26 962
Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie en de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met de invoering van de functie van officier enkelvoudige zittingen

nr. 208c
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 26 juni 2001

De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het stellen van de navolgende vragen en het maken van de navolgende opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van de antwoorden op hun vragen. Zij hadden begrip voor het streven om de bevoegdheidsuitoefening door de officier enkelvoudige zittingen zo simpel mogelijk te houden. Niettemin gaf de beantwoording van de vragen naar aanleiding van de memorie van toelichting hen toch nog reden de volgende vragen te stellen.

De passage in de memorie van antwoord naar aanleiding van het gebruik in de memorie van toelichting van het woord «doorgaans» (blz. 5 van de memorie van toelichting) achtten de leden hier aan het woord niet erg helder. Het antwoord was: «In sommige zaken kan namelijk de precieze omvang van de zaak, meervoudig of enkelvoudig alleen aan het licht worden gebracht door gerechtelijk vooronderzoek. Om deze reden kan het niet worden uitgesloten dat een officier enkelvoudige zitting een gerechtelijk vooronderzoek vordert».

Deze redengeving kwam de leden hier aan het woord merkwaardig voor. Een vordering van een gerechtelijk vooronderzoek om deze reden zal toch door de rechter-commissaris moeten worden afgewezen. Het gerechtelijk vooronderzoek is er immers niet om uit te maken of een officier enkelvoudige zitting bevoegd is om in een zaak op te treden, zo vroegen de leden van de CDA-fractie de minister. Bovendien betwijfelden zij of het gerechtelijk vooronderzoek ooit daadwerkelijk wordt gevorderd voor zaken waarvan op dat moment niet tenminste de verwachting bestaat dat die aanleiding zou kunnen geven tot een behandeling door de meervoudige kamer.

Anders gezegd: in hoeveel zaken zijn bijvoorbeeld in het jaar 2000 gerechtelijke vooronderzoeken gevorderd, terwijl op dat moment al vaststond dat er hetzij geen feit uit naar voren zou komen waarvoor een straf van meer dan zes maanden zou kunnen worden gevorderd, hetzij op 1 voorhand al vaststond, dat toch niet meer dan zes maanden gevorderd zou gaan worden. Nog weer anders gesteld: de leden hier aan het woord hebben de indruk, dat een gerechtelijk vooronderzoek alleen gevorderd wordt in zaken waarbij feiten spelen waarvoor op dat moment naar verwachting meer dan zes maanden gevangenisstraf zal worden gevorderd.

Tegen deze achtergrond vroegen de betrokken leden aan de minister of deze het denkbaar acht, dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk zal worden verklaard, indien weliswaar ter zitting van de meervoudige kamer een officier van justitie optreedt, maar uit het strafdossier blijkt, dat de zaak van begin af aan is behandeld door een officier enkelvoudige zittingen en tevens van begin af aan duidelijk was, dat de zaak voor de meervoudige kamer zou moeten worden gebracht? Hoe ziet de minister dit, indien het weliswaar niet duidelijk was van begin af aan dat de zaak voor de meervoudige kamer zou komen, doch dit wel hoogstwaarschijnlijk of aannemelijk was?

De voorzitter van de commissie,

Timmerman-Buck

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

 Samenstelling: Holdijk (SGP), Rensema (VVD), Jurgens (PvdA), Le Poole (PvdA), Ruers (SP), Rosenthal (VVD) (plv. voorzitter), Dölle (CDA), Kohnstamm (D66), Kneppers-Heijnert (VVD), Timmerman-Buck (CDA) (voorzitter), De Wolff (GL) en V.d. Beeten (CDA).

Naar boven