26 732
Algehele herziening van de Vreemdelingenwet (Vreemdelingenwet 2000)

26 975
Invoering van de Vreemdelingenwet 2000 en daarmee verband houdende wijziging van diverse wetten alsmede intrekking van de Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000)

nr. 5f
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 november 2000

Verwijzend naar mijn brief van 18 augustus 2000 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, waarmee het ontwerp-Vreemdelingenbesluit, zoals toegezegd in mijn brief van 13 juli 2000 aan de Voorzitter van de Eerste en de Tweede Kamer, ter informatie werd toegestuurd, doe ik u hierbij toekomen de tekst van het heden door de ministerraad goedgekeurde ontwerp1. Het besluit zal na goedkeuring van het wetsvoorstel door uw Kamer ter vaststelling aan Hare Majesteit de Koningin worden aangeboden. Ingevolge art. 25a van de Wet op de Raad van State worden gelijk met de afkondiging van het besluit in het Staatsblad het advies van de Raad van State en het nader rapport openbaar.

Voor de goede orde licht ik een aantal van de belangrijkste wijzigingen hierbij toe.

1. Omzetting van beleidsregels in algemeen verbindende voorschriften en inperking discretionaire bevoegdheden

De afwijzingsgronden, intrekkingsgronden en de gronden waarop een vreemdeling ongewenst wordt verklaard, worden facultatief geformuleerd.

Dat is een belangrijke wijziging ten opzichte van het ontwerp dat in augustus met de eerst genoemde brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer werd toegestuurd. Destijds is gekozen om de afwijzingsgronden imperatief te formuleren en een hardheidsclausule op te nemen. Dit vanuit de veronderstelling dat de gevallen waarin er zal worden afgewezen voldoende uitgekristalliseerd en genuanceerd zouden zijn. Inmiddels is gebleken dat er verschil van mening bestaat over het feit of de betreffende beleidsregels voldoende uitgekristalliseerd en genuanceerd zijn.

Gelet op het bovenstaande wordt de imperatieve formulering van de afwijzingsgronden vervangen door een facultatieve formulering en wordt de hardheidsclausule geschrapt.

Daarop wordt slechts een uitzondering gemaakt voor de afwijzingsgrond «het ontbreken van de machtiging tot voorlopig verblijf» (artikel 3.2.4.1. van het ontwerpbesluit).

In dat artikel is bepaald dat de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. Het imperatieve karakter is in overeenstemming met het bij initiatiefwetsvoorstel ingevoegde artikel 16a van de huidige wet, dat ook een imperatieve formulering kent. Om die reden is het ook op grond van artikel 17, tweede lid, van het wetsvoorstel in een imperatieve formulering voorgehangen bij de Staten-Generaal (brief van 13 juli 2000, Kamerstukken I, 1999–2000, 26 732, nr. 263a, Kamerstukken II, nr. 89). In het desbetreffende artikel zal een hardheidsclausule worden opgenomen, met een vergelijkbare redactie als die van artikel 8.16.

In het ontwerp-besluit van augustus zijn alle verleningsgronden facultatief geformuleerd. Van verschillende kanten is aangedrongen op een imperatieve formulering voor bepaalde categorieën vreemdelingen. Het gaat daarbij om de verlening van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging, het verblijf van secundaire migranten en de verlening van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst. Deze onderwerpen, met uitzondering van arbeid in loondienst, hebben tot amendering van het wetsvoorstel geleid (zie de artikelen 15 en 21, vierde en vijfde lid, van de Wet).

Geconcludeerd is dat het beleid op deze drie onderwerpen voldoende is uitgekristalliseerd om in een imperatieve formulering in het ontwerpbesluit opgenomen te kunnen worden.

Deze imperatieve formuleringen laten de nodige beleidsruimte over: alleen indien de vreemdeling aan alle voorwaarden voldoet en er geen afwijzingsgronden van toepassing zijn, wordt de verblijfsvergunning verleend. Is niet aan alle voorwaarden voldaan, of is er een afwijzingsgrond van toepassing, dan bestaat er voor de Minister alle ruimte om te beoordelen of de aanvraag alsnog kan worden ingewilligd. Er is dus uitdrukkelijk geen sprake van een uitputtende regeling in het besluit.

Voor wat arbeid in loondienst betreft bestaat er alleen een aanspraak indien de benodigde tewerkstellingsvergunning op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) is verleend. Het verlenen van de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdende met het verrichten van arbeid in loondienst aan een vreemdeling aan wie een tewerkstellingsvergunning is afgegeven betreft dan nog slechts een secundaire beoordeling van de aanvraag. Dit kan, vanuit het oogpunt van het werkgelegenheidsbeleid beschouwd, een belangrijk signaal zijn: als er, na toetsing aan de Wav, een tewerkstellingsvergunning wordt afgegeven, zal ook de verblijfsvergunning worden afgegeven (tenzij er een afwijzingsgrond van toepassing is).

Bovenstaande komt feitelijk overeen met de thans bestaande systematiek, op grond waarvan ingevolge het beleid de vergunning steeds werd verleend indien aan alle voorwaarden werd voldaan en er geen afwijzingsgrond van toepassing was.

Overigens brengt de imperatieve formulering niet met zich mee, dat er geen verblijfsvergunning kan worden verleend indien de vreemdeling niet aan alle voorwaarden voldoet. In beleidsregels zal dit worden uitgewerkt.

De overige verleningsgronden blijven facultatief omdat deze beleidsregels niet in die mate zijn uitgekristalliseerd dat een imperatieve redactie kan worden overwogen. In die gevallen blijft beleidsruimte gewenst.

2. Driejarenbeleid

De uitwerking van het driejarenbeleid in het Vreemdelingenbesluit wordt geschrapt. Gebleken is dat niet kan worden aangenomen, dat de betreffende beleidsregels voldoende rustig bezit zijn, zodat ze als algemeen verbindend voorschrift in het Vreemdelingenbesluit kunnen worden opgenomen. Het driejarenbeleid blijft aldus in de Vreemdelingencirculaire uitgewerkt.

3. Mandaatverlening

De bepaling inzake mandaatverlening (artikel 1.4) zal worden gewijzigd ten einde uitdrukkelijk te bepalen dat de Minister van Justitie een mandaatsregeling kan opstellen, op grond waarvan de Minister van zijn bevoegdheden mandaat kan verlenen aan de korpschef en aan de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee. De eigenlijke mandaatsverlening zal in een afzonderlijk mandaatsbesluit worden neergelegd. Daarbij wordt het huidige mandaat zoals neergelegd in artikel 1b van het Voorschrift Vreemdelingen voortgezet.

Voorts is het ontwerpbesluit op een groot aantal juridisch technische punten aangepast.

Het besluit zal nadat het is vastgesteld begin december worden gepubliceerd in het Staatsblad.

Uw Kamer zal het wetsvoorstel en de ontwerp-invoeringswet op 14 november aanstaande behandelen. Indien Uw Kamer instemt met beide wetsvoorstellen zullen deze na bekrachtiging samen met het Besluit in het Staatsblad worden gepubliceerd en met ingang van 1 april 2001 in werking treden.

Een afschrift van deze brief zend ik aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Staatssecretaris van Justitie,

M. J. Cohen


XNoot
1

Is ter inzage gelegd op het Centraal Informatiepunt onder griffienr. 125822.14.

Naar boven