27 170
Regels inzake het aanhouden van voorraden aardolieproducten (Wet voorraadvorming aardolieproducten 2001)

nr. 188b
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN1

Vastgesteld 8 maart 2001

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de commissie vroegen de minister haar reactie te geven op hetgeen in de brief van Downstream naar voren wordt gebracht.2

De leden van de CDA-fractie hadden met weinig enthousiasme kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij zeiden grote twijfels te hebben aan de daadwerkelijke bezuinigingen die hieruit voor de consument zouden kunnen voortvloeien en zij konden zich niet aan de indruk onttrekken dat de zekerheid van de voorraadvorming zal afnemen. Overigens, als de gehele operatie via steeds meer ticketing werkelijk tot bezuiniging zal leiden, welke garanties zijn er dan dat deze bezuinigingen de consument daadwerkelijk bereiken. Welke macht heeft de minister om dat af te dwingen?

De brief van Downstream b.v., die de commissie één dezer dagen bereikte, heeft de twijfels van de leden van de CDA-fractie nog aanmerkelijk versterkt. De leden van deze fractie zagen een indringende reactie op het in de brief gestelde met veel belangstelling tegemoet. Daarbij valt met name te denken aan de ticketprijzen, aan de in het schrijven voorspelde grotere risico, aan de meningen van (internationale) organen en andere deskundigen en aan de oplossing die buurland Duitsland heeft gevonden om aan de dreigende bezwaren het hoofd te bieden.

In dit kader zagen de leden van de CDA-fractie gaarne de vraag beantwoord waarom het oorspronkelijke amendement op stuk nr. 8 voor de minister niet aanvaardbaar was. Bij de Tweede Kamer-behandeling bleek dat het PA-advies aan COVA niet ter kennis van de leden van de Kamer kon worden gebracht. In het bestuur hebben o.m. ambtenaren van Economische Zaken zitting en zij hebben uiteraard wel kennis kunnen nemen van dit advies inzake ticketing. Waren een of meer van deze ambtenaren betrokken bij de voorbereiding van het onderhavige wetsvoorstel en zo ja, kan de minister dan nog volhouden dat ook zij geen kennis had van genoemd advies?

Op welke overwegingen en feiten wordt het wetsvoorstel thans gestoeld?

Immers, de oorspronkelijke feiten zijn inmiddels achterhaald en tijdens de behandeling in de Tweede Kamer werden de nieuwe overwegingen niet duidelijk.

De leden van de CDA-fractie vroegen vervolgens wat onder de in artikel 8, derde lid genoemde speculatie moet worden verstaan. Kan de minister reeds nu enkele elementen noemen, die deel zullen gaan uitmaken van de in dit kader genoemde algemene maatregel van bestuur?

Welke instantie ziet toe op de naleving en wat zijn de mogelijke sancties? Kan een derde belanghebbende, bijv. een oliehandelaar, zich beroepen op dit artikel om zonodig zijn belangen veilig te stellen bij de civiele rechter?

De leden van de VVD-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel en wilden van de gelegenheid gebruik maken de minister nog enkele vragen te stellen.

De leden hier aan het woord constateerden dat het zicht op de doelstellingen en de beoogde resultaten van dit wetsvoorstel worden versluierd door de commentaren incl. de brief van Downstream d.d. 28 februari jl.

Zij hadden dan ook behoefte aan een bondige weergave van de minister van de doelstellingen van het wetsvoorstel en een zodanig gekwalificeerde weergave van de te verwachten resultaten dat deze in de komende jaren toetsbaar zijn. Voor die resultaten die zich minder lenen voor kwantificering, zoals de voorzieningszekerheid, zouden deze leden gaarne vernemen op welke wijze de minister deze zeker wil stellen.

Een andere vraag betreft het door de Tweede Kamer aangenomen amendement nr. 12. Dit amendement beoogt expliciet in de wet vast te leggen dat speculatie in tijden van oliecrisis tegengegaan wordt, omdat speculatie een extra prijsopdrijvend effect kan hebben. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de macht van het ministerie van Economische Zaken zover gaat dat het speculatie met als gevolg extra prijsverhogingen kan voorkomen en zo ja, hoe het ministerie dit doet.

De leden van de fractie van GroenLinks merkten op dat de minister veel kritiek op voorliggend wetsvoorstel in de Tweede Kamer heeft gekregen als voortkomend uit individuele belangen. Hoe ziet de minister in dit verband het artikel van mevrouw C. van der Linde van Clingendael in ESB? Hoe beoordeelt de minister de brief van Downstream in dit kader als deze juist schrijft zijn analyse te geven zonder overleg met enige zakelijke belangengroep?

Hoe plaatst de minister in dit kader de kritiek juist op haar wetsvoorstel, dat deze vooral in het belang van de grote oliemaatschappijen is?

De leden van de fractie van GroenLinks zeiden te verwachten dat de minister een uitputtende en gedegen reactie geeft op hetgeen door Downstream naar voren is gebracht, zodat een tweede schriftelijke inbreng niet nodig zal zijn.

De voorzitter van de commissie,

Luijten

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Stevens (CDA), Van Leeuwen (CDA), Schoondergang-Horikx (GL), Van den Berg (SGP), Hofstede (CDA (plv.voorzitter), Bierman (OSF), Wöltgens (PvdA), Luijten (VVD) (voorzitter), Ruers (SP), Terlouw (D66), Bierman-Beukema toe Water (VVD), Doesburg (PvdA), Kneppers-Heijnert (VVD).

XNoot
2

Deze brief is ter kennis gebracht van de minister en op het Centraal Informatiepunt ter inzage gelegd onder nummer 126755.

Naar boven