27 209
Wijziging van enkele belastingwetten c.a. in verband met de tweede tranche van het ondernemerspakket 2001 (Wet ondernemerspakket 2001)

nr. 89
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

14 november 2000

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat een pakket fiscale maatregelen wordt ingevoerd voor de dynamisering van het ondernemerschap in brede zin en terugdringing onwenselijk gebruik;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 1.7, eerste lid, wordt «vierde lid» vervangen door: vijfde lid.

B. In artikel 2.8, tweede lid, wordt «de artikelen 3.83, eerste of tweede lid,» vervangen door: de artikelen 3.64, eerste lid, 3.83, eerste of tweede lid,.

C. Aan artikel 2.17, vijfde lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel i door een puntkomma, toegevoegd:

j. de aftrekbedragen voor aangewezen maatschappelijke beleggingen.

D. Artikel 3.12, eerste lid, wordt vervangen door:

1. Tot de winst behoren niet voordelen uit landbouwbedrijf ter zake van waardeveranderingen van gronden – daaronder begrepen de ondergrond van gebouwen – voorzover de waardeverandering van de grond is toe te rekenen aan de ontwikkeling van de waarde in het economische verkeer bij voortzetting van de aanwending van de grond in het kader van een landbouwbedrijf, en niet is ontstaan in de uitoefening van het bedrijf.

Da. In artikel 3.24, vierde lid, eerste volzin, wordt «een doorschuiving in de familiesfeer als bedoeld in artikel 3.63» vervangen door: een doorschuiving naar ondernemers als bedoeld in artikel 3.63.

E. Aan artikel 3.33 worden drie leden toegevoegd:

3. Op T&O-bedrijfsmiddelen kan alleen willekeurig worden afgeschreven indien op een door de belastingplichtige aan de investering voorafgaand gedaan verzoek door Onze Minister van Economische Zaken is verklaard dat de voorgenomen investering betrekking heeft op aangewezen T&O-bedrijfsmiddelen alsmede welk bedrag ten hoogste in aanmerking wordt genomen bij de toepassing van de willekeurige afschrijving. Het verzoek om een verklaring dient te worden gedaan – voor een door Onze Minister vast te stellen tijdstip – in het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de verplichtingen zullen worden aangegaan of voortbrengingskosten zullen worden gemaakt ter zake van zulke bedrijfsmiddelen.

4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de verklaring, bedoeld in het derde lid.

5. Tegen de in het derde lid bedoelde verklaring staat beroep open bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Tegen een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven kunnen de belanghebbende en Onze Minister van Economische Zaken beroep in cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van het eerste lid met betrekking tot het begrip bedrijfsmiddelen. Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij het College van Beroep voor het bedrijfsleven de plaats inneemt van een gerechtshof.

F. Na artikel 3.34 wordt ingevoegd:

Artikel 3.34a Grondslag willekeurige afschrijving bij afboeking herinvesteringsreserve

Voor de willekeurige afschrijving blijft een vermindering van de aanschaffings- of voortbrengingskosten ingevolge een herinvesteringsreserve als bedoeld in artikel 3.54 buiten aanmerking. Daarbij wordt het bedrag van die vermindering geacht willekeurig te zijn afgeschreven.

G. In artikel 3.40 wordt «kleinschaligheidsinvesteringsaftrek en van energie-investeringsaftrek» vervangen door: kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, van energie-investeringsaftrek en van milieu-investeringsaftrek.

H. In artikel 3.41, tweede lid, wordt in de tabel het percentage van 24 vervangen door 25 en het percentage van 21 vervangen door 22.

I. Artikel 3.42 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na het vijfde lid wordt, onder vernummering van het zesde tot en met achtste lid in zevende tot en met negende lid, een nieuw lid ingevoegd:

6. Onder de aanschaffings- of voortbrengingskosten ter zake van een energie-investering als bedoeld in het eerste lid, worden, indien de ondernemer daarvoor bij de aangifte kiest, tevens begrepen de kosten van een advies ter zake van energiebesparende maatregelen in gebouwen of bij processen dat op die investering of mede op die investering betrekking heeft en voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen eisen.

2. In het tot achtste lid vernummerde zevende lid wordt in onderdeel b «zesde lid» vervangen door: zevende lid.

J. Na artikel 3.42 wordt ingevoegd:

Artikel 3.42a Milieu-investeringsaftrek

1. Indien in een kalenderjaar in een onderneming die de ondernemer voor eigen rekening drijft, wordt geïnvesteerd in niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen als milieu-investeringen, en de ondernemer daarvoor bij de aangifte kiest, wordt een in het derde lid aangewezen percentage van het bedrag aan milieu-investeringen in de onderscheiden categorieën ten laste gebracht van de winst over dat jaar (milieu-investeringsaftrek).

2. Milieu-investeringen zijn investeringen, behorend tot categorie I respectievelijk categorie II, die door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in overeenstemming met Onze Minister en na overleg met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bij ministeriële regeling zijn aangewezen in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu.

3. Bij een bedrag aan milieu-investeringen in een kalenderjaar van meer dan € 1 700 (f 3746) bedraagt de milieu-investeringsaftrek voor milieu-investeringen die behoren tot categorie I 30 percent en voor milieu-investeringen die behoren tot categorie II 15 percent.

4. Voorzover met betrekking tot een investering bij de aangifte wordt gekozen voor energie-investeringsaftrek, blijft toepassing van de milieu-investeringsaftrek achterwege.

De milieu-investeringsaftrek is slechts van toepassing indien:

a. bij de administratie van de onderneming een afschrift van de verklaring omtrent de juistheid en de volledigheid van de vermelde gegevens omtrent het bedrijfsmiddel is gevoegd, afgegeven door een registeraccountant of accountant-administratieconsulent, en

b. de aangegane verplichtingen of de in het jaar gemaakte voortbrengingskosten zijn aangemeld bij en de accountantsverklaring is ingediend bij Onze Minister.

6. Bij ministeriële regeling kunnen in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer nadere regels worden gesteld met betrekking tot het vijfde lid.

K. In artikel 3.44, eerste lid, wordt «de artikelen 3.41 en 3.42» vervangen door: de artikelen 3.41, 3.42 en 3.42a.

L. In artikel 3.45, derde lid, wordt «de energie-investeringsaftrek» vervangen door: de energie-investeringsaftrek en de milieu-investeringsaftrek.

M. artikel 3.52 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, aanhef, wordt «de willekeurige afschrijving buiten toepassing worden gesteld» vervangen door: de willekeurige afschrijving in het algemeen of voor bepaalde aangewezen bedrijfsmiddelen of bepaalde groepen van aangewezen bedrijfsmiddelen buiten toepassing worden gesteld.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 3.42, derde lid» vervangen door: artikel 3.42, derde lid, artikel 3.42a, derde lid.

3. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd:

5. Het tweede lid is voorts niet van toepassing op een op grond van het eerste lid, onderdeel a, onder 3°, vastgestelde ministeriële regeling.

N. Na artikel 3.52 wordt ingevoegd:

Artikel 3.52a Duurzame ondernemingsaftrek

1. Indien in een kalenderjaar de omzet hoofdzakelijk bestaat uit de omzet van producten die zijn voortgebracht op een wijze die door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en Onze Minister van Financiën bij ministeriële regeling is aangewezen als een duurzame, niet gangbare wijze van voortbrenging die in het belang is van de bescherming van het Nederlandse milieu voor mens, plant of dier, behorend tot klasse A respectievelijk klasse B, kan een volgens het tweede lid bepaald bedrag aanvullend ten laste worden gebracht van de winst over dat jaar (duurzame ondernemingsaftrek).

2. De duurzame ondernemingsaftrek bedraagt € 6 806 (f 15 000) indien het betreft een wijze van voortbrenging behorend tot klasse A en € 3 404 (f 7500) indien het betreft een wijze van voortbrenging behorend tot klasse B.

3. De duurzame ondernemingsaftrek geldt slechts voor de ondernemer die voldoet aan het urencriterium.

4. De duurzame ondernemingsaftrek is alleen van toepassing indien bij de aangifte een verklaring is gevoegd die is afgegeven door een bij ministeriële regeling van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen instelling waaruit blijkt dat sprake is van een in het eerste lid bedoelde, aangewezen niet gangbare wijze van voortbrenging van producten en tot welke klasse deze voortbrengingswijze behoort.

5. Indien de onderneming deel uitmaakt van een samenwerkingsverband met een of meer andere belastingplichtigen die daarbij als ondernemer winst uit onderneming genieten of belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting en de duurzame ondernemingsaftrek bij meer dan een belastingplichtige van toepassing is, worden de in het tweede lid opgenomen bedragen naar evenredigheid van het aantal van deze belastingplichtigen in aanmerking genomen.

Artikel 3.52b Delegatiebepaling duurzame ondernemingsaftrek

Bij ministeriële regeling kunnen door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van de in artikel 3.52a opgenomen duurzame ondernemingsaftrek.

O. Artikel 3.53 wordt vervangen door:

Artikel 3.53 Fiscale reserves

1. Bij het bepalen van de in een kalenderjaar genoten winst kan worden gereserveerd:

a. tot gelijkmatige verdeling van kosten en lasten (egalisatiereserve);

b. tot herinvestering in bedrijfsmiddelen volgens artikel 3.54 (herinvesteringsreserve) en

c. voor de oude dag volgens paragraaf 3 (oudedagsreserve).

2. Met betrekking tot een in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde reserve is artikel 3.26, eerste en tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

P. Artikel 3.54 wordt vervangen door:

Artikel 3.54 Herinvesteringsreserve

1. Indien bij vervreemding van een bedrijfsmiddel de opbrengst de boekwaarde van het bedrijfsmiddel overtreft, kan bij het bepalen van de in het kalenderjaar genoten winst het verschil gereserveerd worden en blijven tot vermindering van de in aanmerking te nemen aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen die in het jaar van vervreemding of in de daarop volgende drie jaren worden aangeschaft of voortgebracht, indien en zolang het voornemen tot herinvestering van de opbrengst bestaat (herinvesteringsreserve).

2. Afboeking van de herinvesteringsreserve op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van het bedrijfsmiddel of de bedrijfsmiddelen waarin wordt geherinvesteerd, vindt plaats voorzover het gezamenlijke bedrag van de boekwaarden van die bedrijfsmiddelen door die afboeking niet daalt beneden het bedrag van de boekwaarde onmiddellijk voorafgaande aan de vervreemding van het bedrijfsmiddel ter zake waarvan de herinvesteringsreserve is gevormd.

3. Afboeking van een herinvesteringsreserve die is ontstaan als gevolg van de vervreemding van een bedrijfsmiddel waarop niet pleegt te worden afgeschreven of waarop in meer dan tien jaren pleegt te worden afgeschreven, behoeft slechts plaats te vinden op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen met eenzelfde economische functie als de vervreemde bedrijfsmiddelen.

4. Met betrekking tot bedrijfsmiddelen waarop niet pleegt te worden afgeschreven en bedrijfsmiddelen waarop in meer dan tien jaren pleegt te worden afgeschreven, vindt afboeking van een herinvesteringsreserve slechts plaats voorzover de herinvesteringsreserve is gevormd ter zake van de vervreemding van bedrijfsmiddelen met eenzelfde economische functie in de onderneming als de aangeschafte of voortgebrachte bedrijfsmiddelen.

5. Een herinvesteringsreserve wordt uiterlijk in het derde jaar na het jaar waarin de reserve is ontstaan, in de winst opgenomen, behalve voorzover:

a. in verband met de aard van de aan te schaffen of voort te brengen bedrijfsmiddelen een langer tijdvak is vereist of

b. de aanschaffing of voortbrenging, mits daaraan een begin van uitvoering is gegeven, door bijzondere omstandigheden is vertraagd.

6. Voor de toepassing van dit artikel wordt met vervreemding gelijkgesteld verlies of beschadiging van een bedrijfsmiddel. De vergoeding wegens verlies of beschadiging wordt daarbij aangemerkt als opbrengst.

7. Voor de toepassing van dit artikel behoren niet tot de bedrijfsmiddelen:

a. vermogensrechten die ter belegging worden gehouden, en

b. voorwerpen van geringe waarde als bedoeld in artikel 3.30, tweede lid.

8. Indien op het vervreemde bedrijfsmiddel willekeurig is afgeschreven, wordt voor de toepassing van het eerste lid als boekwaarde van dat bedrijfsmiddel in aanmerking genomen, de boekwaarde die zonder willekeurige afschrijving zou hebben gegolden.

9. Met betrekking tot bedrijfsmiddelen waarop in meer dan tien jaar pleegt te worden afgeschreven, is de beperking van het vierde lid niet van toepassing voorzover de herinvesteringsreserve is gevormd ter zake van de vervreemding van bedrijfsmiddelen die een direct gevolg is van een aangewezen vorm van overheidsingrijpen als bedoeld in artikel 3.64.

10. Met betrekking tot bedrijfsmiddelen waarop niet pleegt te worden afgeschreven, is de beperking van het vierde lid niet van toepassing voorzover de herinvesteringsreserve is gevormd ter zake van de vervreemding van zodanige bedrijfsmiddelen die een direct gevolg is van een aangewezen vorm van overheidsingrijpen als bedoeld in artikel 3.64.

11. Met betrekking tot bedrijfsmiddelen waarop niet pleegt te worden afgeschreven en bedrijfsmiddelen waarop in meer dan tien jaren pleegt te worden afgeschreven, zijn de vorige leden van overeenkomstige toepassing indien aan het voornemen tot herinvestering in een dergelijk bedrijfsmiddel reeds vóór de vervreemding gevolg is gegeven.

Q. Na artikel 3.54 wordt ingevoegd:

Artikel 3.54a Terugkeerreserve

1. Indien de belastingplichtige de onderneming van een vennootschap waarvan hij aandelen of winstbewijzen houdt, in het kader van de ontbinding van die vennootschap met toepassing van artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, voortzet of mede voortzet, wordt op het tijdstip van de voortzetting op de balans van de onderneming een reserve gevormd (positieve of negatieve terugkeerreserve).

2. De terugkeerreserve wordt gesteld op de helft van het vervreemdingsvoordeel dat op grond van artikel 4.24a of artikel 4.42a voor de heffing buiten aanmerking blijft, na het vervreemdingsvoordeel eerst te hebben verminderd met het bedrag bedoeld in het derde lid. Indien deze vermindering leidt tot een positief bedrag, ontstaat er een positieve terugkeerreserve welke ten laste van het vermogen van de voortgezette onderneming komt. Wanneer deze vermindering leidt tot een negatief bedrag, ontstaat er een negatieve terugkeerreserve ter grootte van de helft van het negatieve bedrag; een negatieve terugkeerreserve komt in mindering op de winst bij staking van de onderneming. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt het in die volzin bedoelde vervreemdingsvoordeel in aanmerking genomen zonder rekening te houden met de toepassing van artikel 4.24a.

3. Het bedrag waarmee het vervreemdingsvoordeel wordt verminderd wordt gesteld op 65% van de winst die volgens artikel 14c, eerste lid in verbinding met het derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 voor de heffing van de vennootschapsbelasting buiten aanmerking blijft, voorzover deze winst is toe te rekenen aan het aandeel van de belastingplichtige in de vennootschap. Voor de toepassing van de vorige volzin blijft buiten aanmerking het deel van de winst waarop een vermindering ter voorkoming van internationale dubbele belasting van toepassing zou zijn ingeval artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 niet zou zijn toegepast.

4. Een positieve terugkeerreserve wordt uiterlijk bij staking van de onderneming in de winst opgenomen. Bij staking van een zelfstandig deel van de voortgezette onderneming wordt een evenredig gedeelte van de positieve terugkeerreserve in de winst opgenomen.

5. De omvang van de terugkeerreserve wordt door de inspecteur vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking. De in de eerste volzin bedoelde beschikking kan mede betrekking hebben op voorwaarden als bedoeld in artikel 4.42a, tweede lid.

6. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de omvang van de terugkeerreserve op een onjuist bedrag is vastgesteld, kan de inspecteur de beschikking herzien bij voor bezwaar vatbare beschikking.

7. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor herziening opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige terzake van dit feit te kwader trouw is.

8. De bevoegdheid tot herziening vervalt door verloop van vijf jaren na de datum van vaststelling van de beschikking.

R. In artikel 3.56, derde lid, laatste volzin, wordt «vennootschap» vervangen door: rechtspersoon.

S. Artikel 3.63 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift wordt vervangen door: Doorschuiving naar ondernemers.

2. Het eerste lid wordt vervangen door:

1. Indien de belastingplichtige een onderneming waaruit hij als ondernemer of als belastingplichtige als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, winst geniet, overdraagt in een geval als bedoeld in het vierde lid, wordt voor het bepalen van de uit de onderneming in het kalenderjaar van overdracht genoten winst de onderneming, behalve voor de toepassing van artikel 3.54a, geacht niet te zijn gestaakt, mits zowel de belastingplichtige als degene die de onderneming voortzet dit bij de aangifte van de belastingplichtige verzoeken.

3. Het vierde lid wordt vervangen door:

4. Het eerste lid is slechts van toepassing indien de over te dragen onderneming gedurende de 36 maanden die onmiddellijk voorafgaan aan het tijdstip van de overdracht deel uitmaakte van een samenwerkingsverband met degene die de onderneming gaat voortzetten en degene die voortzet met betrekking tot dat samenwerkingsverband gedurende die 36 maanden als ondernemer winst heeft genoten.

4. Onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid, wordt na het vierde lid ingevoegd:

5. Bij ministeriële regeling kan onder nader te stellen voorwaarden worden bepaald dat in bij die regeling te bepalen gevallen de in het vierde lid bedoelde termijn tot een bij die regeling te bepalen periode wordt verkort.

T. Artikel 3.64 wordt vervangen door:

Artikel 3.64 Doorschuiving via te conserveren inkomen naar andere onderneming bij staking door overheidsingrijpen

1. Bij het staken van een onderneming als direct gevolg van een in het vierde lid bedoelde vorm van overheidsingrijpen wordt op verzoek van de belastingplichtige bij de aangifte de met of bij de staking behaalde winst die is toe te rekenen aan bedrijfsmiddelen en aan herinvesteringsreserves, afzonderlijk bepaald en behandeld als te conserveren inkomen, voorzover aannemelijk wordt gemaakt dat die afzonderlijk bepaalde winst in het jaar van staking, dan wel binnen een periode van 12 maanden na staking, zal worden geherinvesteerd in een onderneming waaruit de belastingplichtige winst geniet.

2. Bij tijdige herinvestering wordt de afzonderlijk bepaalde winst in mindering gebracht op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen die door de belastingplichtige ten behoeve van een bestaande of nieuwe onderneming worden aangeschaft of voortgebracht, als ware die winst een herinvesteringsreserve. Daarbij is artikel 3.54 van overeenkomstige toepassing. De inspecteur vermindert vervolgens dienovereenkomstig de conserverende belastingaanslag bij voor bezwaar vatbare beschikking. Rechtsmiddelen tegen deze beschikking kunnen uitsluitend betrekking hebben op de grootte van de vermindering.

3. Op verzoek van de belastingplichtige wordt de periode van 12 maanden, bedoeld in het eerste lid, verlengd, indien:

a. in verband met de aard van de aan te schaffen of voort te brengen bedrijfsmiddelen, voor de herinvestering een langer tijdvak is vereist of

b. de herinvestering, mits daaraan een begin van uitvoering is gegeven, door bijzondere omstandigheden is vertraagd.

De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

4. Onder een vorm van overheidsingrijpen als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan:

a. onteigening, daaronder begrepen minnelijke onteigening en aankoop ter voorkoming van onteigening;

b. bij algemene maatregel van bestuur aangewezen communautaire of nationale regelgeving die leidt tot herstructurering van een bedrijfstak.

U. Artikel 3.65, vierde lid, tweede volzin, wordt vervangen door: Voorts kunnen voorwaarden worden gesteld die betrekking hebben op:

a. de grootte van het geplaatste en gestorte aandelenkapitaal;

b. de verkrijgingsprijs, bedoeld in artikel 4.21, van de bij de omzetting verkregen aandelen en de boekwaarde van bij de omzetting verkregen schuldvorderingen;

c. de berekening van de verminderingen ter voorkoming van dubbele belasting;

d. de ingebrachte aandelen die als gevolg van de omzetting gaan behoren tot een deelneming als bedoeld in artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, en

e. de vervreemding van de aandelen in de opgerichte vennootschap.

V. Artikel 3.69 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift wordt vervangen door: Extra toevoegingen.

2. Het eerste lid wordt vervangen door:

1. Het bedrag dat volgens artikel 3.68, eerste lid, aanhef en onderdeel a, aan de oudedagsreserve wordt toegevoegd, kan worden vermeerderd:

a. met het bedrag waarmee in het voorafgaande kalenderjaar de oudedagsreserve volgens artikel 3.70, eerste lid, aanhef en onderdeel b, geheel of gedeeltelijk is afgenomen en waarop artikel 3.72, derde lid, geen toepassing heeft gevonden;

b. met de belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen, bedoeld in artikel 3.100, onderdeel b, en de negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen die ten aanzien van de belastingplichtige in aanmerking worden genomen in verband met de toepassing van artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 ten aanzien van de vennootschap waarvan de belastingplichtige aandeelhouder is voorzover deze uitkeringen, verstrekkingen en negatieve uitgaven verband houden met een lijfrente die in het kader van de afname van een oudedagsreserve van de belastingplichtige is gevormd.

Va. In artikel 3.79, derde lid, wordt «een doorschuiving in de familiesfeer als bedoeld in artikel 3.63» vervangen door: een doorschuiving naar ondernemers als bedoeld in artikel 3.63.

W. In artikel 3.83, zevende lid, onder 1°, wordt «vierde lid» vervangen door: vijfde lid.

X. Aan artikel 3.92, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, toegevoegd:

c. met een vennootschap gelijkgesteld een fonds voor gemene rekening als bedoeld in artikel 4.5 en een coöperatie of vereniging op coöperatieve grondslag.

Y. Na artikel 3.98 wordt ingevoegd:

Artikel 3.98a Doorschuiving bij ontbinding van de vennootschap

Indien vermogensbestanddelen als bedoeld in artikel 3.92 niet langer door de belastingplichtige ter beschikking worden gesteld aan de vennootschap in verband met de toepassing van artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 maar onderdeel gaan uitmaken van de onderneming van de vennootschap die door hem wordt voortgezet, wordt, op verzoek van de belastingplichtige, de daarmee behaalde stakingswinst niet in aanmerking genomen voor het bepalen van het in het jaar uit de werkzaamheid genoten resultaat. In dat geval wordt bij de onderneming de boekwaarde van de vermogensbestanddelen gesteld op de boekwaarde daarvan bij de werkzaamheid.

Z. In artikel 3.133, tweede lid, onderdeel e, en vijfde lid, wordt «vierde lid» vervangen door: vijfde lid.

AA. In artikel 3.135, eerste lid, onderdeel d, wordt «vierde lid» vervangen door: vijfde lid.

AB. In artikel 3.136, tweede lid, wordt «vierde lid» vervangen door: vijfde lid.

AC. In artikel 3.138, vierde lid, wordt «vierde lid» vervangen door: vijfde lid.

AD. Aan artikel 3.150 wordt na het vijfde lid toegevoegd:

6. Het ondernemingsverlies dat met toepassing van artikel 14c, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 geacht wordt te zijn geleden door de aandeelhouder die de onderneming voortzet, wordt uitsluitend verrekend met de winst uit de voortgezette onderneming.

AE. Na artikel 4.5 wordt ingevoegd:

Artikel 4.5a Coöperaties

1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt:

a. een lidmaatschapsrecht, of een daarmee op één lijn te stellen bewijs van deelgerechtigdheid tot het vermogen, van een coöperatie of vereniging op coöperatieve grondslag gelijkgesteld met een winstbewijs;

b. een coöperatie of vereniging op coöperatieve grondslag gelijkgesteld met een vennootschap.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op rechten van lidmaatschap van coöperaties indien die rechten direct en uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het recht op uitsluitend of nagenoeg uitsluitend gebruik belichamen van een gebouw of van een gedeelte daarvan dat blijkens zijn inrichting is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt.

AF. Aan artikel 4.6 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, toegevoegd:

d. gerechtigd is tot ten minste 5% van de stemmen uit te brengen in de algemene vergadering van een in artikel 4.5a bedoelde rechtspersoon.

AG. In artikel 4.11 wordt «artikel 4.17» vervangen door: artikel 3.65, 4.17.

AH. Aan artikel 4.13, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, toegevoegd:

e. de teruggaaf van wat door houders van winstbewijzen is gestort of ingelegd waarbij een teruggaaf geen regulier voordeel vormt voorzover de teruggaaf niet meer bedraagt dan de verkrijgingsprijs van de bedoelde winstbewijzen.

AI. Aan artikel 4.16 wordt na het vierde lid toegevoegd:

5. Met het betaalbaar stellen van een liquidatie-uitkering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt gelijkgesteld het voor rekening van de belastingplichtige voortzetten van de onderneming van de vennootschap waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft, in het kader van de ontbinding van die vennootschap met toepassing van artikel 14c, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

AJ. Aan artikel 4.21 wordt na het derde lid toegevoegd:

4. Indien een inbreng heeft plaatsgevonden op de voet van artikel 3.65 kan de verkrijgingsprijs negatief zijn.

AJa. Na artikel 4.24, wordt ingevoegd:

ARTIKEL 4.24A GEEN NEGATIEF VERVREEMDINGSVOORDEEL BIJ GERUISLOZE TERUGKEER UIT EEN BV

Het verveemdingsvoordeel ter zake van een geruisloze terugkeer als bedoeld in artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt ten minste gesteld op nihil.

AK. Aan artikel 4.33 wordt een tweede volzin toegevoegd: De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing in geval van teruggaaf op winstbewijzen.

AL. Aan artikel 4.34 wordt na het derde lid toegevoegd:

4. Het eerste tot en met derde lid is niet van toepassing op:

a. liquidatie-uitkeringen bestaande uit het voor rekening van de belastingplichtige voortzetten van de onderneming van een vennootschap met toepassing van artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;

b. het vervreemdingsvoordeel dat wordt genoten bij een vervreemding als bedoeld in artikel 4.16, vijfde lid.

5. Vervreemdingsvoordelen als bedoeld in het vierde lid worden gesteld op de waarde van de vermogensbestanddelen van de onderneming voorzover die door de belastingplichtige wordt voortgezet, verminderd met 35% van het bedrag dat op grond van artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt vrijgesteld en voorts verminderd met een evenredig deel van de verkrijgingsprijs.

AM. Na artikel 4.42 wordt ingevoegd:

PARAGRAAF 4.8.4 DOORSCHUIVING IN HET KADER VAN EEN GERUISLOZE TERUGKEER

Artikel 4.42a Doorschuiving vervreemdingsvoordeel bij geruisloze terugkeer

1. Op verzoek van de belastingplichtige wordt het voordeel dat wordt genoten in verband met de vervreemding, bedoeld in artikel 4.16, vijfde lid, niet in aanmerking genomen.

2. Onze Minister kan aan de toepassing van het eerste lid voorwaarden verbinden. Deze voorwaarden mogen slechts strekken tot verzekering van de heffing en invordering van inkomstenbelasting.

AN. Aan artikel 4.46 wordt na het zevende lid toegevoegd:

8. Het voordeel, bedoeld in artikel 4.16, vijfde lid, wordt geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop de onderneming van de vennootschap waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft, voor rekening en risico van de belastingplichtige wordt voortgezet.

AO. Artikel 5.13, eerste lid, komt te luiden:

1. Tot de maatschappelijke beleggingen behoren groene beleggingen. Groene beleggingen zijn aandelen in, winstbewijzen van en geldleningen aan bij ministeriële regeling aangewezen:

a. kredietinstellingen als bedoeld in de Wet toezicht kredietwezen 1992, met hoofdzakelijk als doel en feitelijke werkzaamheid het verstrekken van kredieten ten behoeve van projecten in het belang van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos, of het direct of indirect beleggen van vermogen in dergelijke projecten;

b. beleggingsinstellingen als bedoeld in de Wet toezicht beleggingsinstellingen, met hoofdzakelijk als doel en feitelijke werkzaamheid het direct of indirect beleggen van vermogen in projecten in het belang van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos.

AP. Vervallen.

AQ. Vervallen.

AR. In artikel 7.2, achtste lid, onderdeel d, onder 1°, wordt «vierde lid» vervangen door: vijfde lid.

AS. In artikel 10.1 wordt «3.47, 3.48, 3.68» vervangen door: 3.42a, 3.47, 3.48, 3.52a, 3.68.

ARTIKEL II

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 2, vierde lid, wordt «met uitzondering van de artikelen 13i tot en met 13k, 14a en 14b» vervangen door: met uitzondering van de artikelen 13 tot en met 13d, 13f, 13g, 13i tot en met 13k, 14a, 14b en 28b.

B. Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «3.21 tot en met 3.57» vervangen door 3.21 tot en met 3.5, 3.52a, eerste, tweede lid, vierde en vijfde lid, 3.52b tot en met 3.57.

2. Na het negende lid wordt toegevoegd:

10. Voor de toepassing van artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt een deelneming als bedoeld in artikel 13 niet tot de bedrijfsmiddelen gerekend.

C. Artikel 10a wordt als volgt gewijzigd:

In het vierde lid, wordt «de artikelen 10c, 13, 13b, 13c« vervangen door: de artikelen 10c, 13, 13b, 13ba, 13c.

D. Na artikel 11 wordt ingevoegd:

Artikel 12

1. Indien een schuld waarvan de boekwaarde meer bedraagt dan de waarde in het economische verkeer van de met die schuld corresponderende schuldvordering, door de belastingplichtige (schuldenaar) wordt voldaan door het uitgeven van aandelen, winstbewijzen, lidmaatschapsrechten of bewijzen van deelgerechtigdheid (omzetting), wordt de belastingplichtige geacht een voordeel te hebben genoten. Het voordeel wordt gesteld op het verschil tussen de boekwaarde van de schuld en de waarde in het economische verkeer van de met die schuld corresponderende schuldvordering op het tijdstip van de omzetting.

2. Indien bij de schuldenaar verliezen van een jaar als gevolg van de toepassing van artikel 20a niet meer verrekenbaar zijn, behoeft tot de omvang van die verliezen, in afwijking in zoverre van het eerste lid, het in dat lid bedoelde voordeel niet tot de winst gerekend te worden, mits de in het eerste lid bedoelde schuld in het jaar waarin het verlies is geleden reeds door de schuldenaar verschuldigd was. Het voordeel dat niet tot de winst wordt gerekend, komt – voor de toepassing van dit lid in volgende jaren en voor de verrekening van verliezen – in mindering op de verliezen die als gevolg van de toepassing van artikel 20a niet meer verrekenbaar zijn.

3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien een schuld gaat functioneren als eigen vermogen van de schuldenaar zonder dat deze daartoe aandelen uitgeeft.

E. Artikel 13b wordt vervangen door:

Artikel 13b

1. Indien een schuldvordering op een lichaam (schuldenaar) waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam een deelneming heeft, is afgewaardeerd ten laste van de in Nederland belastbare winst van de belastingplichtige of het verbonden lichaam, wordt, indien de schuldvordering door de belastingplichtige wordt vervreemd of overgebracht als bedoeld in het tweede lid, ter zake van die vervreemding of overbrenging tot de winst van de belastingplichtige gerekend een bedrag gelijk aan die afwaardering voorzover met betrekking tot die schuldvordering niet reeds een bedrag op de voet van dit artikel tot de winst van de belastingplichtige of het met hem verbonden lichaam is gerekend.

2. Een vervreemding of overbrenging als bedoeld in het eerste lid doet zich onderscheidenlijk voor indien de afgewaardeerde schuldvordering:

a. wordt vervreemd aan een met de belastingplichtige of de schuldenaar verbonden lichaam of verbonden natuurlijk persoon;

b. wordt overgebracht naar het vermogen van een buiten Nederland gedreven onderneming, dan wel naar het vermogen van een buiten Nederland gedreven gedeelte van een onderneming op de winst waarvan een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is.

3. Het eerste lid is niet van toepassing indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat:

a. de met de schuldvordering corresponderende schuld bij de schuldenaar behoort tot het vermogen van een in Nederland gedreven onderneming, of

b. de schuldvordering gaat behoren tot het vermogen van een in Nederland gedreven onderneming of van het in Nederland gedreven gedeelte van een onderneming en de verkrijger van de schuldvordering aan door Onze Minister te stellen voorwaarden voldoet.

4. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de onderneming of een gedeelte van de onderneming van de schuldenaar, wordt vervreemd aan een met de belastingplichtige of het lichaam waarin wordt deelgenomen verbonden lichaam of verbonden natuurlijk persoon.

5. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, en het vierde lid, wordt, bij vervreemding aan een niet in Nederland gevestigd lichaam of een niet in Nederland wonend natuurlijk persoon, dat lichaam onderscheidenlijk die natuurlijke persoon geacht een met de belastingplichtige of het lichaam waarin wordt deelgenomen verbonden lichaam, onderscheidenlijk verbonden natuurlijk persoon te zijn, tenzij de belastingplichtige het tegendeel aannemelijk maakt.

Artikel 13ba

1. Indien een schuldvordering op een lichaam (schuldenaar) waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam een deelneming heeft, is afgewaardeerd ten laste van de in Nederland belastbare winst van de belastingplichtige of het verbonden lichaam en de met die schuldvordering corresponderende schuld bij de schuldenaar niet behoort tot het vermogen van een in Nederland gedreven onderneming of gedeelte van een onderneming, wordt, indien zich met betrekking tot die schuld een omstandigheid voordoet als bedoeld in het tweede lid, de belastingplichtige geacht een voordeel te hebben genoten. Het voordeel wordt gesteld op het bedrag van de afwaardering.

2. Van een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid is sprake indien de schuld:

a. wordt omgezet als bedoeld in artikel 12, eerste lid;

b. gaat functioneren als eigen vermogen van de schuldenaar zonder dat deze daartoe aandelen uitgeeft; of

c. geheel of gedeeltelijk wordt prijsgegeven.

3. Het eerste lid is niet van toepassing voorzover de daarin bedoelde omstandigheid bij de schuldenaar per saldo leidt tot de heffing van een belasting naar de winst die naar Nederlandse maatstaven redelijk is.

4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing indien de belastingplichtige als gevolg van de omzetting middellijk of onmiddellijk een deelneming in de schuldenaar verkrijgt.

F. Artikel 13d wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «ingevolge artikel 13b» vervangen door: ingevolge artikel 13b of 13ba.

2. In het tiende lid, tweede volzin, wordt «Artikel 20a, derde lid,» vervangen door: Artikel 20b, derde lid.

G. Vervallen.

H. Na artikel 14b wordt ingevoegd:

Artikel 14c

1. Indien een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die uitsluitend natuurlijke personen als aandeelhouder heeft, wordt ontbonden en de door de vennootschap gedreven onderneming door de aandeelhouders wordt voortgezet, kan Onze Minister op gezamenlijk verzoek van de belastingplichtige en de voortzettende aandeelhouders onder door hem nader te stellen voorwaarden toestaan dat de winst die bij of als gevolg van de ontbinding tot uitdrukking komt, niet in aanmerking wordt genomen. De aandeelhouders treden met betrekking tot de vermogensbestanddelen waarmee zij de onderneming voortzetten en die zij in het kader van de ontbinding verkrijgen, ieder voor zijn gedeelte, in de plaats van de belastingplichtige, behalve voorzover bij de te stellen voorwaarden anders is bepaald.

2. Indien de belastingplichtige aanspraak kan maken op voorwaartse verrekening van verliezen of indien ingevolge voorschriften ter voorkoming van dubbele belasting winst uit buitenlandse onderneming naar volgende jaren is overgebracht en welke nog niet in aanmerking is genomen, blijft de in het eerste lid bedoelde winst slechts buiten aanmerking voorzover deze uitgaat boven die verliezen respectievelijk winst uit buitenlandse onderneming. Voorzover de in het eerste lid bedoelde winst betrekking heeft op een buitenlandse onderneming, blijft die winst slechts buiten aanmerking voorzover deze uitgaat boven de verliezen uit buitenlandse onderneming die ingevolge voorschriften ter voorkoming van dubbele belasting naar andere jaren zijn overgebracht en welke nog niet in aanmerking zijn genomen. Voorzover de winst, bedoeld in het eerste lid, wel in aanmerking wordt genomen, vindt een verhoging van boekwaarden van bezittingen of opheffing van fiscale reserves plaats.

3. Voorzover na toepassing van het tweede lid verliezen nog niet zijn verrekend, worden deze voor 35/50 deel aangemerkt als ondernemingsverlies in de zin van artikel 3.148, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 van de aandeelhouders die de onderneming voortzetten. Een en ander voorzover aannemelijk is dat dit verlies is geleden in de uitoefening van de onderneming die wordt voortgezet. Het verlies wordt door de inspecteur vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking. Voorzover na toepassing van het tweede lid naar volgende jaren overgebrachte winst of verliezen uit buitenlandse onderneming nog niet in aanmerking zijn genomen, wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald op welke wijze die winst of verliezen, bij de aandeelhouders van de voortgezette onderneming in aanmerking worden genomen.

4. Het eerste lid is niet van toepassing:

a. voorzover de vermogensbestanddelen en fiscale reserves van de belastingplichtige niet kunnen gaan behoren tot het vermogen waarmee de onderneming door de aandeelhouders wordt voortgezet;

b. op de positieve voordelen die volgens artikel 13ca tot de winst gerekend moeten worden;

c. indien de naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid niet in Nederland is gevestigd, behoudens indien de vennootschap een onderneming drijft met behulp van een in Nederland aanwezige vaste inrichting, en:

1°. het heffingsrecht over de uit die onderneming genoten winst ingevolge de Belastingregeling voor het Koninkrijk dan wel een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting aan Nederland is toegewezen, en

2°. de plaats van de werkelijke leiding van de vennootschap is gelegen in een in het achtste lid bedoeld land of bedoelde staat.

5. Voor de toepassing van dit artikel:

a. wordt onder een aandeelhouder die voortzet verstaan een aandeelhouder bij wie de in het eerste lid bedoelde vermogensbestanddelen, vanaf het tijdstip dat deze vermogensbestanddelen hem aangaan, behoren tot het vermogen van een onderneming met betrekking waartoe hij ondernemer als bedoeld in artikel 3.4 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 of medegerechtigde als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, van die wet, is;

b. worden met aandeelhouders gelijkgesteld houders van winstbewijzen die medegerechtigd zijn tot het vermogen van de vennootschap.

6. De in het eerste lid bedoelde voorwaarden mogen slechts strekken ter verzekering van de heffing en de invordering van de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting die verschuldigd zouden zijn of zouden worden indien het eerste lid buiten toepassing zou blijven. Voorts kunnen aan de voortzettende aandeelhouder voorwaarden worden gesteld die betrekking hebben op de in een jaar genoten winst, de toelaatbare reserves, en kunnen voorwaarden worden gesteld indien de waarde in het economische verkeer van de vermogensbestanddelen op het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan het voortzetten van de onderneming voor rekening van de aandeelhouders lager is dan de boekwaarde van deze vermogensbestanddelen. Indien de onderneming door meerdere aandeelhouders wordt voortgezet, wordt in de voorwaarden bepaald dat de verliezen, bedoeld in het derde lid, naar rato van het belang van een ieder in de belastingplichtige worden toegerekend. Tevens kunnen voorwaarden worden gesteld die betrekking hebben op de verdeling van de in het eerste lid bedoelde vermogensbestanddelen over de voortzettende aandeelhouders en de voortgang van de vereffening van het vermogen van de belastingplichtige. Tenslotte kunnen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de financiering van de onderneming bij aanvang van het voortzetten door de aandeelhouder indien de vennootschap voor de overdracht van vermogensbestanddelen waarmee de aandeelhouder de onderneming wil voortzetten, een tegenprestatie ontvangt.

7. Het in het eerste lid bedoelde verzoek wordt voor de ontbinding van belastingplichtige gedaan bij de inspecteur belast met de aanslagregeling van de belastingplichtige. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking waarin de in het eerste lid bedoelde voorwaarden zijn opgenomen.

8. Voor de toepassing van dit artikel wordt met een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gelijkgesteld een rechtspersoon met een in aandelen verdeeld kapitaal die:

a. is opgericht naar het recht van de Nederlandse Antillen, Aruba, een lidstaat van de Europese Unie of een staat in de relatie waarmee een met Nederland gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is waarin een bepaling is opgenomen die discriminatie naar nationaliteit verbiedt voor rechtspersonen die overigens in dezelfde omstandigheden verkeren als een naar Nederlands recht opgerichte naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, en

b. naar aard en inrichting vergelijkbaar is met de naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gegeven voor de beoordeling of een naar buitenlands recht opgerichte rechtspersoon naar aard en inrichting vergelijkbaar is met een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.

I. Na artikel 15d wordt ingevoegd:

Artikel 15e

1. Indien de belastingplichtige op de voet van artikel 8, eerste lid, in verbinding met artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001, een herinvesteringsreserve heeft gevormd en aannemelijk is dat het uiteindelijke belang in de belastingplichtige nadien in belangrijke mate is gewijzigd, wordt deze reserve in afwijking in zoverre van het laatstgenoemde artikel direct voorafgaande aan die wijziging aan de winst toegevoegd, tenzij de bezittingen van de belastingplichtige de laatste drie maanden voor de wijziging niet grotendeels bestaan uit beleggingen.

2. Voor de toepassing van het eerste lid blijft een wijziging van het uiteindelijke belang in de belastingplichtige buiten aanmerking voorzover:

a. de wijziging voortvloeit uit een overgang krachtens erfrecht of huwelijksvermogensrecht, of

b. de wijziging betrekking heeft op een uitbreiding van het uiteindelijke belang van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die bij het begin van het jaar waarin de herinvesteringsreserve is gevormd, reeds ten minste een derde deel van het uiteindelijke belang in de belastingplichtige had.

3. Het eerste lid is niet van toepassing indien het de belastingplichtige niet bekend is of bekend had kunnen zijn dat het uiteindelijke belang in de belastingplichtige in belangrijke mate is gewijzigd, mits de wijziging niet uitgaat boven hetgeen als gebruikelijk kan worden aangemerkt.

4. Voor de toepassing van dit artikel:

a. worden onder beleggingen mede begrepen liquide middelen alsmede onroerende zaken die zijn bestemd om direct of indirect ter beschikking te worden gesteld aan anderen dan met de belastingplichtige verbonden lichamen als bedoeld in artikel 10a, vierde lid;

b. worden, bij een belastingplichtige die een onderneming drijft waarvan de werkzaamheden noodzakelijkerwijs meebrengen dat gelden worden belegd die aan hem zijn toevertrouwd door lichamen of natuurlijke personen die niet met hem zijn verbonden als bedoeld in artikel 10a, vierde onderscheidenlijk vijfde lid, de beleggingen die rechtstreeks samenhangen met die gelden niet als belegging aangemerkt.

J. In artikel 20 vervalt het vijfde lid.

K. Onder vernummering van artikel 20a tot artikel 20b, wordt na artikel 20 ingevoegd:

Artikel 20a

1. Indien aannemelijk is dat in vergelijking met het begin van het oudste jaar waarvan een verlies nog niet volledig is verrekend, het uiteindelijke belang in de belastingplichtige in belangrijke mate is gewijzigd, zijn met ingang van het jaar waarin de wijziging heeft plaatsgevonden, verliezen van daaraan voorafgaande jaren, in afwijking in zoverre van artikel 20, niet meer voorwaarts verrekenbaar.

2. Voor de toepassing van het eerste lid blijft buiten aanmerking een wijziging van het uiteindelijke belang in de belastingplichtige voorzover:

a. de wijziging voortvloeit uit een overgang krachtens erfrecht of huwelijksvermogensrecht, of

b. de wijziging betrekking heeft op een uitbreiding van het uiteindelijke belang van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die bij het begin van het oudste jaar, bedoeld in het eerste lid, reeds ten minste een derde deel van het uiteindelijke belang in de belastingplichtige had.

3. Het eerste lid is niet van toepassing indien het de belastingplichtige niet bekend is of bekend had kunnen zijn dat het uiteindelijke belang in de belastingplichtige in belangrijke mate is gewijzigd, mits de wijziging niet uitgaat boven hetgeen als gebruikelijk kan worden aangemerkt.

4. Het eerste lid is voorts niet van toepassing indien:

a. gedurende ten minste negen maanden in het jaar waarin het verlies is geleden en in het jaar waarin de belastbare winst onderscheidenlijk het binnenlandse inkomen is behaald waarmee het verlies voorwaarts zou worden verrekend, de bezittingen van de belastingplichtige niet grotendeels bestaan uit beleggingen;

b. direct voorafgaande aan de wijziging, bedoeld in het eerste lid, de gezamenlijke omvang van de werkzaamheden van de belastingplichtige niet is afgenomen tot minder dan 30 percent van de gezamenlijke omvang van de werkzaamheden bij het begin van het oudste jaar, bedoeld in het eerste lid, en

c. ten tijde van de wijziging niet het voornemen bestaat de gezamenlijke omvang van de op dat tijdstip aanwezige werkzaamheden binnen een periode van drie jaar alsnog te laten afnemen tot minder dan 30 percent van de gezamenlijke omvang van de werkzaamheden bij het begin van het oudste jaar, bedoeld in het eerste lid.

5. Indien de omvangrijkste werkzaamheid van de belastingplichtige van het oudste jaar, bedoeld in het eerste lid, in dat jaar of in één van de drie daaraan voorafgaande jaren is aangevangen of verworven, wordt voor de toepassing van het vierde lid, onderdelen b en c, voor het oudste jaar gelezen het jaar waarvan het verlies ten tijde van de wijziging nog niet volledig is verrekend en de omvang van de werkzaamheden het grootst was.

6. Voor de toepassing van dit artikel:

a. worden onder beleggingen mede begrepen liquide middelen alsmede onroerende zaken die zijn bestemd om direct of indirect ter beschikking te worden gesteld aan anderen dan met de belastingplichtige verbonden lichamen als bedoeld in artikel 10a, vierde lid;

b. worden, bij een belastingplichtige die een onderneming drijft waarvan de werkzaamheden noodzakelijkerwijs meebrengen dat gelden worden belegd die aan hem, anders dan als eigen vermogen, zijn toevertrouwd door lichamen of natuurlijke personen die niet met hem zijn verbonden als bedoeld in artikel 10a, vierde onderscheidenlijk vijfde lid, de beleggingen die rechtstreeks samenhangen met die gelden niet als belegging aangemerkt.

7. Met betrekking tot de verrekening van een verlies met de belastbare winsten, onderscheidenlijk binnenlandse inkomens uit voorafgaande jaren vindt het eerste lid overeenkomstige toepassing, tenzij:

a. in de tussenliggende periode de werkzaamheden van de belastingplichtige niet zijn gestaakt, noch nagenoeg geheel zijn gestaakt, en

b. gedurende ten minste negen maanden in het jaar waarin het verlies is geleden en in het jaar waarin de belastbare winst onderscheidenlijk het binnenlandse inkomen is behaald waarmee het verlies achterwaarts zou worden verrekend, de bezittingen van de belastingplichtige niet grotendeels bestaan uit beleggingen. Daarbij wordt voor het in dat lid bedoelde oudste jaar, gelezen het derde jaar voorafgaande aan het jaar waarin die wijziging heeft plaatsgevonden.

8. De belastingplichtige die zekerheid wenst over het antwoord op de volgende vragen, kan een verzoek indienen bij de inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist. De vragen betreffen:

a. is sprake van een situatie waarin het uiteindelijke belang in de belastingplichtige in belangrijke mate wijzigt of is gewijzigd;

b. bestonden de bezittingen gedurende ten minste negen maanden in het jaar waarin het verlies is geleden niet grotendeels uit beleggingen;

c. is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het vierde lid, onderdelen b en c;

d. zijn de werkzaamheden van het lichaam gestaakt of nagenoeg geheel gestaakt als bedoeld in het zevende lid, of

e. bestonden de bezittingen gedurende ten minste negen maanden in het jaar waarin de belastbare winst onderscheidenlijk het binnenlandse inkomen is behaald waarmee een verlies achterwaarts zou worden verrekend, niet grotendeels uit beleggingen.

9. Indien niet is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het vierde lid, onderdelen b of c, maar wel aan de voorwaarde van onderdeel a van dat lid, kunnen op verzoek van de belastingplichtige verliezen toch nog voorwaarts worden verrekend met belastbare winsten onderscheidenlijk binnenlandse inkomens voorzover die winsten en inkomens zijn toe te rekenen aan werkzaamheden die reeds aanwezig waren direct voorafgaande aan de wijziging, bedoeld in het eerste lid.

10. Indien een belastingplichtige vanaf enig tijdstip als gevolg van de toepassing van dit artikel verliezen niet meer kan verrekenen met winsten na dat tijdstip, kan hij op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip een herinvesteringsreserve in de winst opnemen en de boekwaarde van zijn bezittingen verhogen tot ten hoogste de waarde in het economische verkeer, behoudens voorzover die verhoging gepaard zou moeten gaan met een verhoging van de boekwaarde van een verplichting.

L. Vervallen.

M. Artikel 28b, wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid, wordt «, daaronder begrepen bezittingen die worden aangewend voor werkzaamheden welke niet als actieve financieringswerkzaamheden in de zin van artikel 13, tweede lid, laatste volzin, worden aangemerkt,» vervangen door: – daaronder begrepen bezittingen die worden aangewend voor financieringswerkzaamheden als bedoeld in artikel 13, tweede lid, laatste volzin, die niet kunnen worden aangemerkt als actieve financieringswerkzaamheden.

N. In artikel 31c wordt «Artikel 70ba van de Wet op de inkomstenbelasting 1964» vervangen door: Artikel 70ba van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals dat luidde op 31 december 2000.

ARTIKEL III

In artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de dividendbelasting 1965 wordt voor de puntkomma aan het slot ingevoegd: , behoudens voorzover de liquidatie-uitkering is toe te rekenen aan de vermogensbestanddelen waarmee degene die gerechtigd is tot de liquidatie-uitkering, de onderneming van de vennootschap met toepassing van artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 voortzet of mede voortzet.

ARTIKEL IV

De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 18, derde lid, vervalt de tweede volzin.

B. Artikel 22, zevende lid, vervalt. Het achtste lid wordt vernummerd tot zevende lid.

C. In artikel 24, derde lid, vervalt de laatste volzin.

D. Artikel 35, derde lid, vervalt.

ARTIKEL V

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 12a wordt in de eerste volzin «een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft» vervangen door: een lichaam waarin hij een aanmerkelijk belang heeft. Voorts wordt in de tweede volzin «bij de vennootschap of daarmee verbonden vennootschappen» vervangen door: bij het lichaam of daarmee verbonden lichamen.

B. In artikel 19b, eerste lid, onderdeel b, wordt «vierde lid» vervangen door: vijfde lid.

ARTIKEL VI

Artikel 20 van de Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het vijfde lid, onderdeel c, wordt toegevoegd:

Artikel 4.5a van de Wet inkomstenbelasting 2001 is van overeenkomstige toepassing.

2. Het zevende lid wordt vervangen door:

7. Voor de toepassing van dit artikel:

a. wordt met de houder van de in het vijfde lid, onderdeel c, genoemde vermogensbestanddelen gelijkgesteld degene die slechts is gerechtigd tot voordelen uit die vermogensbestanddelen en wordt zijn gerechtigdheid aangemerkt als een dergelijk vermogensbestanddeel;

b. is artikel 4.5a van de Wet inkomstenbelasting 2001 van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL VII

De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 24, achtste lid, wordt «artikel 25, derde, vierde, vijfde, zevende, achtste of elfde lid, dan wel krachtens artikel 26, twaalfde lid» vervangen door: artikel 25, derde tot en met zesde, achtste, negende, elfde of veertiende lid, dan wel krachtens artikel 26, elfde lid.

B. In artikel 25 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Onder vernummering van het vierde tot en met achtste lid tot vijfde tot en met negende lid, en het vervallen van het voor deze vernummering bestaande negende lid, wordt na het derde lid een nieuw lid ingevoegd, dat komt te luiden:

4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van 12 maanden en voor de eventuele verlenging daarvan op grond van artikel 3.64, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd door de toepassing van artikel 3.64, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het uitstel wordt beëindigd indien de herinvesteringen niet leiden tot in Nederland belastbare winst van de onderneming en bij emigratie van de belastingschuldige.

2. In het tiende lid wordt «achtste lid» vervangen door: negende lid.

3. Het elfde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel b vervalt «en koopopties met betrekking tot dergelijke aandelen en winstbewijzen,» en wordt «aandelen, winstbewijzen of koopopties» vervangen door: aandelen of winstbewijzen;

b. In onderdeel c wordt «aandelen, winstbewijzen of koopopties» vervangen door: aandelen of winstbewijzen.

4. In het twaalfde lid wordt «aandelen, winstbewijzen of koopopties» vervangen door: aandelen of winstbewijzen.

5. Na het twaalfde lid worden twee nieuwe leden toegevoegd, die komen te luiden:

13. Voor de toepassing van het achtste tot en met twaalfde lid zijn de artikelen 4.3 tot en met 4.5a van de Wet inkomstenbelasting 2001 van overeenkomstige toepassing.

14. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaar, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voorzover daarin is begrepen inkomstenbelasting die bij staking van een onderneming is verschuldigd en kan worden toegerekend aan het verschil tussen de boekwaarde en de waarde in het economische verkeer van een woning als bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 die na het staken wordt aangemerkt als een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111 van die wet. Het uitstel wordt slechts verleend voorzover de belastingschuldige geacht wordt over onvoldoende middelen – andere dan de eigen woning – te beschikken om zonder uitstel de belasting te voldoen en aannemelijk maakt dat de belasting binnen de periode waarvoor uitstel wordt verleend, kan worden voldaan. Het uitstel wordt beëindigd:

a. in geval van faillissement van de belastingschuldige;

b. ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is;

c. in geval van overlijden van de belastingschuldige, tenzij de partner, bedoeld in artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, aannemelijk maakt dat de resterende belasting binnen de periode waarvoor uitstel is verleend, zal worden voldaan;

d. ingeval zich een omstandigheid voordoet waardoor de woning ophoudt een eigen woning te zijn.

C. Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «artikel 25, vierde lid» vervangen door: artikel 25, vijfde lid.

2. In het derde lid, aanhef, wordt «artikel 25, zevende lid» vervangen door: artikel 25, achtste lid.

3. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde tot en met twaalfde lid tot vierde tot en met elfde lid.

4. In het tot vierde lid vernummerde vijfde lid vervalt in onderdeel b «en koopopties met betrekking tot dergelijke aandelen en winstbewijzen,» en wordt «aandelen, winstbewijzen of koopopties» vervangen door: aandelen of winstbewijzen.

5. Het tot vijfde lid vernummerde zesde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. in de aanhef en onderdelen a en b wordt «vijfde lid» vervangen door: vierde lid;

b. in onderdeel b wordt «aandelen, winstbewijzen of koopopties» vervangen door: aandelen of winstbewijzen.

6. In het tot zesde lid vernummerde zevende lid wordt «zesde lid» telkens vervangen door: vijfde lid.

7. Het tot zevende lid vernummerde achtste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. in de aanhef en onderdelen a en b wordt «vijfde lid» vervangen door: vierde lid;

b. in onderdeel b wordt «aandelen, winstbewijzen of koopopties» vervangen door: aandelen of winstbewijzen.

8. Het tot achtste lid vernummerde negende lid wordt als volgt gewijzigd:

a. in de aanhef en onderdelen a en b wordt «vijfde lid» vervangen door: vierde lid;

b. in onderdeel b wordt «aandelen, winstbewijzen of koopopties» vervangen door: aandelen of winstbewijzen;

c. de slotzin wordt vervangen door:

Indien gedurende de van toepassing zijnde termijn een door de toepassing van het twaalfde lid met een aandeel of winstbewijs gelijkgestelde koopoptie wordt uitgeoefend, treden voor de toepassing van dit lid de daardoor verworven aandelen of winstbewijzen voor de resterende duur van de termijn in de plaats van de koopoptie.

9. Het tot negende lid vernummerde tiende lid wordt als volgt gewijzigd:

a. in de aanhef en onderdeel a wordt «vijfde lid» vervangen door: vierde lid;

b. in onderdeel a wordt «aandelen, winstbewijzen of koopopties» telkens vervangen door: aandelen of winstbewijzen.

10. In het tot tiende lid vernummerde elfde lid wordt «vijfde en tiende lid» vervangen door: vierde en negende lid. Voorts wordt «negende lid» vervangen door: achtste lid.

11. Na het tot elfde lid vernummerde twaalfde lid wordt toegevoegd:

12. Voor de toepassing van het derde tot en met vijfde en zevende tot en met negende lid zijn de artikel 4.3 tot en met 4.5a van de Wet inkomstenbelasting 2001 van overeenkomstige toepassing.

D. Artikel 28, tweede lid, wordt vervangen door:

2. Invorderingsrente wordt, voorzover daarvan niet wordt afgeweken ingevolge hieromtrent bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels, niet in rekening gebracht over de tijd voor welke de belastingschuldige krachtens artikel 25, derde, achtste, negende of elfde lid, dan wel krachtens artikel 26, elfde lid, uitstel van betaling is verleend.

E. Artikel 40 wordt vervangen door:

Artikel 40

1. Degene die, al dan niet tezamen met zijn partner of echtgenoot als bedoeld in artikel 4.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en zijn bloedverwanten in de rechte lijn, direct of indirect, voor ten minste één derde gedeelte van het geplaatste kapitaal aandeelhouder is in een vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en waarvan de bezittingen in belangrijke mate bestaan uit beleggingen, daaronder begrepen liquide middelen, en die aandelen of een gedeelte daarvan vervreemdt, is aansprakelijk voor een gedeelte van de vennootschapsbelasting die de desbetreffende vennootschap is verschuldigd aan het einde van het jaar waarin de vervreemding plaatsvindt en de vennootschapsbelasting die verschuldigd wordt over de drie jaren daarna in verband met de op het tijdstip van de vervreemding aanwezige stille en in het kader van de heffing van de vennootschapsbelasting toegelaten fiscale reserves indien het vermogen van de vennootschap anders dan ten gevolge van de normale bedrijfsvoering van de vennootschap is verminderd in de vijf jaren voorafgaande aan het jaar van de vervreemding, in het jaar van de vervreemding, dan wel in de drie jaren daarna.

2. Degene die op grond van het eerste lid aansprakelijk is, is niet aansprakelijk voorzover zekerheid is gesteld voor het in het eerste lid bedoelde gedeelte van de vennootschapsbelasting.

3. Het in het eerste lid bedoelde gedeelte van de vennootschapsbelasting waarvoor de aansprakelijkheid geldt, wordt bepaald naar het gedeelte van het vermogen van de vennootschap waarop krachtens de vervreemde aandelen aanspraak zou kunnen worden gemaakt ingeval op het tijdstip van de vervreemding de vennootschap zou worden ontbonden.

4. Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de vervreemder van een belang of een gedeelte daarvan in een lichaam dat een niet in aandelen verdeeld kapitaal heeft. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt onder belang verstaan een gerechtigdheid, direct of indirect, tot ten minste een derde gedeelte van het vermogen of van het resultaat van het lichaam.

5. Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de aandeelhouder of belanghouder in een lichaam ingeval dat lichaam een deelneming in de zin van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 geheel of voor een gedeelte vervreemdt en de aandeelhouder of belanghouder voldoet aan het kwantitatieve criterium van het eerste lid onderscheidenlijk vierde lid, tweede volzin.

6. Degene die op grond van het eerste lid aansprakelijk is, is niet aansprakelijk voorzover hij bewijst dat het niet aan hem is te wijten dat het vermogen van de vennootschap ontoereikend is voor het voldoen van de vennootschapsbelasting.

F. In artikel 50, tweede lid, wordt «artikel 36a» vervangen door: artikel 36a, artikel 40.

ARTIKEL VIII

In artikel 30i, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt «als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking worden genomen» vervangen door: als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking worden genomen, behoudens voorzover artikel 3.69, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van genoemde wet met betrekking tot deze negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen toepassing vindt.

ARTIKEL IX

De Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 15, eerste lid, onderdeel f, wordt vervangen door:

f. krachtens verdeling of vereffening in de volgende gevallen:

1°. verdeling der goederen van een maatschap of vennootschap die geen rechtspersoon is, door de inbrenger of iemand die als rechtverkrijgende onder algemene titel van de inbrenger een aandeel had in het hem toegedeelde goed;

2°. vereffening van het vermogen van een rechtspersoon met toepassing van artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;.

B. In artikel 36 wordt «0,9 percent» vervangen door: 0,7 percent.

ARTIKEL X

Vervallen.

ARTIKEL XI

De Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A. In hoofdstuk 1, wordt na artikel VIII, onderdeel AE, ingevoegd:

AEa. In artikel 31c wordt «Artikel 70ba van de Wet op de inkomstenbelasting 1964» vervangen door: Artikel I, onderdeel J, vierde lid, van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001.

B. In hoofdstuk 1, ARTIKEL XIII, onderdeel H, negende lid, wordt «zevende lid» vervangen door: achtste lid. Voorts wordt «zesde lid» vervangen door: zevende lid.

C. In hoofdstuk 2, artikel I, wordt na onderdeel Da ingevoegd:

Db. Tijdelijke doorschuiving in de familiesfeer

1. Ten aanzien van de belastingplichtige die in het kalenderjaar 2001 een onderneming overdraagt in een geval als bedoeld in het tweede lid, zijn de artikelen 3.63 en 3.64 van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals deze zouden luiden indien het voorstel van Wet ondernemerspakket 2001 niet tot wet zou zijn verheven, van toepassing.

2. Het eerste lid is van toepassing indien:

a. de belastingplichtige die de onderneming overdraagt met betrekking tot die onderneming:

1°. ondernemer is als bedoeld in artikel 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001, of

2°. een belastingplichtige is als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en degene aan wie wordt overgedragen met betrekking tot die onderneming reeds ondernemer in de hiervoor bedoelde zin is, en

b. de belastingplichtige overdraagt aan een persoon als bedoeld in artikel 3.63, vierde lid, onderdeel a of b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 zoals dat zou luiden indien het voorstel van Wet ondernemerspakket 2001 niet tot wet zou zijn verheven.

D. Hoofdstuk 2, artikel I, onderdeel J, wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt vervangen door:

2. Met reserves als bedoeld in artikel 3.53, eerste lid, onder a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 worden gelijkgesteld de overeenkomstige reserves, bedoeld in artikel 13 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals dat artikel luidde op 31 december 2000.

2. Na het tweede lid wordt ingevoegd:

3. Een vervangingsreserve in de zin van artikel 14 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 bij het einde van het kalenderjaar 2000 wordt bij het begin van het kalenderjaar 2001 aangeduid als herinvesteringsreserve en geacht te zijn ontstaan op de voet van de artikelen 3.53, eerste lid, onder b, en 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Voor een aldus als herinvesteringsreserve aangeduide vervangingsreserve wordt voor de in artikel 3.54, eerste lid, genoemde drie jaren, respectievelijk voor het in het vijfde lid genoemde derde jaar, gelezen vier jaren respectievelijk het vierde jaar.

