27 073
Nieuwe regeling voor verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds (Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 200.)

nr. 79
VERSLAG SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 29 oktober 2001

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid2 heeft op 22 juni 2001 een brief gezonden aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid waarin zij aandacht vraagt voor de informele informatievoorziening aan (belangen)organisaties (bijlage 1). De minister heeft deze brief bij brief van 18 oktober 2001 beantwoord (bijlage 2).

De commissie brengt hierbij verslag uit van het aldus gevoerde schriftelijke overleg.

De voorzitter van de commissie,

Kneppers-Heijnert

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen

BIJLAGE 1

BRIEF AAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Den Haag, 22 juni 2001

Namens de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid deel ik u gaarne het volgende mee.

De commissie heeft kennis genomen van uw brief van 10 mei jl. inzake de publicatie van verplichte regelingen in het kader van de Wet Bpf 2000 (Kamerstuk EK 27 073, nr 24d). Zij kan instemmen met de inhoud van die brief, voorzover zij betrekking heeft op de publicatie in de Staatscourant van de verplichtstelling en van daarmee samenhangende wijzigingen van statuten en pensioenreglementen van de Stichting Bedrijfspensioenfonds. De commissie gaat ervan uit dat, gelet op het feit dat de wettelijke procedure niet is veranderd, de werkwijze van het ministerie evenmin zal veranderen.

Anders ligt het naar het oordeel van de commissie bij wijzigingen van statuten en reglementen indien deze niet gepaard gaan met een verzoek tot of een wijziging van de verplichtstelling. Voor het publiceren van dergelijke informatie of voor de mogelijkheid opmerkingen of bezwaar kenbaar te maken bestond ook in het verleden geen wettelijke grond. Maar in verband met de procedure voor een verklaring van geen bezwaar via het ministerie was dezelfde informatieprocedure sinds jaar en dag de gangbare praktijk.

In de thans vigerende Wet Bpf 2000 is de verklaring van geen bezwaar echter komen te vervallen; daarmee is ook de informele informatievoorziening aan (belangen)organisaties op het terrein van SZW komen te vervallen. De informatievoorzieningstaak is overgedragen aan de Pensioen- en Verzekeringskamer. De wet bevat echter geen verplichting aan de Pensioen- en Verzekeringskamer tot het spontaan verstrekken van informatie over goedgekeurde regelingen. Anders dan U in Uw brief schetst is er naar de mening van de commissie geen reden te verwachten dat de Pensioen- en Verzekeringskamer daartoe onverplicht zal overgaan.

De vaste commissie meent dat de betekenis van een verplichte pensioenregeling niet beperkt blijft tot alleen de deelnemers aan het Bpf. Ook de vrijgestelde werkgevers en hun werknemers hebben belang bij deze informatie en zeker niet in de laatste plaats dienen ook de uitvoerders van de pensioenregelingen op de hoogte te zijn van de ontwikkelingen.

Bovendien dient te worden bedacht dat Bpf-regelingen ook onverplicht worden toegepast door werkgevers die niet onder de verplichtstelling vallen, maar die wegens grote raakvlakken met de betrokken bedrijfstak wel de pensioenregeling van het Bpf nauwgezet volgen.

En niet in de laatste plaats moet worden bedacht dat ook als een (vrijgestelde) werkgever (het bedrijf) niet meer bestaat – hetgeen zeker geen uitzondering kan worden genoemd – de pensioenuitvoerder gehouden blijft de pensioenregeling conform de gemaakte afspraken uit te voeren.

Samenvattend meent de commissie dus dat de informatie over verplichte pensioenregelingen voor iedere belanghebbende tijdig en volledig beschikbaar moet zijn.

Om die reden meent zij dan ook dat er sprake zou moeten zijn van een dwingende regel tot informatievoorziening. De commissie kan zich voorstellen dat die informatievoorziening bij wijze van verplichting aan de Pensioen- en Verzekeringskamer wordt opgelegd.

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid verneemt gaarne Uw reactie op het bovenstaande.

De griffier van de commissie,

mr.drs. B. Nieuwenhuizen

BIJLAGE 2

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Den Haag, 18 oktober 2001

In mijn brief van 10 mei jl. (Kamerstukken I 2000/01, 27 073, nr. 24d) heb ik u uiteengezet waarom ik van mening ben dat geen noodzaak bestaat om, in verband met het vervallen van de verklaring van geen bezwaar in de Wet Bpf 2000, over te gaan tot het voorstellen van aanvullende wetgeving.

Met uw brief van 22 juni jl. vraagt u nogmaals aandacht voor de informele informatie-voorziening aan (belangen)organisaties.

Met ingang van 1 januari 2001 is de Wet Bpf 2000 in werking getreden. Deze wet houdt een aantal veranderingen in, waaronder een vereenvoudiging van de procedures.

De procedure van de afgifte van een verklaring van geen bezwaar is komen te vervallen. Daarmee is op het terrein van de informatievoorziening enkel gewijzigd dat een besluit tot wijziging van statuten en reglementen van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds niet langer wordt gemeld in de Staatscourant. De inhoud van de wijziging is nimmer vermeld.

