26 988 (R 1645)
Goedkeuring van de opzegging van het op 26 juni 1957 te Genève totstandgekomen Verdrag betreffende de wekelijkse rusttijd in de handel en op kantoren (Verdrag nr. 106, aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie in haar 40ste zitting); Trb. 1964, 61)

nr. 187h
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 maart 2001

Naar aanleiding van de verwerping op 13 maart jl. van het voorstel van rijkswet houdende de goedkeuring van de opzegging van het op 26 juni 1957 te Genève totstandgekomen Verdrag betreffende de wekelijkse rusttijd in de handel en op kantoren (ILO-verdrag nr. 106; wetsvoorstel 26 988 (R 1645) door de Eerste Kamer, bericht ik u als volgt.

Ingevolge artikel 14, tweede lid, Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen moet, wanneer een verdrag zonder voorafgaande goedkeuring van de Staten-Generaal is opgezegd en de Staten-Generaal vervolgens de goedkeuring aan de opzegging onthouden, de opzegging of het gevolg daarvan, zo spoedig als zulks rechtens mogelijk is ongedaan gemaakt worden. Zoals reeds in 1991 in de nota naar aanleiding van het eindverslag van de Tweede Kamer bij het voorstel voor rijkswet houdende een regeling betreffende de goedkeuring en bekendmaking van verdragen (kamerstukken II, 1991/92, 21 214 (R 1375), nr. 10, p. 8) is vermeld, is het bij onthouding van parlementaire goedkeuring aan een reeds effectief geworden opzegging, niet slechts een bevoegdheid van de regering om de verdragsband te herstellen, maar heeft zij daartoe de plicht. Dat is ook de ratio geweest van de invoeging van het tweede lid aan artikel 14 (toen artikel 12) van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen.

Nu de Staten-Generaal hun goedkeuring aan de opzegging van ILO-verdrag nr. 106 hebben onthouden en deze opzegging reeds effectief is geworden, zal de regering ertoe overgaan opnieuw een akte van bekrachtiging bij de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau te deponeren teneinde zo spoedig mogelijk de verbroken verdragsband te herstellen. Door het volgen van deze handelwijze kan de regering voldoen aan haar verplichting op grond van artikel 14, tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen. De reden voor de door de regering voorgestelde opzegging van ILO-verdrag nr. 106 was gelegen in een punt van strijdigheid van de Arbeidstijdenwet met artikel 6 van het Verdrag. Voor de verdere inhoudelijke overwegingen hieromtrent verwijs ik naar de kamerstukken inzake het voorstel van rijkswet houdende de goedkeuring van de opzegging van ILO-verdrag nr. 106 (26 988 (R 1645). Nu de goedkeuring van de Staten-Generaal aan de opzegging is onthouden, zal de regering zich opnieuw beraden over bovenbedoelde strijdigheid. Over de uitkomst daarvan zal ik de Staten-Generaal informeren.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend

Naar boven