nr. 74a
MEMORIE VAN ANTWOORD
Ontvangen 21 november 2000
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het voorlopig verslag van
de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport met betrekking tot
bovenvermeld wetsvoorstel. Op de door de commissie schriftelijk gestelde vragen
wil ik als volgt antwoorden.
Op de eerste plaats vraagt de commissie in het kader van het voorzieningenbeleid
naar de onderlinge verhouding tussen de algemene wetten en de specifieke wetgeving.
In de onderscheiden wetten voor oorlogsgetroffenen is bij het toekennen
van voorzieningen aan erkende oorlogsgetroffenen het algemene uitgangspunt
dat men eerst gebruik dient te maken van de voorliggende algemene voorzieningen
als de Wet voorzieningen gehandicapten of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
Het laten vervallen van de causaliteitseis als voorwaarde voor het toekennen
van de drie met name in de memorie van toelichting (Kamerstukken II 1999–2000,
27 259, nr. 3) genoemde voorzieningen (te weten, huishoudelijke hulp,
sociaal vervoer en extra vakantie) laat het algemene uitgangspunt onverlet.
Wanneer de voorliggende voorzieningen niet toereikend zijn, kan de Pensioenen
Uitkeringsraad (PUR) aan de belanghebbende een voorziening ingevolge de wetten
voor oorlogsgetroffenen toekennen. Zoals hiervoor uiteengezet tast de voorgestelde
wijziging de verhouding tussen de algemene en de speciale wetgeving niet aan.
In de tweede plaats vraagt de commissie een nadere toelichting op het
in de financiële paragraaf gehanteerde percentage bij de berekening van
de meerkosten verbonden aan het vervallen van de causaliteitseis bij een drietal
voorzieningen voor personen van 70 jaar en ouder. Voorts vraagt de commissie
of in deze berekening zowel met het beoogde vervallen van de causaliteit als
met het vervallen van het drempelbedrag, bedoeld in artikel 33
van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 (Wubo),
rekening is gehouden.
De financiële paragraaf op dit punt dient als volgt te worden gelezen.
Indien 5% van de cliënten van de PUR van 70 jaar en ouder, die op dit
moment geen voorziening ontvangen wegens het ontbreken van de wettelijk vereiste
causale relatie tussen de ziekten of gebreken waarvoor de voorziening wordt
gevraagd en de ondergane oorlogservaringen, daarvoor na de inwerkingtreding
van het wetsvoorstel wel in aanmerking komt, zijn de hieraan verbonden kosten
f 1,3 miljoen. Overigens wil ik benadrukken dat het open einde karakter
van de wetten voor oorlogsgetroffenen betekent dat indien het percentage hoger
blijkt dan de geraamde 5% de hieruit voortvloeiende meerkosten alsnog betaald
zullen moeten worden. Bij de raming van 5% is geen rekening gehouden met de
toename van het aantal potentieel gerechtigden als gevolg van het vervallen
van het drempelbedrag als bedoeld in artikel 33 van de Wubo. De kosten welke
zijn verbonden aan het afschaffen van het drempelbedrag in de Wubo zijn afzonderlijk
in de financiële paragraaf vermeld.
Als derde vraagt de commissie naar het te verwachten moment van invoering
van de wetswijziging, meer specifiek in relatie tot het later gereedkomen
van de op basis van de wet op te stellen algemene maatregelen van bestuur.
Ik streef er nog immer naar de wetswijziging per 1 januari 2001 in werking
te laten treden. Voor die tijd zal ik de inhoud van de desbetreffende algemene
maatregelen van bestuur vaststellen. Ik zal de PUR vragen om reeds vanaf 1
januari 2001 bij het nemen van de beschikkingen met deze in het voordeel van
de belanghebbenden werkende maatregelen rekening te houden. De formalisering
van het een en ander in de bedoelde algemene maatregelen van bestuur zal eerst
in de loop van 2001 met terugwerkende kracht tot 1 januari van dat jaar kunnen
plaatsvinden. De door de PUR tot dat tijdstip genomen beschikkingen worden
hiermee gesauveerd.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers