nr. 208a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1
Vastgesteld 20 maart 2001
Het voorbereidend onderzoek gaf de leden van de CDA-fractie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en
het stellen van de volgende vragen.
In de artikelen 136 en 137 wordt in het zevende lid telkens uitdrukkelijk
bepaald, dat de officier enkelvoudige zittingen de bevoegdheden en verplichtingen
heeft die krachtens de wet aan de Officier van Justitie worden toegekend,
met uitzondering van de bevoegdheid om op te treden ter terechtzitting van
een meervoudige kamer van de arrondissementsrechtbank.
Uit de memorie van toelichting (stuk nr. 3) blijkt, dat het bepaald niet
de bedoeling is dat een officier enkelvoudige zittingen een gerechtelijk vooronderzoek
zal vorderen of dwangmiddelen zal toepassen, dan wel de nieuwe ingrijpende
opsporingsbevoegdheden zal uitoefenen. In de wet zelf wordt dat echter niet
geregeld. Hier doet zich de bijzondere situatie voor, dat de zowel strafvorderlijk
als rechtstatelijk gezien verstrekkende bevoegdheden van de officier voorafgaand
aan het onderzoek ter terechtzitting hem of haar wel toekomen, terwijl alleen
ten aanzien van het optreden ter zitting van de meervoudige kamer –
een bevoegdheid die niet zonder meer als veel zwaarder kan worden gezien dan
die terzake GVO, dwangmiddelen en bijzondere opsporingsbevoegdheden –
een uitdrukkelijk verbod in de wet is te vinden. Dit riep bij de leden hier
aan het woord de vraag op wat de ratio is van deze regeling.
Die vraag werd nog verstrekt door de wijze van formulering van de toelichting
op bladzijde 5 van de memorie van toelichting. Daar wordt gesproken van een
«doorgaans» beperkt gebruik van de hiervoor al genoemde verstrekkende
bevoegdheden van de officier bij opsporing en vooronderzoek. Wat verstaat
de minister onder dit doorgaans? In welke situatie is het voorstelbaar, dat
de betrokken officier enkelvoudige zittingen die bevoegdheden wel zou uitoefenen?
In het verlengde daarvan doen zich vergelijkbare vragen voor met betrekking
tot het overleg dat de officier enkelvoudige zittingen met de recherche officier
van justitie zou moeten plegen, indien voor aanvang van een behandeling ter
zitting duidelijk wordt, dat een zaak naar de meervoudige kamer
moet. In de memorie van toelichting wordt dan gezegd, dat in het kader van
het overleg zonodig overdracht van de zaak aan een officier van justitie zal
plaatsvinden. De vraag is dan welke beleidsvrijheid de recherche officier
van justitie hier heeft en of deze ook kan besluiten om een toch relatief
zware zaak aan de officier enkelvoudige zitting over te laten.
Een en ander veroorzaakte bij de leden van de CDA-fractie ook daarom enige
zorg, omdat bij een te royaal inzetten van de officier enkelvoudige zittingen
onder druk van de praktische omstandigheden – zie onder andere het tekort
aan officieren dat als motief voor dit wetsvoorstel mee is aangedragen –
onvoldoende ervaren, respectievelijk onvoldoende opgeleide personen voor onverwacht
hete vuren kunnen komen te staan. Fouten of regelrechte misslagen zijn dan
daarbij niet uit te sluiten en dat zou dan weer een negatieve invloed kunnen
hebben op het carrière-perspectief van de betrokkene, aangezien een
sub-optimaal functioneren juist bij het uitoefenen van die bevoegdheden weer
een rol kan gaan spelen bij de beoordeling op het eind van het opleidingstraject
en later wellicht bij een sollicitatie na een functie als officier van justitie.
Is de minister het met deze leden eens, dat officieren enkelvoudige zittingen
derhalve enigszins in bescherming zouden moeten worden genomen tegen een te
royaal inzetten van deze krachten? Ziet de minister een mogelijkheid om, zo
hij deze zorg deelt, aan die bescherming vorm te geven?
De voorzitter van de commissie,
Timmerman-Buck
De griffier van de commissie,
Hordijk
XNoot
1Samenstelling: Holdijk (SGP), Rensema (VVD), Jurgens (PvdA), Le Poole
(PvdA), Ruers (SP), Rosenthal (VVD) (plv. voorzitter),
Dölle (CDA), Kohnstamm (D66), Kneppers-Heijnert (VVD), Timmerman-Buck
(CDA) (voorzitter), De Wolff (GL), V.d. Beeten
(CDA)