26 883
Regels inzake de bevordering van integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur met betrekking tot beschikkingen of overheidsopdrachten (Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur)

nr. 73c
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT1

Vastgesteld 4 april 2002

Na lezing van de memorie van antwoord heeft de commissie nog behoefte de regering een aantal nadere vragen en opmerkingen voor te leggen.

De leden van de PvdA-fractie dankten de minister voor zijn verhelderende antwoorden. Zij constateerden met instemming dat de Wet BIBOB niet bedoeld is als strafrechtelijk instrument maar een versterking van het bestuurlijke instrumentarium behelst die moet voorkomen dat overheden huns ondanks betrokken raken bij criminele organisaties. Zij zagen dit heldere onderscheid echter niet overal terug in de technische uitwerking van de wet. De minister geeft bijvoorbeeld aan dat het mogelijk is dat in het kader van de BIBOB-procedure informatie ter kennis komt van de overheid die «in strafvorderlijke zin als belastend zou kunnen worden gekwalificeerd» (MvA, p. 20). Die kwalificatie hoeft daaraan dan echter niet gegeven te worden in het kader van het verlenen van een vergunning, subsidie of overheidsopdracht, stelt de minister vervolgens. De leden van de PvdA-fractie konden deze redenering niet volgen. Bedoelt de minister dat de overheid, geconfronteerd met gegevens die wijzen op een strafrechtelijk gedefinieerd misdrijf, deze gegevens moet «herlabelen» tot een bestuursrechtelijke kwalificatie, zoals een motiveringsgebrek, om op basis daarvan de vergunning of aanvrage te weigeren? Wat is de zin van een dergelijke «herlabelling»? En wordt het overheidsorgaan daarmee ontheven van de verantwoordelijkheid die iedereen heeft die kennis verkrijgt over criminele activiteiten, te weten om aangifte te doen bij de politie? Is de weging van belangen die nodig is om te besluiten dat strafvorderlijke kwalificaties ook bestuursrechtelijke kwalificaties opleveren niet een weging die het bestuur mede op strafvorderlijk terrein brengt? En betekent dit weer niet dat aan de aanvrager die tevens verdachte is de gebruikelijke strafrechtelijke waarborgen toekomen, zoals het nemo tenetur beginsel en de presumptie van onschuld? De leden van de PvdA-fractie zeiden nadere uitleg van de minister zeer op prijs te stellen.

Ook de te nemen maatregelen zijn niet louter van bestuurlijke aard, zo vervolgden deze leden. De intrekking van een subsidie of van een vergunning moet in het licht van de geldende jurisprudentie op art. 6 EVRM niet als een reparatoire maar als een punitieve sanctie worden aangemerkt. Kan de minister aangeven of hij deze redenering deelt en wat daarvan de consequenties zijn voor de methode van werken die de Wet BIBOB beoogt in te voeren?

De aan het woord zijnde leden dankten de minister voor zijn uiteenzetting omtrent het beleid inzake het effectiever gebruik van de strafrechtelijke maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Zij misten in dit antwoord echter een vergelijking met het instrumentarium van de Wet BIBOB en een toelichting waarom de maatregelen in het kader van BIBOB bij een effectiever ontnemingsbeleid nog zinvol en noodzakelijk zijn.

De leden van de PvdA-fractie wilden deze wet overigens niet alleen op haar juridisch-technische merites beoordelen. Belangrijker nog vonden zij de vraag of de wet een effectief instrument oplevert waar gemeenten iets aan hebben wanneer zij pogen tegen te gaan dat zij middels bijvoorbeeld vergunningenuitgifte medewerking verlenen aan de bedrijfsvoering van criminele organisaties. Kan de minister bij wijze van voorbeeld toelichten hoe de grote gemeenten in ons land voordeel kunnen hebben van het instrumentarium van de wet als zij te maken hebben met criminele organisaties die trachten «bovengronds» actief te zijn?

De leden van de fractie van GroenLinks dankten de regering voor de beantwoording van en reacties op de vragen en opmerkingen. Zij hadden nog behoefte om enkele vragen aan de regering voor te leggen.

De eerste betreft een casus.

Een voormalig bedrijventerrein is gekraakt. Eigenaar van het terrein is x, die tot drie keer toe op onrechtmatige wijze heeft getracht het terrein te ontruimen, omdat hij het terrein wilde verhuren aan bedrijf y. Bedrijf y heeft bouwbedrijf z in de arm genomen voor de bouw van loodsen. Voor de bouw van deze loodsen heeft y een bouwvergunning van de gemeente aangevraagd. Het gerede vermoeden bestaat dat deze bouwvergunning niet als doel heeft om de loodsen daadwerkelijk te bouwen, maar als argument moet dienen om het terrein te ontruimen.

De eigenaar staat bekend als een onroerend goed handelaar met een twijfelachtige reputatie. Hij laat panden leeg staan en verkrotten, sluit bizarre huurcontracten, doet valse aangiften, sluit dubieuze transacties en organiseert al dan niet gewelddadige intimidaties. Hij komt ook voor in het rapport van een parlementaire enquêtecommissie al iemand van wie wordt vermoed dat hij banden heeft met toonaangevende criminelen in Nederland.

De eigenaar is ook enkele keren met justitie in aanraking geweest. Zo is hij veroordeeld wegens een poging tot ontruiming en sloop van de gekraakte en bewoonde opstallen van het bedrijventerrein, omdat in de sloopvergunning was bepaald dat er bij sloop zich geen personen in de opstallen zouden bevinden. Een andere keer doorzag de rechter dat de eigenaar op basis van een fakecontract het terrein probeerde te ontruimen.

Op grond van deze casus hadden deze leden de volgende vragen.

Zou op grond van artikel 3 van de wet BIBOB een bouwvergunning kunnen worden geweigerd indien de eigenaar van het terrein er op uit is op geld waardeerbare voordelen te benutten, door gebruikmaking van een huur- en bouwconstructie, waarbij strafbare feiten zijn gepleegd?

Is het mogelijk een inmiddels afgegeven bouwvergunning, afgegeven voor de wet BIBOB van kracht was, in te trekken na dat de wet van kracht is geworden?

Welke middelen staan bewoners, organisaties e.d. ter beschikking om de gemeente te bewegen een beroep te doen op de wet BIBOB?

In antwoord op vragen van de GroenLinksfractie deelde de regering mee (blz 21 memorie van antwoord) dat de keuze op de sectoren bouw, ICT en milieu is gevallen omdat zo aansluiting is gevonden bij de sectoren die worden genoemd in het rapport van de Parlementaire Enquête-commissie Opsporingsmethoden. Betekent dit dat het rapport (met bijlagen) van deze commissie een bron zijn voor de verzameling van de persoonsgegevens, zoals in artikel 12 e.v. wordt beschreven?

De voorzitter van de commissie,

Witteveen

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Rensema (VVD), Bierman (OSF), Van Heukelum (VVD), Luijten (VVD), plv. voorzitter, Ruers (SP), Terlouw (D66), Pastoor (CDA), Bemelmans-Videc (CDA), Dölle (CDA), Tan (PvdA), Platvoet (GL), Witteveen (PvdA), voorzitter.

Naar boven