nr. 208d
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD
Ontvangen 10 september 2001
De regering heeft kennis genomen van de vragen van de leden van de CDA-fractie
in het nader voorlopig verslag van de Vaste Commissie voor Justitie over het
bovengenoemde wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie verwonderden zich over het niet uitsluiten
van de mogelijkheid dat de officier van justitie enkelvoudige zittingen een
gerechtelijk vooronderzoek vordert. Zij meenden dat daarvoor alleen aanleiding
bestaat in zaken, waarvan verwacht wordt dat zij voor de meervoudige kamer
zullen worden behandeld.
Hoewel in zijn algemeenheid juist is dat voornamelijk in zware zaken reden
is voor het vorderen van een gerechtelijk vooronderzoek, kan dit in lichtere
zaken ook wenselijk zijn.
Te denken valt aan gevallen waarin voor het nemen van een goede vervolgingsbeslissing
het nodig is dat een of meer getuigen door de rechter-commissaris worden gehoord.
De rechter-commissaris kan getuigen dagvaarden, waardoor zij verplicht zijn
te verschijnen; hij kan getuigen onder ede horen in de gevallen genoemd in
artikel 216 van het Wetboek van Strafvordering. De zwaarte van de te rekwireren
straf staat in deze zaken dan niet primair centraal. Wel wordt op deze wijze
voorkomen dat de vervolging wordt voortgezet in zaken die geen kostbare zittingscapaciteit
waard zijn.
Verder moet worden gedacht aan gevallen waarvan, zoals ik in de memorie
van antwoord naar voren heb gebracht, de precieze omvang en aard van de zaak
alleen aan het licht kan worden gebracht door het vorderen van een gerechtelijk
vooronderzoek. Dit is bij voorbeeld niet ondenkbaar bij aanrijdingen waarbij
sprake is van dood of lichamelijk letsel door schuld.
De leden van de CDA-fractie vroegen ook in hoeveel zaken in het jaar 2000
gerechtelijke vooronderzoek is gevorderd terwijl al vaststond dat er hetzij
geen feit uit de zaak naar voren zou komen waarvoor een straf van meer dan
zes maanden zou kunnen worden gevorderd dan wel op voorhand al vaststond dat
niet meer dan zes maanden zou worden gevorderd. Zij hadden de indruk dat een
gerechtelijk vooronderzoek alleen gevorderd wordt in zaken waarbij feiten
spelen waarvoor op dat moment naar verwachting meer dan zes maanden
gevangenisstraf zal worden gevorderd. Tegen deze achtergrond vroegen de leden
of het denkbaar is dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk zal worden
verklaard, wanneer een zaak door de officier enkelvoudige zittingen is behandeld
terwijl van het begin af aan duidelijk was dat de zaak voor de meervoudige
kamer zou moeten worden gebracht.
De vraag naar het aantal «lichte» zaken waarin een gerechtelijk
vooronderzoek werd gevorderd, kan ik niet beantwoorden omdat daarvan geen
afzonderlijke registratie wordt bijgehouden.
Ik acht de kans dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk wordt verklaard,
als in een zaak voor de meervoudige kamer blijkt dat deze in de aanvang door
een officier van justitie enkelvoudige zittingen is behandeld, uiterst gering.
Zodra de officier enkelvoudige zittingen bemerkt dat de zaak een omvang heeft
die zijn bevoegdheid te boven gaat, zal hij de zaak immers aan een bevoegde
officier van justitie overdragen. Bovendien is voor de beoordeling van de
behoorlijkheid van het optreden van het Openbaar Ministerie primair relevant
of de onderzoeksbevoegdheden en dwangmiddelen correct en in overeenstemming
met de wet zijn toegepast.
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals