillissementswet en dat het als voorbeeld van een«insolventierecht op maat» zo spoedig mogelijk in werking dient te treden.

De regering heeft het door de MDW-werkgroep voorgestelde wetgevingsprogramma en de door haar voorgestelde indeling in onderwerpclusters overgenomen. Daarbij heeft de regering, evenals de MDW-werkgroep, geconstateerd dat de reeds gerealiseerde of nog aanhangige wijzigingsvoorstellen, waaronder die betreffende de vereenvoudigde afwikkeling, naadloos in dit programma passen (kamerstukken II 2001/2002, 24 036, nr. 238, p. 6). Gelet op het voorgaande behoeft niet te worden gevreesd dat bij voorstellen tot wijziging van de Faillissementswet op onderdelen de samenhang in de Faillissementswet verloren gaat. Ook de overeenkomstig het advies van de MDW-werkgroep nog in te stellen adviescommissie insolventierecht zal kunnen bijdragen aan het bewaken van de coherentie in de Faillissementswet.

Het is inderdaad van groot belang dat met betrekking tot wijziging van de Faillissementswet allereerst consensus bestaat over de grote lijnen van die wijziging als geheel, teneinde de samenhang in die wet te waarborgen. Het advies van de MDW-werkgroep bevat hiertoe reeds belangrijke aanzetten. Gewezen kan bijvoorbeeld worden op de voorstellen met betrekking tot de positie van de werknemers, financiers en leveranciers. Voorts zal ook de – overeenkomstig het advies van de MDW-werkgroep – bij de uitvoering van het wetgevingsprogramma te betrekken adviescommissie insolventierecht een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het vinden van overeenstemming over de hoofdlijnen van de in de Faillissementswet aan te brengen wijzigingen.

Over wetsvoorstel 27 244 (Wijziging van de Faillissementswet in verband met het bevorderen van de effectiviteit van surséance van betaling en faillissement (kamerstukken II 1999/2000, 27 244, nr. 2)) heeft de MDW-werkgroep in haar eindrapport opgemerkt dat zij ervan uitgaat dat de regering de behandeling van dit voorstel, ondanks de daarop uitgeoefende kritiek, met voortvarendheid doorzet, aangezien het voorstel is te zien als essentieel onderdeel van het door de werkgroep in haar advies voorgestelde programma. Zoals de MDW-werkgroep adviseert, zal het ge- en verbruiksrecht gedurende de afkoelingsperiode worden geschrapt en zal in een later stadium worden bezien of dit onderwerp alsnog ter hand moet worden genomen. Voorts wordt wetsvoorstel 27 244 momenteel in het bijzonder bezien op aspecten van wetgevingskwaliteit teneinde tegemoet te komen aan de tegen het voorstel naar voren gebrachte bezwaren. De nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging zullen naar verwachting op korte termijn gereed komen.

Inhoud wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie vroegen hoe de regering de belasting van de faillissementsgriffie ziet in het licht van het gegeven dat de invoering van een centraal insolventieregister en de schrapping van de publicatieplicht in nieuwsbladen, die een mogelijke extra belasting van de faillissementsgriffie als gevolg van de invoering van de vereenvoudigde afwikkeling weer teniet zouden doen, zijn opgenomen in wetsvoorstel 27 244, waarvan niet te voorspellen valt hoe het beloop zal zijn.

Het centraal insolventieregister zal naar verwachting deze zomer operationeel kunnen zijn. Met het in gebruik nemen van dit register behoeft niet te worden gewacht totdat wetsvoorstel 27 244 kracht van wet zal hebben verkregen, nu het centraal insolventieregister in wezen neerkomt op een koppeling van de openbare -faillissementsregisters die bij de 19 rechtbankgriffies worden gehouden en een wettelijke basis daarvoor niet vereist is. Door het centraal insolventieregister zullen de griffies niet langer veelvuldig inlichtingen behoeven te verschaffen omtrent de inhoud van de door deze griffies gehouden openbare insolventieregisters. Dit zal een substantiële verlichting van de werklast van de griffies meebrengen. Tegen afschaffing van de publicatieplicht in nieuwsbladen na de invoering van de vereenvoudigde afwikkeling behoeft geen bezwaar te bestaan, nu de aan die publicatieplicht voor de griffies verbonden werklast relatief beperkt is en de werklastverzwaring voor de griffies als gevolg van de invoering van de vereenvoudigde afwikkeling reeds zal worden gecompenseerd door de invoering van het centraal insolventieregister. Uit het voorgaande volgt dat het niet noodzakelijk is om het voorstel voor een centraal insolventieregister en de afschaffing van de publicatieplicht uit wetsvoorstel 27 244 te lichten, wanneer een voortzetting van de behandeling van genoemd wetsvoorstel te lang op zich zou laten wachten.

Tenslotte stelden de leden van de VVD-fractie dat de taak en de positie van de rechter-commissaris in faillissementen zwaarder wordt en dat dit betekent dat zijn professionaliteit moet worden versterkt. Zij vroegen de mening van de regering over op zodanige versterking gerichte voorstellen, zoals een voor- en permanente opleiding van rechters-commissarissen in faillissementen, een minimale zittingstermijn van vijf jaar en een full-time aanstelling.

Bij de beantwoording van deze vraag moet worden vooropgesteld dat de taken die de rechter-commissaris moet verrichten bij de vereenvoudigde afwikkeling overeenkomstig dit wetsvoorstel eenvoudiger en geringer van omvang zijn dan de taken die hij moet verrichten bij een faillissement dat volgens de normale procedure wordt afgewikkeld. Zo zullen in geval van een vereenvoudigde afwikkeling geen concurrente vorderingen behoeven te worden afgewikkeld en zal geen verificatievergadering behoeven te worden gehouden.

In het kader van de verwezenlijking van de voorstellen tot wijziging van de Faillissementswet zal worden bezien welke initiatieven moeten worden genomen teneinde de rechter-commissaris in faillissementszaken nog beter toe te rusten voor zijn taken. Ook zullen dan de consequenties van de voorstellen voor de werklast van de rechterlijke macht in ogenschouw worden genomen teneinde inzicht te verkrijgen of, en zo ja hoe, zij in staat kan worden gesteld om mogelijke nieuwe taken uit te voeren.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven