27 009
Wijziging van de Kieswet houdende verschuiving van de Tweede-Kamerverkiezing in geval deze in hetzelfde jaar valt als de raads- of statenverkiezing

nr. 189a
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 21 februari 2001

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de Eerste Kamer met betrekking tot het onderhavig wetsvoorstel.

De regering is verheugd te constateren dat de leden van de CDA-fractie hebben aangegeven de gedachtegang waaruit dit wetsvoorstel voortkomt en de keuze om de volgorde van kamer-, raads- of statenverkiezingen niet te wijzigen, te kunnen volgen.

De leden hebben de regering gevraagd of de ontwikkelingen binnen de ICT niet een zodanige tijdwinst hebben opgeleverd voor de organisatie van de verkiezingen, dat de periode van negen weken die gehanteerd wordt als minimale periode tussen twee verkiezingen, kan worden verkort. De ontwikkelingen in de ICT hebben inderdaad tot gevolg gehad dat aspecten van het verkiezingsproces sneller kunnen worden uitgevoerd. Als gevolg van de opkomst van de stemmachines is het bijvoorbeeld mogelijk dat de uitslag per stembureau met enkele handelingen is te verkrijgen, daar waar in het verleden enkele uren nodig waren om stembiljetten te tellen. In het gehele proces van de organisatie van de verkiezingen zorgen de ontwikkelingen van de ICT echter niet voor daadwerkelijke tijdswinst. Veel van de werkzaamheden samenhangend met de organisatie en het voorbereiden van verkiezingen betreffen (praktische) zaken die niet versneld worden door ontwikkelingen in de ICT.

In het verleden hebben zowel de Kiesraad als de Vereniging Nederlandse Gemeenten aangegeven dat een verkorting van de termijn niet wenselijk is, omdat de cumulatie van werkzaamheden bij de gemeenten die hierdoor zou ontstaan, problemen zouden opleveren. Ook in het advies over onderhavig wetsvoorstel heeft de Kiesraad aangegeven een verkorting van de termijn niet aan te bevelen. Ik deel dat oordeel.

Een verkorting met een week is niet wenselijk, omdat de dag van stemming dan alsnog valt in de periode van Koninginnedag en er alsnog een overlap met de meivakantie kan ontstaan. Een verkorting met twee of meer weken, naar zeven weken of minder, vind ik, gezien de cumulatie van werkzaamheden die dan ontstaat bij de gemeenten, niet wenselijk. Deze cumulatie bestaat er uit dat bij een verkorting tot zeven weken de periode waarin de dag van de stemming en de vaststelling van de uitslagvoor de raads- of statenverkiezing valt, samenvalt met de periode van de kandidaatstelling voor de Tweede-Kamerverkiezing. De (hoofd)stembureaus van de gemeenten verrichten in de maand maart verschillende werkzaamheden na de stemming voor de gemeenteraadsverkiezingen, zoals vaststelling van de uitslag en kennisgeving van de benoeming aan betrokkenen, terwijl in maart de hoofdstembureaus starten met de procedure van de kandidaatstelling voor de Tweede-Kamerverkiezingen. In die periode worden op de gemeentehuizen door kiezers ondersteuningsverklaringen afgelegd. Tevens dienen in die periode tot uiterlijk twee weken voor de stemming de oproepingskaarten aangemaakt en verzonden te worden. De groep kiesgerechtigden is voor deze twee verkiezingen verschillend. Voor de gemeenteraadsverkiezingen wordt de groep uitgebreid met de in Nederland wonende onderdanen van EU-lidstaten en met de buitenlanders die geen onderdaan van een EU-lidstaat zijn, maar die vijf jaar aangesloten legaal in Nederland verblijven. Dit betekent dat per verkiezing verschillende kiesregisters moeten worden opgesteld. Verder kunnen in de periode voorafgaand aan de stemming bij de gemeenten schriftelijke verzoeken en verzoeken in persoon worden gedaan tot het verkrijgen van een kiezerspas of een volmachtbewijs. In de periode tussen de twee verkiezingen dienen er dus door de gemeenten allerlei (praktische) handelingen verricht te worden. Hiervoor dienen zij voldoende tijd te hebben.

Tevens dient er in de periode tussen de twee verkiezingen ook voldoende tijd te zijn voor politieke partijen om de landelijke campagne te voeren.

Verder merken de leden van de CDA-fractie op dat de periode van 11 tot 18 mei ook problemen op kan leveren in verband met het samenvallen met vakanties van ouderen en andere mensen zonder leerplichtige kinderen of in verband met de samenval met Hemelvaartsdag of Pinksteren. De leden vragen of de regering een verdere flexibilisering van de vaststelling van de verkiezingsdatum binnen een smalle tijdspanne heeft overwogen.

Ik merk hierbij op dat de verschuiving van de stemming met een week naar de periode van 11 tot 18 mei inderdaad een samenval met Hemelvaartsdag of Pinksteren en vakanties van ouderen of anderen zonder leerplichtige kinderen kan opleveren. Het verschil met ouders met leerplichtigen kinderen bestaat echter hieruit dat deze groep aangewezen is op de schoolvakanties als vakantieperiode. Andere groepen hebben echter de vrijheid om hun vakantieperiode naar eigen keuze te bepalen en deze niet met verkiezingsdata te laten samenvallen. Voorts vallen Hemelvaartsdag en Pinksteren echter ieder jaar in een andere week; zij kunnen zelfs vallen in de periode van 4 tot 10 mei. Vaststaand feit is echter dat in de periode van 4 tot 10 mei ieder jaar feest- en gedenkdagen vallen, die zich slecht laten verenigen met een verkiezing.

Voor wat betreft de opmerking van de CDA-fractie over een verdere flexibilisering van de vaststelling van de datum van verkiezingen merk ik het volgende op.

In overleg tussen de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden de adviesdata voor de schoolvakanties voor periodes van 5 jaar vastgesteld. Hierbij wordt uiteraard rekening gehouden met de data van de verkiezingen. In de Tijdelijke referendumwet is bepaald, dat, indien in de periode waarbinnen de datum voor de stemming voor een referendum moet vallen, tevens de dag van de stemming valt van een verkiezing voor een vertegenwoordigend orgaan, de stemming voor het referendum samenvalt met de dag van stemming van de verkiezing voor dat vertegenwoordigend orgaan. Een wijziging van de dag van stemming van de verkiezing voor een vertegenwoordigend orgaan is dan niet nodig.

Verder bestaat op grond van artikel F 1, derde lid van de Kieswet de mogelijkheid om de dag van kandidaatstelling en daarmee de dag van stemming enkele dagen te verschuiven. Deze verschuiving van de dag van kandidaatstelling en daarmee de dag van stemming kan alleen indien zwaarwichtige redenen verband houdend met de dag van de stemming daartoe nopen. Een verschuiving met enkele dagen is dan voldoende. Indien een eventuele nieuwe feestdag aangemerkt zou worden als een dergelijke zwaarwichtige reden kunnen daardoor de dag van kandidaatstelling en daarmee de dag van stemming verschuiven.

Een nog verdere flexibilisering acht ik niet wenselijk.

Ik ben het tot slot gaarne eens met de opmerking van de CDA-fractie dat de overheid niet verantwoordelijk is voor het besluit van burgers om niet te stemmen, maar moet faciliteren. Dat laatste is nu juist de bedoeling van dit wetsvoorstel.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Naar boven