27 468
Wijziging van de Algemene Ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet inzake de vrijwillige verzekering en wijziging van artikel X van de Invoeringswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen (Wet herziening vrijwillige verzekering AOW en ANW)

nr. 122a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 5 december 2000

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel gaf de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid aanleiding tot het stellen van de navolgende vragen en het maken van de navolgende opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie merkten op dat ondanks de wel zeer korte tijd van voorbereiding (het wetsvoorstel is 26 oktober 2000 ingediend) de Tweede Kamer erin geslaagd is enige substantiële verbeteringen in het wetsvoorstel aan te brengen.

De leden van de CDA-fractie beschouwden deze evenzeer als een verbetering.

Niettemin bleven er ook bij een maximale vrijwillige verzekeringstermijn van 10 jaar nog uitzonderingscategorieën, waarvoor deze beperking niet geldt.

Kan de staatssecretaris hierin nader inzicht verschaffen en met name ook in de omvang van de diverse groepen na aanvaarding van dit amendement? Dit geldt evenzeer voor de zeer kleine groep, die nu buiten de boot valt. Moeten daarvoor niet relatief veel kosten worden gemaakt? Bovendien blijft het voor deze leden nog steeds een vraag waarom geen aansluiting is gezocht bij de vrijwillige verzekering AWBZ, die geen maximale verzekeringstermijn zal kennen. Wat is hiervan de diepere achtergrond? De leden van de CDA-fractie zeiden ook gaarne nader te worden geïnformeerd over de na de aanvaarding van dit wetsvoorstel ontstane verhouding tussen de nationaal-rechtelijke AOW/ANW-verzekeringen en de vrijwillige verzekering op grond van internationale regelingen.

Hoezeer de CDA-fractie de aanvaarding van het amendement ter beperking van de verhoging van de minimumpremie tot 10% positief waardeert, toch blijft het wringen dat met name vrouwen hier toch in overwegende mate mee zullen worden geconfronteerd. Gelet op de omvang van de groep vroegen deze leden zich toch af of dit nu een noodzakelijke stap is. Om hoeveel verzekerden gaat het uiteindelijk?

Tenslotte, in de uitvoerbaarheidstoets, wordt door de SVB gesteld, dat er minimaal drie maanden nodig zullen zijn voor de implementatie van de wijzigingen die met de AmvB zullen worden geregeld. De leden van de CDA-fractie konden zich voorstellen dat deze termijn na aanvaarding van de amendementen in de Tweede Kamer niet nodig zal zijn. Deze leden zouden het dan ook op prijs stellen over de datum van invoering van dit wetsvoorstel nader te worden geïnformeerd.

De leden van de fractie van de PvdA vroegen de staatssecretaris een typering te maken van de populatie die van de regeling in dit wetsvoorstel gebruik zal maken. Ook zij wensten inzicht te verkrijgen in de omvang van de groep mensen die buiten de werkingssfeer van het wetsvoorstel blijft vallen.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben enkele vragen over artikel VI van dit wetsvoorstel. Zij zijn van mening dat er met de exporteerbaarheid van WAJONG-uitkeringen voortdurend verkeerde of onduidelijke keuzes worden gemaakt.

Zij van oordeel dat de hoofdregel zou dienen te zijn dat de WAJONG-uitkering, evenals de voorloper ervan, de AAW-uitkering exporteerbaar zou moeten zijn, in ieder geval voor al degenen die al voor 1998 een AAW-uitkering hadden als jonggehandicapte. Op die manier zou immers recht gedaan zijn aan het beginsel van eerbiedigende werking van overgangsrecht. Bovendien was het niet de bedoeling dat er door de wijziging van AAW in WAJONG als gevolg van de Pemba-operatie materiële veranderingen zouden optreden, zo menen deze leden zich te herinneren. Is de regering het met dat uitgangspunt eens en betekent dat niet dat alsnog, nu er de nodige problemen zijn gerezen met betrekking tot de (gebrekkige) exporteerbaarheid van WAJONG-uitkeringen, gestreefd moet worden naar een oplossing die zo nauw mogelijk aansluit bij het beginsel van eerbiediging van de rechten zoals deze onder de AAW golden, daarbij uitgaande van het gegeven dat de wet BEU inmiddels in het algemeen aan exporteerbaarheid van uitkeringen grenzen heeft gesteld?

Uiteraard hadden de leden van deze fractie kennis genomen van de beduchtheid van de regering dat volledige exporteerbaarheid van WAJONG-uitkeringen binnen het BEU-kader mogelijk misbruik uitlokt. Het is immers niet toegestaan aan de toekenning van een WAJONG-utkering bij een rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling/EU-onderdaan de eis te verbinden dat de betrokkene een zeker aantal jaren ingezetene is geweest. Maar wat let de regering om aan de exporteerbaarheid van de WAJONG-uitkering de eis te verbinden dat betrokkene een zekere periode (bijvoorbeeld 2 jaar, of desnoods zelfs langer) in Nederland als WAJONG-gerechtigde heeft verbleven? Zou op deze wijze niet een goede, duidelijke en houdbare invulling kunnen worden gegeven an de amvb waarvan in artikel VI sprake is? Acht de regering het met de leden van de GroenLinks-fractie waarschijnlijk dat een dergelijke referte-eis, als noodzakelijke dam tegen «WAJONG-toerisme», wel in overeenstemming is met het Europese recht?

De leden van de commissie vroegen de staatssecretaris tenslotte het overgangsrecht in het wetsvoorstel nader expliciet te motiveren tegen de achtergrond van de nota Systematische toetsing van overgangsrecht in de sociale zekerheid (Eerste Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 25 900, EK 87, nr. 87a).

Met name vroegen zij hoe de bepaling in de voorgestelde bepalingen in artikel 35.3.e AOW en in artikel 63a.3.e – de leeftijdsgrens van 50 jaar – zich verhoudt tot de passage betreffende het overgangsrecht in de Memorie van Toelichting. Daarin wordt na een argumentatie betreffende gewekte verwachtingen en ontbrekende alternatieven in het algemeen gesteld: «Daarom wordt aan degenen die op het moment waarop de nieuwe vrijwillige verzekeringsregeling in werking zal treden, reeds vrijwillig verzekerd zijn op grond van de AOW en de ANW, de mogelijkheid gegeven deze verzekeringsvorm onverminderd voort te zetten tot aan het moment waarop de 65-jarige leeftijd is bereikt.»

De voorzitter van de commissie,

Kneppers-Heijnert

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling: Ginjaar (VVD), Jaarsma (PvdA), Veling (RPF/GPV), Van Leeuwen (CDA), Van den Berg (SGP), Hofstede (CDA), Bierman (OSF), Hessing (D66), Ruers (SP), Wolfson (plv. voorzitter) (PvdA), Lodders-Elfferich (CDA), Swenker (VVD), Kneppers-Heijnert (VVD) (voorzitter), De Wolff (GL).

Naar boven