nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Ontvangen
19 september 2000
Hierbij richt ik mij tot U met het verzoek zo enigszins mogelijk te willen
bevorderen dat Uw Kamer de behandeling van het voorstel van wet tot verlenging
van de werkingsduur van het Sanctiebesluit Irak 1997 (Kamerst. II, 1999/00,
26 949, nrs. 1–3) uiterlijk op 26 september a.s. voltooit. Mijn
overwegingen tot dit ongebruikelijke verzoek zijn de volgende.
Met ingang van 1 oktober a.s. vervalt het Sanctiebesluit Irak 1997. Ingevolge
de Sanctiewet 1977 bedraagt de looptijd van het besluit zonder nadere wettelijke
voorziening ten hoogste drie jaar na inwerkingtreding. Die drie jaar zijn
op 1 oktober a.s. verstreken.
Het vervallen van het besluit betekent dat de noodzakelijke nationale
implementatie van het internationale sanctieregime jegens Irak vervalt. Nederland
zou dan niet meer voldoen aan zijn internationale verplichtingen.
Om dit te voorkomen is op 14 december 1999 op voet van artikel 6, vierde
lid, van de Sanctiewet 1977 het hiervoor aangeduide voorstel van wet –
als de noodzakelijke nadere wettelijke voorziening – aan de Tweede Kamer
aangeboden. De schriftelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel was op 11
april jl. voltooid. Door een samenloop van omstandigheden kon de Tweede Kamer
eerst op 14 september jl. over het wetsvoorstel stemmen.
De tijd die thans voor behandeling door Uw Kamer resteert, is daardoor
buitengewoon krap, temeer daar Prinsjesdag 19 september als reguliere vergaderdatum
voor Uw Kamer uitvalt. Voor mondelinge behandeling en stemming is –
als ik het goed zie – slechts 26 september a.s. beschikbaar.
Hoewel een recente wijziging van de Sanctiewet 1977 (Stb. 2000, 196) thans
de mogelijkheid biedt om internationale sanctieregimes bij ministeriële
regeling te implementeren, geniet tijdige afronding van het reeds
door de Tweede Kamer goedgekeurde wetsvoorstel uiteraard om meerdere redenen
de voorkeur.
Gaarne verzoek ik U mij te willen berichten of voltooiing van de behandeling
van het onderhavige wetsvoorstel uiterlijk op 26 september a.s. mogelijk is.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen