nr. 150a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1
Vastgesteld: 20 februari 2001
Het voorbereidend onderzoek gaf de leden van de PvdA-fractie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en
het stellen van de volgende vragen.
De leden hier aan het woord hadden met belangstelling kennisgenomen van
het onderhavige wetsvoorstel. Hun aandacht ging met name uit naar artikel
1 van het oorspronkelijke wetsvoorstel (stuk nr. 2) dat op aandringen van
het bedrijfsleven en de CDA-fractie in de Tweede Kamer is geschrapt. Deze
bepaling stelde het heimelijk vergaren van persoonsgegevens via een openbaar
telecommunicatienetwerk strafbaar. Zoals de minister in de memorie van toelichting
op het oorspronkelijk wetsvoorstel zelf heeft aangegeven, zou de opname van
een dergelijke bepaling in het Wetboek van Strafrecht gewenst zijn omdat de
handhaving van de Wet bescherming persoonsgegevens voor een belangrijk deel
rust op het initiatief van degene van wie gegevens worden verwerkt. Wanneer
de verantwoordelijkheid voor de handhaving van de Wbp wordt gelegd bij betrokkene,
moet betrokkene op zijn minst op de hoogte zijn van de gegevensverwerking.
Artikel 1 uit het oorspronkelijke wetsvoorstel beoogde de gewenste transparantie
strafrechtelijk te waarborgen wanneer persoonsgegevens worden verzameld via
een openbaar telecommunicatienetwerk.
In de eerste nota van wijziging (stuk nr. 8) heeft de minister besloten
de genoemde verbodsbepaling weer te schrappen. Dit naar aanleiding van kritiek
van de CDA-fractie en het bedrijfsleven. Het belangrijkste bezwaar, aldus
de nota van wijziging, zou zijn dat de verbodsbepaling te ruim geformuleerd
was. Zo zou een bedrijf ook strafbaar zijn wanneer het automatisch telefoonnummers
vastlegt om bellers makkelijk terug te kunnen bellen, zonder de bellers daarvan
op de hoogte te stellen.
Nog afgezien van het wat dubieuze voorbeeld (het moet het technisch niet
al te ingewikkeld zijn om een beller op de hoogte te brengen van het feit
dat hij zal worden teruggebeld), was het de leden van de fractie van de PvdA
niet duidelijk waarom de bepaling geheel moet worden geschrapt omdat hij te
ruim geformuleerd is. Is er geen nauwkeuriger delictsomschrijving mogelijk
die onschuldige gegevensverwerkingen uitsluit? Zo zou kunnen worden gedacht
aan: «door tussenkomst van een openbaar telecommunicatienetwerk
heimelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer». Is er wellicht
ervaring op dit gebied in andere lidstaten van de EU die vanwege de privacyrichtlijn
soortgelijke wetgeving hebben moeten doorvoeren?
Daarnaast merkten de leden van deze fractie op dat onder de Wbp iedere
gegevensverwerker strafrechtelijk gehouden is om een geautomatiseerde verwerking
van persoonsgegevens te melden bij het College Bescherming Persoonsgegeven
of bij de privacyfunctionaris (artikel 75 jo. 27–28 Wbp). Deze bepaling
lijkt een even groot bereik te hebben als het oorspronkelijk voorgestelde
artikel (en geldt dus ook voor automatische telefoonnummerregistratie?), maar
is niet geschrapt. Waarom hebben de argumenten tegen artikel 1 uit het oorspronkelijke
wetsvoorstel, niet de doorslag gegeven bij aanvaarding van de vergelijkbare
bepaling uit de Wbp?
De voorzitter van de commissie,
Timmerman-Buck
De griffier van de commissie,
Hordijk
XNoot
1Samenstelling: Holdijk (SGP), Rensema (VVD), Jurgens (PvdA), Le Poole
(PvdA), Ruers (SP), Rosenthal (VVD), (plv. voorzitter), Dölle (CDA),
Kohnstamm (D66), Kneppers-Heijnert (VVD), Timmerman-Buck (CDA), (voorzitter),
De Wolff (GL), V.d. Beeten (CDA).