nr. 208c
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1
De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het
stellen van de navolgende vragen en het maken van de navolgende opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling
kennis genomen van de antwoorden op hun vragen. Zij hadden begrip voor het
streven om de bevoegdheidsuitoefening door de officier enkelvoudige zittingen
zo simpel mogelijk te houden. Niettemin gaf de beantwoording van de vragen
naar aanleiding van de memorie van toelichting hen toch nog reden de volgende
vragen te stellen.
De passage in de memorie van antwoord naar aanleiding van het gebruik
in de memorie van toelichting van het woord «doorgaans» (blz.
5 van de memorie van toelichting) achtten de leden hier aan het woord niet
erg helder. Het antwoord was: «In sommige zaken kan
namelijk de precieze omvang van de zaak, meervoudig of enkelvoudig alleen
aan het licht worden gebracht door gerechtelijk vooronderzoek. Om deze reden
kan het niet worden uitgesloten dat een officier enkelvoudige zitting een
gerechtelijk vooronderzoek vordert».
Deze redengeving kwam de leden hier aan het woord merkwaardig voor. Een
vordering van een gerechtelijk vooronderzoek om deze reden zal toch door de
rechter-commissaris moeten worden afgewezen. Het gerechtelijk vooronderzoek
is er immers niet om uit te maken of een officier enkelvoudige zitting bevoegd
is om in een zaak op te treden, zo vroegen de leden van de CDA-fractie de
minister. Bovendien betwijfelden zij of het gerechtelijk vooronderzoek ooit
daadwerkelijk wordt gevorderd voor zaken waarvan op dat moment niet tenminste
de verwachting bestaat dat die aanleiding zou kunnen geven tot een behandeling
door de meervoudige kamer.
Anders gezegd: in hoeveel zaken zijn bijvoorbeeld in het jaar 2000 gerechtelijke
vooronderzoeken gevorderd, terwijl op dat moment al vaststond dat er hetzij
geen feit uit naar voren zou komen waarvoor een straf van meer dan zes maanden
zou kunnen worden gevorderd, hetzij op 1 voorhand al vaststond, dat toch niet meer dan zes maanden gevorderd
zou gaan worden. Nog weer anders gesteld: de leden hier aan het woord hebben
de indruk, dat een gerechtelijk vooronderzoek alleen gevorderd wordt in zaken
waarbij feiten spelen waarvoor op dat moment naar verwachting meer dan zes
maanden gevangenisstraf zal worden gevorderd.
Tegen deze achtergrond vroegen de betrokken leden aan de minister of deze
het denkbaar acht, dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk zal worden
verklaard, indien weliswaar ter zitting van de meervoudige kamer een officier
van justitie optreedt, maar uit het strafdossier blijkt, dat de zaak van begin
af aan is behandeld door een officier enkelvoudige zittingen en tevens van
begin af aan duidelijk was, dat de zaak voor de meervoudige kamer zou moeten
worden gebracht? Hoe ziet de minister dit, indien het weliswaar niet duidelijk
was van begin af aan dat de zaak voor de meervoudige kamer zou komen, doch
dit wel hoogstwaarschijnlijk of aannemelijk was?
De voorzitter van de commissie,
Timmerman-Buck
De griffier van de commissie,
Nieuwenhuizen
XNoot
1 Samenstelling: Holdijk (SGP), Rensema (VVD), Jurgens (PvdA), Le
Poole (PvdA), Ruers (SP), Rosenthal (VVD) (plv. voorzitter), Dölle (CDA), Kohnstamm (D66), Kneppers-Heijnert (VVD), Timmerman-Buck
(CDA) (voorzitter), De Wolff (GL) en V.d. Beeten
(CDA).