26 672
Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de openstelling van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht (Wet openstelling huwelijk)

nr. 92c
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 8 december 2000

Graag beantwoord ik de vragen van de leden van de CDA-fractie als volgt.

De leden van de CDA-fractie memoreerden passages uit de memorie van antwoord, waarin is ingegaan op de verhouding tussen enerzijds het bepaalde in de Grondwet ten aanzien van een (koninklijk) huwelijk en anderzijds het (burgerlijk) huwelijk (Kamerstukken I 2000/01 26 672, nr. 92a, p. 3–4 en 20). Zij vroegen zich af waarom het burgerlijk huwelijk van personen van verschillend geslacht, gelet op het feit dat ook bij een dergelijk huwelijk het kunnen krijgen van kinderen met alle erfrechtelijke gevolgen van dien kenmerkend is, geen eigen, aparte status behoudt. Waarom wordt bij een burgerlijk huwelijk de gelijkberechtiging van gelijke gevallen wel verondersteld?

Het samen kunnen krijgen van kinderen is een aspect van het huwelijk van twee personen van verschillend geslacht, dat het huwelijk van twee personen van hetzelfde geslacht niet heeft. In zoverre zijn de gevallen niet gelijk. In de rechtsgevolgen van het huwelijk is daarmee rekening gehouden. Het huwelijk van twee personen van verschillend geslacht kent van rechtswege bij de geboorte van een kind intredende afstammingsrechtelijke gevolgen die het huwelijk van twee personen van hetzelfde geslacht niet kent. Anders dan bij een koninklijk huwelijk, waar gelet op het erfelijke koningschap, het kunnen krijgen van kinderen een essentieel element is van het huwelijk, is dit element voor het burgerlijk huwelijk weliswaar een aspect en vaak ook een belangrijk aspect, maar wordt het niet langer als een essentieel element beschouwd. Zoals ik in de memorie van antwoord in reactie op vragen van de leden van de fracties van RPF/GPV en SGP heb geantwoord, heeft naar mijn oordeel de gerichtheid op voortplanting als normatief element van het huwelijk aan belang ingeboet, terwijl de nadruk meer is komen te liggen op het normatieve element van het bieden van zorg (Kamerstukken I 2000/01 26 672, nr. 92a, p. 3). Ik hoop hiermee de gelijkberechtiging van paren van gelijk en verschillend geslacht ten aanzien van het recht om te huwen te hebben verduidelijkt.

In het antwoord op de vraag waarin de symboliek van het huwelijk is gelegen, heb ik tot uitdrukking gebracht dat deze enerzijds tot uitdrukking komt in vaste rituelen rond de huwelijkssluiting (afleggen van verklaringen in de openbaarheid, getuigen, ondertekening akte). Anderzijds wordt met het aangaan van een huwelijk een bepaalde verbondenheid uitgedrukt, hetgeen voor velen een bijzondere waarde heeft. De vaste rituelen rond de huwelijkssluiting zijn ook voorgeschreven bij het aangaan van een geregistreerd partnerschap, zo kan ik de leden van de CDA-fractie bevestigen. Door de nieuwheid van het geregistreerd partnerschap hebben zij evenwel vaak nog niet die lading die zij wel hebben als het gaat om een huwelijkssluiting. Ik voeg daaraan toe dat het voor sommigen ook niet de bedoeling is dat de rituelen rond het aangaan van een geregistreerd partnerschap een soortgelijke lading krijgen als die rond het huwelijk hebben.

De Staatssecretaris van Justitie,

M. J. Cohen

Naar boven