nr. 188b
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN1
Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken
van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de commissie vroegen de minister haar reactie te geven op
hetgeen in de brief van Downstream naar voren wordt gebracht.2
De leden van de CDA-fractie hadden met weinig
enthousiasme kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij zeiden grote
twijfels te hebben aan de daadwerkelijke bezuinigingen die hieruit voor de
consument zouden kunnen voortvloeien en zij konden zich niet aan de indruk
onttrekken dat de zekerheid van de voorraadvorming zal afnemen. Overigens,
als de gehele operatie via steeds meer ticketing werkelijk tot bezuiniging
zal leiden, welke garanties zijn er dan dat deze bezuinigingen de consument
daadwerkelijk bereiken. Welke macht heeft de minister om dat af te dwingen?
De brief van Downstream b.v., die de commissie één dezer
dagen bereikte, heeft de twijfels van de leden van de CDA-fractie nog aanmerkelijk
versterkt. De leden van deze fractie zagen een indringende reactie op het
in de brief gestelde met veel belangstelling tegemoet. Daarbij valt met name
te denken aan de ticketprijzen, aan de in het schrijven voorspelde grotere
risico, aan de meningen van (internationale) organen en andere deskundigen
en aan de oplossing die buurland Duitsland heeft gevonden om aan de dreigende
bezwaren het hoofd te bieden.
In dit kader zagen de leden van de CDA-fractie gaarne de vraag beantwoord
waarom het oorspronkelijke amendement op stuk nr. 8 voor de minister niet
aanvaardbaar was. Bij de Tweede Kamer-behandeling bleek dat het PA-advies
aan COVA niet ter kennis van de leden van de Kamer kon worden gebracht. In
het bestuur hebben o.m. ambtenaren van Economische Zaken zitting en zij hebben
uiteraard wel kennis kunnen nemen van dit advies inzake ticketing. Waren een
of meer van deze ambtenaren betrokken bij de voorbereiding van het onderhavige
wetsvoorstel en zo ja, kan de minister dan nog volhouden dat ook zij geen
kennis had van genoemd advies?
Op welke overwegingen en feiten wordt het wetsvoorstel thans gestoeld?
Immers, de oorspronkelijke feiten zijn inmiddels achterhaald en tijdens
de behandeling in de Tweede Kamer werden de nieuwe overwegingen niet duidelijk.
De leden van de CDA-fractie vroegen vervolgens wat onder de in artikel
8, derde lid genoemde speculatie moet worden verstaan. Kan de minister reeds
nu enkele elementen noemen, die deel zullen gaan uitmaken van de in dit kader
genoemde algemene maatregel van bestuur?
Welke instantie ziet toe op de naleving en wat zijn de mogelijke sancties?
Kan een derde belanghebbende, bijv. een oliehandelaar, zich beroepen op dit
artikel om zonodig zijn belangen veilig te stellen bij de civiele rechter?
De leden van de VVD-fractie hadden met belangstelling
kennis genomen van het wetsvoorstel en wilden van de gelegenheid gebruik maken
de minister nog enkele vragen te stellen.
De leden hier aan het woord constateerden dat het zicht op de doelstellingen
en de beoogde resultaten van dit wetsvoorstel worden versluierd door de commentaren
incl. de brief van Downstream d.d. 28 februari jl.
Zij hadden dan ook behoefte aan een bondige weergave van de minister van
de doelstellingen van het wetsvoorstel en een zodanig gekwalificeerde weergave
van de te verwachten resultaten dat deze in de komende jaren toetsbaar zijn.
Voor die resultaten die zich minder lenen voor kwantificering, zoals de voorzieningszekerheid,
zouden deze leden gaarne vernemen op welke wijze de minister deze zeker wil
stellen.
Een andere vraag betreft het door de Tweede Kamer aangenomen amendement
nr. 12. Dit amendement beoogt expliciet in de wet vast te leggen dat speculatie
in tijden van oliecrisis tegengegaan wordt, omdat speculatie een extra prijsopdrijvend
effect kan hebben. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de macht
van het ministerie van Economische Zaken zover gaat dat het speculatie met
als gevolg extra prijsverhogingen kan voorkomen en zo ja, hoe het ministerie
dit doet.
De leden van de fractie van GroenLinks merkten
op dat de minister veel kritiek op voorliggend wetsvoorstel in de Tweede Kamer
heeft gekregen als voortkomend uit individuele belangen. Hoe ziet de minister
in dit verband het artikel van mevrouw C. van der Linde van Clingendael in
ESB? Hoe beoordeelt de minister de brief van Downstream in dit kader als deze
juist schrijft zijn analyse te geven zonder overleg met enige zakelijke belangengroep?
Hoe plaatst de minister in dit kader de kritiek juist op haar wetsvoorstel,
dat deze vooral in het belang van de grote oliemaatschappijen is?
De leden van de fractie van GroenLinks zeiden te verwachten dat de minister
een uitputtende en gedegen reactie geeft op hetgeen door Downstream naar voren
is gebracht, zodat een tweede schriftelijke inbreng niet nodig zal zijn.
De voorzitter van de commissie,
Luijten
De griffier van de commissie,
Hordijk