27 181
Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten in verband met de modernisering van de organisatie en de instelling van een bestuur bij de gerechten (Wet organisatie en bestuur gerechten)

27 182
Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten in verband met de instelling van de Raad voor de rechtspraak (Wet Raad voor de rechtspraak)

nr. 55c
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 26 november 2001

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het nader voorlopige verslag over de onderhavige wetsvoorstellen. Graag beantwoord ik, mede namens mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de nadere vragen van de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of het voor de hoven overal feitelijk mogelijk is de kantongerechtsappellen op een nevenlocatie te behandelen. Leidt dit streven, zo vroegen zij, niet tot capaciteitsproblemen.

Op grond van artikel 2.4.1.2, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, zoals opgenomen in het wetsvoorstel inzake de wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten in verband met de modernisering van de organisatie en de instelling van een bestuur bij de gerechten (Wet organisatie en bestuur gerechten) (hierna: wetsvoorstel 27 181), kunnen bij algemene maatregel van bestuur voor de gerechtshoven nevenzittingsplaatsen worden aangewezen. In het ontwerp van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen, dat thans voor advies bij de Raad van State ligt, worden de nevenzittingsplaatsen voor de hoven aangewezen. Tot de nevenzittingsplaatsen van de gerechtshoven behoren in ieder geval de arrondissementshoofdplaatsen. Daarnaast is een aantal andere nevenzittingsplaatsen aangewezen, naar gelang de behoefte van de gerechtshoven. Op verzoek van de gezamenlijke presidentenvergadering, zijn bijvoorbeeld Almere en Lelystad als nevenzittingsplaatsen van het gerechtshof te Arnhem in het ontwerp-besluit opgenomen. Volledigheidshalve merken wij op dat het concept van het ontwerp-besluit op 9 oktober 2001, bij wijze van informele voorhangprocedure, aan de Voorzitter van de Eerste Kamer is gezonden.

Met de bovenstaande regeling is de mogelijkheid geopend dat de gerechtshoven zaken, dus ook het hoger beroep in kantonzaken, op een nevenzittingsplaats kunnen behandelen. Het is evenwel aan het desbetreffende gerechtsbestuur om te bepalen of en voor welke soort zaken van een voor het desbetreffende hof aangewezen nevenzittingsplaats gebruik wordt gemaakt. Hieromtrent is in genoemd besluit niets geregeld. Het gerechtsbestuur kan zelf bepalen of kantongerechtsappellen op een nevenzittingsplaats worden behandeld en het bestuur dient dat dan vast te leggen in het bestuursreglement. Het gerechtsbestuur zal daarbij overwegingen van bereikbaarheid voor de burger afzetten tegen overwegingen die samenhangen met de bedrijfsvoering, zoals de beschikbare capaciteit. In zijn algemeenheid geldt overigens dat de hoven extra financiële middelen krijgen voor de behandeling van de kantongerechtsappellen.

De leden van de PvdA-fractie stelden voorts nog de vraag hoe in de overgang naar het nieuwe stelsel moet worden omgegaan met de voorraad aanhangige hoger beroepen op beslissingen van de kantonrechters als afhandeling van deze zaken door de rechtbank in het licht van het EVRM kennelijk principieel onjuist wordt geacht.

Uit de keuze voor de overheveling van de kantongerechtsappellen naar de gerechtshoven, mag niet de conclusie worden getrokken dat het hoger beroep in kantongerechtszaken bij de rechtbanken als principieel onjuist moeten worden gezien in het licht van het EVRM. Zoals wij ook in de memorie van antwoord hebben aangegeven, is de jurisprudentie van het EVRM inzake het intern appel niet eenduidig.

Wat de behandeling betreft van de hoger beroepen in zaken, waarin een kantongerecht vóór de inwerkingtreding van het wetsvoorstel 27 181 uitspraak heeft gedaan, moet worden opgemerkt dat er bij deze zaken geen sprake is van intern appel. De zaken zijn door de kantongerechten afgedaan vóór de bestuurlijke onderbrenging. De onzekerheid over het internationale recht bestaat dan ook niet ten aanzien van deze zaken. Uiteraard moet de afhandeling van deze zaken eveneens voldoen aan de vereisten van artikel 6 van het EVRM. Daartoe is in artikel 2, eerste lid, van hoofdstuk 15 van de Aanpassingswet modernisering rechterlijke organisatie bepaald dat de kantonrechter wiens vonnissen en beschikkingen het hoger beroep betreffen, geen deel neemt aan de behandeling daarvan. Artikel 6 van het EVRM sluit overigens niet uit dat rechters die in eerste instantie bij een zaak zijn betrokken, ook in hoger beroep bij de zaak betrokken kunnen zijn. Zie de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in, onder meer, de zaken Thomann v. Zwitserland, EHRM 10 juni 1996, Reports of Judgments and Decisions 1996-III, p. 819, § 33, Diennet v. Frankrijk, EHRM 26 september 1995, Series A no. 325-A, § 38, en Ringeisen v. Oostenrijk, EHRM 16 juli 1971, Series A no. 13, p. 40, § 97. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat elk van de rechters die een zaak behandelt, kan verzoeken zich te mogen verschonen op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid in het geding zou kunnen raken. Tenslotte kan in een concreet geval op verzoek van een partij, in strafzaken is dat de verdachte of het openbaar ministerie, de betrokken rechter worden gewraakt.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven