nr. 16e
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 maart 2002
Tijdens de behandeling van de herziening van het burgerlijk procesrecht
in uw Kamer op 4 december 2001 heb ik u toegezegd terug te zullen komen
op de vraag van de heer Van de Beeten of er in de Wet op de rechtsbijstand
een voorziening moet komen om letselschadeslachtoffers in staat te stellen
deskundigenonderzoek te laten bekostigen. Aanleiding tot het voorstel van
de heer Van de Beeten zijn letselschadezaken waarin het deskundigenbericht
een kostenpost is voor de rechtzoekende.
De door de heer Van de Beeten voorgestelde regeling zou inhouden dat de
Raad voor de Rechtsbijstand niet alleen een toevoeging afgeeft voor rechtsbijstand,
maar ook voor een deskundigenbericht. Naar aanleiding hiervan merk ik het
volgende op.
De Wet op de rechtsbijstand geeft de Raad voor Rechtsbijstand de bevoegdheid
gesubsidieerde rechtsbijstand toe te kennen aan rechtzoekenden van wie de
draagkracht bepaalde grenzen niet overschrijdt. De raad verleent hiertoe een
toevoeging. De rechtzoekende betaalt daarvoor een inkomensafhankelijke eigen
bijdrage.
Indien sprake is van een aanmerkelijk financieel belang of aannemelijk
is dat de kosten van rechtsbijstand verhaald kunnen worden op een derde, geeft
de raad een voorlopige toevoeging af. De kosten van rechtsbijstand kunnen
dan worden teruggevorderd.
Een rechtzoekende die procedeert met toegevoegde rechtsbijstand kan op
grond van artikel 194 Rv de rechter verzoeken een verhoor van deskundigen
te bevelen. Artikel 195, derde volzin, Rv bepaalt onder meer dat aan partijen
aan wie ingevolge de Wet op de rechtsbijstand een toevoeging is verleend geen
voorschot wordt opgelegd voor de betaling van de kosten van deskundigenonderzoek.
Aan het einde van de procedure volgt verrekening van de kosten.
In mijn toezegging nader in te zullen gaan op het voorstel van de heer
Van de Beeten om de kosten van deskundigenonderzoek ten laste van het rijk
te laten komen heb ik aangegeven de voor- en nadelen op een rij te zetten
en te zullen afwegen.
De heer Van de Beeten noemt terecht als voordeel dat de minder-draagkrachtige rechtzoekende niet door de kosten wordt weerhouden van het
verzoek om een deskundigenonderzoek.
Daartegenover staat het nadeel dat de rechtzoekende geen stimulans meer
zou hebben voor de afweging of zijn zaak voldoende kansrijk is.
Als nadeel geldt voorts dat met het overnemen van het voorstel inbreuk
zou worden gepleegd op het beginsel dat de verliezende partij de kosten draagt,
zoals dat ook met de kosten van het voorlopig getuigenverhoor regel is. Op
dit beginsel is door de Wet op de rechtsbijstand geen uitzondering gemaakt.
Voorts verdient aandacht dat de kosten van deskundigenberichten die niet
door de rechtzoekende worden betaald te laste zouden komen van het rijk, waarvoor
in de begroting niet is voorzien.
Procederen brengt voor beide partijen het risico van proceskostenveroordeling
met zich mee, of men nu wel of geen recht heeft op gesubsi-dieerde rechtsbijstand.
Tot de proceskosten behoren ook de kosten van eventueel ingewonnen deskundigenberichten.
Overigens hoeven de kosten van een deskundigenbericht voor de Wrb-gerechtigde
geen belemmering te zijn, nu aan de rechtbank geen voorschot in de kosten
van het deskundigenbericht hoeft te worden betaald. Hierdoor is er voor de
minder-draagkrachtige rechtzoekende geen belemmering om te gaan procederen.
In de mondelinge reactie die ik op 4 december 2001 op het voorstel van
de heer Van de Beeten heb gegeven heb ik reeds aangegeven niet bij voorbaat
zonder meer overtuigd te zijn van de wenselijkheid van een zodanige voorziening.
De voor- en nadelen die ik in deze brief heb aangegeven wegende kom ik tot
de conclusie dat de door de heer Van de Beeten bedoelde voorziening geen navolging
verdient. Ik zal dan ook geen voorstellen in die richting doen.
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals