nr. 150b
MEMORIE VAN ANTWOORD
Met genoegen hebben wij kennis genomen van het verslag dat de commissie
voor Justitie van Uw Kamer heeft uitgebracht. Wij hopen in deze memorie van
antwoord de gestelde vragen zo goed mogelijk te beantwoorden.
De leden van de fractie van de PvdA stellen een aantal vragen over het
schrappen van artikel 1 van het oorspronkelijk wetsvoorstel. Dit artikel had
tot doel het via het openbare telecommunicatienetwerk heimelijk vergaren van
persoonsgegevens strafbaar te stellen. Het niet aan de betrokkene melden van
het feit van het verzamelen, de doeleinden daarvan en de identiteit van de
verantwoordelijke, werd daarin strafrechtelijk gesanctioneerd.
Op grond van artikel 33 van de Wbp dient de betrokkene op de hoogte te
worden gebracht van de doeleinden waarvoor de gegevens worden verzameld en
de identiteit van de verantwoordelijke. Het strafrechtelijk sanctioneren van
de overtreding van dit voorschrift in het geval dat de vergaring plaatsvindt
via bijvoorbeeld het internet leek gewenst gezien het gemak waarmee een dergelijke
heimelijke vergaring kan plaatsvinden (het plaatsen van bijvoorbeeld «cookies»
is vrij algemeen), en de daaruit voortvloeiende bedreiging voor de persoonlijke
levenssfeer van betrokkenen. Daarnaast speelde een rol dat verwacht werd dat
op dit punt internationaal overeenstemming zou worden bereikt in het PCCY-verdrag
van de Raad van Europa (http://conventions.coe.int/treaty/en/projects/cybercrime/htm).
De verantwoordelijke blijft op grond van de Wbp gehouden de betrokkene
van het een en ander op de hoogte te stellen. De strafrechtelijke sanctionering
is echter geschrapt omdat gebleken is dat het bereik van de strafbepaling
ruimer was dan beoogd en daarmee moeilijk handhaafbaar. Het voorschrift omvat
immers iedere opslag van persoonsgegevens die van het openbare telecommunicatienet
worden geplukt. Ook de meer «onschuldige» verwerkingen zoals het
noteren van telefoonnummers van personen die gebeld hebben en wensen te worden
teruggebeld, vallen er onder. Dergelijke verwerkingen vormen weliswaar ook
een bedreiging voor de persoonlijke levenssfeer voor betrokkenen, maar ontberen
een criminele intentie. Het in zijn algemeenheid strafbaar stellen
van dergelijke verwerkingen gaat daarom te ver. Dit probleem speelt ons inziens
eveneens bij de delictsomschrijving die door de leden van de fractie van de
PvdA wordt voorgesteld. Daar komt bij dat ook op internationaal niveau overeenstemming
over een dergelijke strafbepaling nog ontbreekt. Het is ongewenst wanneer
Nederland hierin solistisch optreedt.
Het strafrechtelijk sanctioneren van het overtreden van de aanmeldingsplicht
op grond van de artikelen 27 en 28 van de Wbp kan niet op één
lijn worden gesteld met het oorspronkelijk voorgesteld artikel 1.
Overtreding van de aanmeldingsplicht betreft het niet-nakomen van een
specifieke administratieve overtreding. In beginsel moeten alle verwerkingen
voor een bepaald doeleinde of een verzameling van doeleinden worden aangemeld,
tenzij deze onder het nieuwe Vrijstellingsbesluit vallen. Door de combinatie
van het in beginsel aanmelden en de nauwkeurige omschrijving van de gevallen
die zijn vrijgesteld van de aanmeldingsplicht in het Vrijstellingsbesluit,
is de gedraging echter voldoende nauwkeurig afgebakend om haar strafrechtelijk
te kunnen sanctioneren.
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,
R. H. L. M. van Boxtel