Statuten- en reglementen en ook de wijzigingen daarvan worden, zoals ook in het verleden reeds gebeurde, beoordeeld door de toezichthouder, de Pensioen- en Verzekeringskamer.

Het Verbond van Verzekeraars was onder de oude wet de enige organisatie die informeel van informatie werd voorzien. Het Verbond van Verzekeraars ontving in het verleden van alle verzoeken in het kader van de Wet Bpf ongevraagd een afschrift, zowel van verzoeken om verplichtstelling, wijziging en intrekking ervan als van verzoeken om een verklaring van geen bezwaar.

Met de inwerkingtreding van de Wet Bpf 2000 en het vervallen van de afgifte van een verklaring van geen bezwaar is deze bijzondere behandeling geëindigd.

Op basis van artikel 9, Wet Bpf 2000, moeten verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen wijzigingen van statuten en reglementen sturen aan de Pensioen- en Verzekeringskamer. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontvangt onder de Wet Bpf 2000 niet langer een afschrift van wijzigingen van statuten en reglementen die geen wijziging of intrekking van de verplichtstelling inhouden.

Voor het ministerie is het daarmee dus ook feitelijk onmogelijk de informele informatie-voorziening wat betreft de voormalige procedure betreffende de verklaring van geen bezwaar te continueren.

Zoals ik u heb geschreven op 21 augustus jl., heb ik de Vereniging van Bedrijfstak-pensioenfondsen om informatie gevraagd.

Dit verzoek heeft geleid tot een advies van het bestuur van de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen aan zijn leden. Zij worden geadviseerd een afschrift van reglementswijzigingen te sturen aan het Verbond van Verzekeraars.

Door deze coöperatieve houding van de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen zal naar verwachting in de toekomst voor het Verbond van Verzekeraars in de praktijk weinig veranderen.

Zoals ik u reeds schreef in mijn brief van 10 mei 2001 is de informatievoorziening in het geval van een statuten- of reglementswijziging voor alle belanghebbenden, ook voor de verzekeraar wanneer die belanghebbende is, voldoende gewaarborgd:

Op basis van de informatieverplichting in de Pensioen- en spaarfondsenwet zijn de pensioenfondsen verplicht hun deelnemers te informeren over statuten en reglementen en de wijzigingen daarin.

Daarnaast is, zoals ik u ook in mijn brief van 10 mei jl. heb geschreven, uit de contacten met de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen gebleken dat de gedispenseerde werkgevers door de bedrijfstakpensioenfondsen worden geïnformeerd.

Die gedispenseerde werkgevers kunnen, wanneer zij een contract voor een pensioen-regeling bij een verzekeraar hebben, de van het bedrijfstakpensioenfonds ontvangen informatie doorsturen aan hun verzekeraar. Op die manier wordt ook de betrokken/belanghebbende verzekeraar van informatie voorzien. Wanneer de verzekeraar niet betrokken is bij de uitvoering van de pensioenregeling voor een vrijgestelde werkgever, is de verzekeraar geen belanghebbende.

Vanuit de wetgever bestaat mijns inziens geen verplichting tot het informeren van andere dan belanghebbenden en van werkgevers die vrijwillig een bepaalde pensioenregeling willen toepassen.

Het lijkt mij dat de betreffende werkgever hierover een afspraak kan maken met het bedrijfstakpensioenfonds.

Tenslotte vraagt u aandacht voor de situatie waarin een vrijgestelde werkgever een pensioenregeling met indexeringsregeling conform het bedrijfstakpensioenfonds heeft afgesloten bij een verzekeraar en de werkgever houdt op te bestaan. In dat geval kan bij de verzekeraar behoefte bestaan om te weten welke indexering het bedrijfstakpensioenfonds toepast, zodat die indexering ook kan worden toegepast op de premievrije aanspraken van de slapers en de pensioenuitkeringen van de gepensioneerden.

Het reeds eerder vermelde advies van het bestuur van de Vereniging van Bedrijfstak-pensioenfondsen van oktober jl. bevat ook voor deze casuïstiek een advies.

De leden van de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen krijgen het advies om de wijzigingen in het indexeringspercentage aan het Verbond van Verzekeraars te melden. Dit ten behoeve van de groep waarop u doelt.

Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat iedereen die een belang heeft bij een wijziging van statuten en reglementen van een verplichtgesteld bedrijfstak-pensioenfonds, van informatie wordt voorzien.

Een wettelijke regeling tot het verstrekken van informatie acht ik derhalve niet nodig en, gezien de behoefte aan deregulering, ook niet gewenst.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst


XNoot
1

De eerder verschenen stukken inzake dit wetsvoorstel zijn gedrukt onder EK nrs. 24 t/m 24d, vergaderjaar 2000–2001.

XNoot
2

Samenstelling: Ginjaar (VVD), Jaarsma (PvdA), Van Leeuwen (CDA), Van den Berg (SGP), Hofstede (CDA), Bierman (OSF), Hessing (D66), Ruers (SP), Wolfson (PvdA), (plv. voorzitter), Lodders-Elfferich (CDA), Swenker (VVD), Kneppers-Heijnert (VVD), (voorzitter), De Wolff (GL) en De Vries (ChristenUnie).

Naar boven