4. Artikel 70ba van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals dat luidde op 31 december 2000, blijft van overeenkomstige toepassing onder de Wet inkomstenbelasting 2001.

E. In hoofdstuk 2, artikel I, wordt na onderdeel Z ingevoegd:

ZA. GELIJKSTELLING LIDMAATSCHAPSRECHTEN COÖPERATIES

1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt:

a. een lidmaatschapsrecht of een participatiebewijs van een coöperatie of vereniging op coöperatieve grondslag gelijkgesteld met een winstbewijs;

b. een coöperatie of een vereniging op coöperatieve grondslag gelijkgesteld met een vennootschap.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op rechten van lidmaatschap van coöperaties indien die rechten uitsluitend of nagenoeg geheel uitsluitend het recht op uitsluitend of nagenoeg uitsluitend gebruik belichamen van een gebouw of van een gedeelte daarvan dat blijkens zijn inrichting is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt als eigen woning als bedoeld in artikel 3.6.2.

F. Aan hoofdstuk 2, artikel IV, wordt toegevoegd:

D. Terugkeer uit de BV

Indien de onderneming van een vennootschap als bedoeld in artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 door die vennootschap wordt gedreven als gevolg van de omzetting met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 van de onderneming van een in het genoemde artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 bedoelde aandeelhouder of houder van winstbewijzen, en de voorovereenkomst of de intentieverklaring tot die omzetting is gesloten respectievelijk opgesteld op of na 27 juni 2000, maar voor 1 januari 2001, kunnen, in afwijking in zoverre van artikel 14c, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, tevens nadere voorwaarden worden gesteld voor de berekening van de in artikel 3.54a bedoelde terugkeerreserve.

E. TOEPASSING HERINVESTERINGSRESERVE BIJ FISCALE EENHEID

Indien aan een moedermaatschappij en een dochtermaatschappij die een eenheid vormen in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, voor het tijdstip van inwerkingtreding van de onderhavige wet op de voet van het derde lid van dat artikel een voorwaarde is gesteld met betrekking tot transacties binnen die eenheid ten gevolge waarvan de samenstelling van het vermogen van de dochtermaatschappij is gewijzigd, vindt deze voorwaarde ter zake van een in die voorwaarde bedoelde vervangingsreserve in de zin van artikel 14 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 overeenkomstig toepassing ter zake van een herinvesteringsreserve in de zin van artikel 3.54 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001.

G. Hoofdstuk 2, artikel V, vervalt.

ARTIKEL XII

In de Wet op de inkomstenbelasting 1964 wordt artikel 8, eerste lid, onderdeel b, vervangen door:

b. voordelen uit landbouwbedrijf ter zake van waardeveranderingen van gronden – daaronder begrepen de ondergrond van gebouwen – voorzover de waardeverandering van de grond is toe te rekenen aan de ontwikkeling van de waarde in het economische verkeer bij voortzetting van de aanwending van de grond in het kader van een landbouwbedrijf, en niet is ontstaan in de uitoefening van het bedrijf.

ARTIKEL XIII

In artikel 32, tweede lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet wordt «vierde lid» vervangen door: vijfde lid.

ARTIKEL XIV

Met betrekking tot de aansprakelijkheidstelling voor 1 januari 2001 op de voet van artikel 40 van de Invorderingswet 1990, zoals dit luidde op 31 december 2000, is artikel 50, tweede lid, van die wet van toepassing indien, ware laatstgenoemd artikellid reeds van toepassing voor 1 januari 2001, de termijn voor het instellen van bezwaar nog niet is verstreken.

ARTIKEL XIVA

1. In afwijking in zoverre van het bepaalde krachtens artikel 25, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 verleent de ontvanger de belastingschuldige die in het kader van de Regeling beëindiging veehouderijtakken ( Stcrt. 2000, 55) zijn onderneming staakt na 19 maart 2000 en voor 1 januari 2001 op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaar, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voorzover daarin is begrepen inkomstenbelasting die bij staking van die onderneming is verschuldigd en kan worden toegerekend aan het verschil tussen de boekwaarde en de waarde in het economische verkeer van een eigen woning, daaronder begrepen de niet onafhankelijk van die woning te verkopen aanhorigheden en de ondergrond van zodanige woning en aanhorigheden, die ten tijde van de staking tot het ondernemingsvermogen behoort. De belasting op het in de eerste volzin bedoelde verschil wordt zoveel mogelijk bepaald naar het tarief van artikel 57, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

2. Het uitstel wordt slechts verleend voorzover de belastingschuldige geacht wordt over onvoldoende middelen – andere dan de eigen woning – te beschikken om zonder uitstel de belasting te voldoen en aannemelijk maakt dat de belasting binnen de periode waarvoor uitstel wordt verleend, kan worden voldaan.

3. Het uitstel wordt beëindigd:

a. in geval van faillissement van de belastingschuldige;

b. ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is;

c. in geval van overlijden van de belastingschuldige, tenzij de partner, met wie de belastingschuldige duurzaam een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd en die ten tijde van het overlijden van de belastingschuldige als ingezetene op het gezamenlijke woonadres is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, aannemelijk maakt dat voldoening van de belasting gedurende de periode waarvoor uitstel is verleend mogelijk is en zich verbindt de resterende belastingschuld binnen die periode te voldoen;

d. ingeval de woning wordt vervreemd of indien de woning anderszins het karakter van eigen woning verliest.

4. Met betrekking tot het bedrag waarvoor op de voet van het eerste lid uitstel is verleend, is gedurende het uitstel verrekening niet mogelijk, tenzij de belastingschuldige dit verzoekt.

5. Voor de toepassing van het eerste lid wordt de heffingsrente voorzover deze samenhangt met de inkomstenbelasting waarvoor op de voet van dat lid uitstel is verleend, gelijkgesteld met die belasting.

ARTIKEL XIVB

Artikel 12 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 blijft buiten toepassing voorzover met betrekking tot een schuldvordering op de voet van artikel 13b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, zoals dat luidde op 31 december 2000, bij de in dat artikel bedoelde belastingplichtige een voordeel in aanmerking is genomen.

ARTIKEL XIVC

Voor de toepassing van artikel 15e van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 worden, indien het uiteindelijke belang in de belastingplichtige op of na 18 oktober 2000 en vóór 1 januari 2001 in belangrijke mate is gewijzigd, het tijdstip van deze wijziging en het direct daaraan voorafgaande tijdstip op 1 januari 2001 gesteld.

ARTIKEL XIVD

1. Voor de toepassing van artikel 20a, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 blijft een wijziging van het uiteindelijke belang in de belastingplichtige die voor 27 juni 2000 heeft plaatsgevonden buiten aanmerking, mits

a. indien deze wet niet tot wet zou zijn verheven en in werking zou zijn getreden, artikel 20, vijfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 niet van toepassing zou zijn, en

b. de belastingplichtige direct voorafgaande aan de wijziging een onderneming dreef.

2. Het eerste lid is slechts van toepassing met betrekking tot jaren waarin is voldaan aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 20a, vierde lid, onderdeel a, onderscheidenlijk zevende lid, onderdeel b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

ARTIKEL XIVE

Indien het bij koninklijke boodschap van 28 februari 2000 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op belastingen van rechtsverkeer en de Natuurschoonwet 1928 tot wet wordt verheven en in werking treedt op een tijdstip dat is gelegen vóór of op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt in het in artikel IX, onderdeel A, opgenomen artikel 15, eerste lid, onderdeel f, onder 1°, «een aandeel had in het hem toegedeelde goed» vervangen door: een aandeel had in het hem toegedeelde goed, mits het toegedeelde goed in de vennootschap was ingebracht met toepassing van de vrijstelling, bedoeld in onderdeel e.

ARTIKEL XV

1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2001, met uitzondering van artikel XI, onderdelen A en B, dat in werking treedt op 31 december 2000.

2. Artikel 20a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is voor het eerst van toepassing met ingang van boekjaren die op of na 18 oktober 2000 aanvangen.

3. Artikel 3.65 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is van toepassing op omzettingen als bedoeld in dat artikel waarbij de oprichting van de naamloze of besloten vennootschap of de inbreng van de onderneming in de vennootschap op of na 1 januari 2001 plaatsvindt. In afwijking van de eerste volzin is artikel 18 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals die bepaling luidde op 31 december 2000, nog van toepassing indien het voornemen tot de omzetting voor 1 januari 2001 is vastgelegd en geregistreerd en de overgang van de heffing van inkomstenbelasting naar de heffing van vennootschapsbelasting eveneens voor 1 januari 2001 plaatsvindt.

4. De in artikel IV opgenomen wijzigingen werken terug tot en met 1 januari 2000.

5. Artikel VII, onderdeel E, vindt eerst toepassing met betrekking tot vervreemdingen die hebben plaatsgevonden na 31 december 2000. Voor vervreemdingen van voor 1 januari 2001 blijft artikel 40 van de Invorderingswet 1990 gelden zoals dat luidde op 31 december 2000.

6. Artikel XII werkt terug tot en met 27 juni 2000.

7. In afwijking van het eerste lid treden artikel I, onderdeel N, en artikel II, onderdeel B, eerste lid, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

ARTIKEL XVI

Deze wet wordt aangehaald als: Wet ondernemerspakket 2001.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

Naar boven