nr. 156a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1
Vastgesteld 18 februari 2002
Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken
van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
Achtergrond wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie constateerden
met instemming dat het wetsvoorstel de in de loop der jaren gegroeide praktijk
van de vereenvoudigde afwikkeling van faillissement nader regelt en van een
wettelijke basis voorziet. Het wetsvoorstel gaf de leden van de VVD-fractie
echter nog wel aanleiding tot enkele vragen.
De modernisering van het Nederlandse faillissementsrecht is ingezet in
het kader van de operatie Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit.
Er is niet gekozen voor een integrale herziening van de Faillissementswet
in een enkel wetgevingstraject, maar voor een modernisering van het faillissementsrecht
in twee fasen. Tevens is de keuze gemaakt om onderwerpen, die niet op weerstand
stuiten en aan de regeling waarvan grote behoefte bestaat, in afzonderlijke
wetsvoorstellen te presenteren, zodat deze binnen een aanvaardbaar tijdsbestek
kunnen worden afgerond.
De leden van de VVD-fractie begrepen dat in het kader van laatstgenoemde
keuze het wetsvoorstel tot invoering van de mogelijkheid van een vereenvoudigde
afwikkeling van faillissement als afzonderlijk wetsvoorstel wordt aangeboden.
De leden van de VVD-fractie meenden dat het terecht was dit onderdeel uit
het oorspronkelijke wetsvoorstel 22 942 te lichten. Toch hadden zij enige
zorgen over het bouwwerk van de Faillissementswet als geheel.
De MDW-werkgroep Tweede Fase stelt dat het voor de werkgroep een probleem
was dat de werkgroep rekening moest houden met onder andere het, naar aanleiding
van de quick-scan van de (enigszins anders samengestelde) MDW-werkgroep Eerste
Fase, ingediende wetsvoorstel 27 244 (eindrapport MDW-werkgroep Tweede
Fase, blz. 14). De leden van de VVD-fractie meenden hieruit op te kunnen maken
dat kennelijk ook de MDW-werkgroep Tweede Fase de mening was toegedaan dat
de door het Kabinet gekozen aanpak in twee fasen minder gelukkig
was, omdat daardoor het gevaar bestaat dat de samenhang van de verschillende
onderdelen van de Faillissementswet en aanverwante wetgeving wordt verstoord.
Is de regering het ermee eens dat het gevaar bestaat dat de coherentie in
de Faillissementswet verloren gaat wanneer steeds op onderdelen wetswijzigingen
worden voorgesteld, vooral wanneer het wetswijzigingen van meer vergaande
aard betreft? Deelt de regering de visie van de leden van de VVD-fractie dat
het van groot belang is dat met betrekking tot de wijziging van de Faillissementswet
allereerst consensus bestaat over de grote lijnen van die wijziging als geheel,
teneinde de samenhang in die wet te waarborgen? Zo ja, hoe beziet de regering
de voor de eerste en tweede fase uitgebrachte rapporten, inclusief wetsvoorstel
27 244, vanuit dit perspectief?
Inhoud wetsvoorstel
Het onderhavige wetsvoorstel is – terecht – uit wetsvoorstel
22 942 gelicht, zo vervolgden de leden van de VVD-fractie. Bij de behandeling in de Tweede Kamer is in het verslag
zorg geuit over de mogelijk extra belasting van de faillissementsgriffie als
gevolg van het wetsvoorstel. De regering heeft daarop in de nota naar aanleiding
van het verslag geantwoord dat een mogelijke extra belasting van de faillissementsgriffie
weer zou worden teniet gedaan door invoering van een centraal insolventieregister
en de schrapping van de publicatieplicht in nieuwsbladen. Deze beide onderdelen
zijn echter opgenomen in wetsvoorstel 27 244, waarvan niet te voorspellen
valt hoe het beloop zal zijn. Hoe ziet de regering in het licht van dit gegeven
de belasting van de faillissementsgriffie? Is de regering eventueel voornemens
het voorstel voor een centraal insolventieregister en de schrapping van de
publicatieplicht uit het wetsvoorstel 27 244 te lichten, wanneer een
voortzetting van de behandeling van genoemd wetsvoorstel te lang op zich zou
laten wachten? Zo ja, leidt dit dan niet mede tot de hierboven (sub 1) gesignaleerde
mogelijke aantasting van de samenhang in de Faillissementswet?
De taak en de positie van de rechter-commissaris in faillissementen wordt
zwaarder, aldus de leden van de VVD-fractie. Dit betekent dat de professionaliteit
van de rechters-commissarissen in faillissementen versterkt moet worden. Naar
het oordeel van de MDW-werkgroep ligt hier een taak voor de Raad voor de Rechtspraak
door onder andere de roulatietermijn voor rechters-commissarissen in faillissementen
te verdubbelen. In zijn artikel in WPNR (WPNR 6463/2001, p. 913) bepleit mr
J. W. M. Tromp een voor- en permanente opleiding van rechters-commissarissen
in faillissementen, een minimale zittingstermijn van vijf jaar en bovendien
een full-time aanstelling. Welke is de visie van de regering hierover?
De voorzitter van de commissie,
Van de Beeten
De griffier van de commissie,
Janssen