Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26820 nr. 90 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 26820 nr. 90 |
25 november 1999
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het belastingplan 2000 wenselijk is maatregelen te treffen op het gebied van het werkgelegenheidsbeleid en inkomensbeleid, een bijdrage te leveren aan een verdere vergroening van het fiscale stelsel, en in samenhang daarmee maatregelen te nemen in het kader van auto en vervoer, met name ter bevordering van milieuvriendelijke vervoersmodaliteiten en voorts enige andere belastingmaatregelen te treffen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet op de inkomstenbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:
A. Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt «Bij ministeriële regeling kan de in het derde lid bedoelde afschrijving buiten toepassing worden gesteld, dan wel per kalenderjaar worden beperkt» vervangen door: Bij ministeriële regeling kan de in het derde lid bedoelde afschrijving in het algemeen of voor bepaalde aangewezen bedrijfsmiddelen of bepaalde groepen van aangewezen bedrijfsmiddelen buiten toepassing worden gesteld, dan wel per kalenderjaar worden beperkt.
2. In het vijfde lid, wordt «krachtens het vierde lid vastgestelde ministeriële regeling» vervangen door: krachtens het vierde lid, onderdeel a, b of d, vastgestelde ministeriële regeling. Voorts wordt aan het vijfde lid na de tweede volzin toegevoegd: De eerste volzin is niet van toepassing op een beperking van de willekeurige afschrijving die plaatsvindt bij de aanwijzing van bedrijfsmiddelen op grond van het derde lid.
3. Onder vernummering van het tiende en elfde lid in elfde respectievelijk twaalfde lid wordt ingevoegd:
10. Onverminderd het bepaalde in het zevende en negende lid, is de willekeurige afschrijving met betrekking tot bedrijfsmiddelen als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, slechts van toepassing indien op verzoek van de belastingplichtige die voornemens is in een kalenderjaar verplichtingen aan te gaan of voortbrengingskosten te maken ter zake van zodanige bedrijfsmiddelen, door Onze Minister van Economische Zaken is verklaard dat de gemelde voorgenomen investering betrekking heeft op bedrijfsmiddelen als bedoeld in dat onderdeel alsmede welk bedrag ten hoogste in aanmerking wordt genomen bij de toepassing van de willekeurige afschrijving. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de verklaring bedoeld in de eerste volzin. Het verzoek om een verklaring dient te worden gedaan – voor een door Onze Minister vast te stellen tijdstip – in het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de verplichtingen zullen worden aangegaan of voortbrengingskosten zullen worden gemaakt ter zake van zodanige bedrijfsmiddelen.
4. In het tot twaalfde lid vernummerde elfde lid wordt «de in het negende lid bedoelde verklaring» vervangen door: de in het negende en tiende lid bedoelde verklaringen.
B. Na artikel 11c wordt ingevoegd:
1. Indien in een kalenderjaar de omzet hoofdzakelijk bestaat uit de omzet van producten die zijn voortgebracht op een wijze die door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en Onze Minister van Financiën bij ministeriële regeling is aangewezen als een duurzame, niet gangbare wijze van voortbrenging die in het belang is van de bescherming van het Nederlandse milieu voor mens, plant of dier, behorend tot klasse A onderscheidenlijk klasse B, wordt op verzoek een bedrag aanvullend ten laste gebracht van de winst over dat jaar (duurzame ondernemersaftrek). De duurzame ondernemersaftrek bedraagt f 15 000 ingeval het betreft een wijze van voortbrenging behorend tot klasse A en f 7 500 ingeval het betreft een wijze van voortbrenging behorend tot klasse B.
2. Het eerste lid is slechts van toepassing indien:
a. over het jaar ten aanzien van de belastingplichtige de zelfstandigenaftrek wordt toegepast;
b. bij de aangifte een verklaring is gevoegd die is afgegeven door een bij ministeriële regeling van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen instelling waaruit blijkt dat sprake is van een in het eerste lid bedoelde aangewezen niet gangbare wijze van voortbrenging van producten en tot welke klasse deze voortbrengingswijze behoort.
3. Indien de onderneming deel uitmaakt van een samenwerkingsverband met een of meer personen en de duurzame ondernemersaftrek bij meer dan een van deze personen van toepassing is, worden met betrekking tot deze personen de in het eerste lid, tweede volzin, opgenomen bedragen naar evenredigheid van het aantal van deze personen in aanmerking genomen.
4. Bij ministeriële regeling kunnen door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
C. Artikel 13 komt te luiden:
Artikel 13. Bij het bepalen van de in een kalenderjaar genoten winst kan worden gereserveerd tot gelijkmatige verdeling van kosten en lasten. Met betrekking tot een in de eerste volzin bedoelde reservering is artikel 9a, eerste lid, eerste en tweede volzin, van overeenkomstige toepassing.
D. Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:
1. In lid 1, onderdeel a, wordt het laatstopgenomen bedrag vervangen door: f 3 538.
2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde respectievelijk vierde lid wordt na het eerste lid ingevoegd:
2. Indien bij aanwezigheid van inkomsten uit tegenwoordige arbeid van ten minste f 26 900 een bedrag aan op deze inkomsten betrekking hebbende aftrekbare kosten – andere dan de in artikel 36, tweede lid, onderdeel a, bedoelde reiskosten – blijkt van ten minste f 3 228, wordt dat bedrag verhoogd met 12 percent van die inkomsten voorzover zij meer bedragen dan f 26 900, maar met niet meer dan f 310.
E. Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het zesde lid, eerste volzin, wordt onderdeel a vervangen door:
a. indien zij:
1°. voor zover het gaat om renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die zijn aangegaan ter verwerving van een eigen woning waarvan de huurwaarde wordt bepaald op de voet van artikel 42a, eerste of negende lid: betrekking hebben op tijdvakken welke eindigen later dan zes maanden na afloop van het kalenderjaar waarin zij zijn voldaan;
2°. voor zover het gaat om alle overige renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen: betrekking hebben op tijdvakken welke eindigen na afloop van het kalenderjaar waarin zij zijn voldaan; een en ander slechts voor zover zij betrekking hebben op de periode welke aanvangt na afloop van het kalenderjaar, waarbij die renten naar evenredigheid worden toegerekend aan kalendermaanden en gedeelten van kalendermaanden als kalendermaand worden aangemerkt, dan wel.
2. In het zesde lid wordt de laatste volzin vervangen door: Tot de in de eerste volzin, onderdeel a, onder 1°, en vierde volzin bedoelde schulden welke zijn aangegaan ter verwerving van een eigen woning worden mede gerekend schulden welke zijn aangegaan voor verbetering of onderhoud van die woning voor zover de verbetering of het onderhoud met schriftelijke bescheiden zijn te staven.
3. Na het zevende lid wordt toegevoegd:
8. In afwijking in zoverre van het eerste lid worden in een kalenderjaar bij wijze van vooruitbetaling voldane kosten ter zake van onderhoud van een onroerende zaak niet in aanmerking genomen voor zover zij betrekking hebben op onderhoud dat wordt verricht na afloop van het kalenderjaar.
F. Artikel 44m, tweede lid, komt te luiden:
2. Bij een winst
gelijk aan of meer dan | doch minder dan | bedraagt de zelfstandigenaftrek |
---|---|---|
– | 96 170 | 12 910 |
96 170 | 100 245 | 11 815 |
100 245 | 104 320 | 10 720 |
104 320 | 108 395 | 9 625 |
108 395 | – | 8 530 |
G. In artikel 45b, tweede lid, wordt «Premies voor lijfrenten welke binnen zes maanden» vervangen door: Premies voor lijfrenten als bedoeld in artikel 45a, tweede, derde, vierde en vijfde lid, welke binnen zes maanden.
H. Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:
1. De in het vierde lid, onderdeel b, opgenomen bedragen «f 1 021» en «f 2 042» worden vervangen door onderscheidenlijk f 1 532 en f 3 064.
2. De in het vijfde lid opgenomen bedragen «f 1021» en «f 2042» worden vervangen door onderscheidenlijk f 1532 en f 3064.
3. In het zesde lid wordt «f 1021» vervangen door: f 1532.
4. In het elfde lid opgenomen bedrag wordt vervangen door: f 19 050.
5. In het dertiende lid wordt «artikel 53, zesde lid» vervangen door: artikel 53 zevende lid.
I. Artikel 53 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt de tweede volzin.
2. Het derde tot en met zesde lid worden vernummerd in respectievelijk vierde tot en met zevende lid en het zevende en achtste lid worden vernummerd tot negende respectievelijk tiende lid.
3. Na het tweede lid wordt ingevoegd:
3. Het bedrag aan belastingvrije som, bedoeld in het tweede lid wordt verhoogd met:
a. ten aanzien van de belastingplichtige die de jonggehandicaptenaftrek geniet: de jonggehandicaptenaftrek;
b. ten aanzien van de belastingplichtige die de ouderenaftrek geniet: de ouderenaftrek;
c. ten aanzien van de belastingplichtige die de ouderenaftrek en de aanvullende ouderenaftrek geniet: de ouderenaftrek en de aanvullende ouderenaftrek.
4. Na het tot zevende lid vernummerde zesde lid wordt ingevoegd:
8. De jonggehandicaptenaftrek bedraagt f 2 680.
5. In het tot negende lid vernummerde zevende lid wordt het in de tweede volzin genoemde bedrag van de ouderenaftrek vervangen door: f 2 569.
J. In artikel 53a wordt de tarieftabel vervangen door:
Bij een belastbare som van | |||
---|---|---|---|
meer dan | doch niet meer dan | bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van de belastbare som dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat | |
I | II | III | IV |
– | f 15 255 | – | 4,50 % |
f 15 255 | f 48 994 | f 686 | 8,55 % |
f 48 994 | f 107 756 | f 3 570 | 50 % |
f 107 756 | – | f 32 951 | 60 % |
K. Artikel 55 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na het zesde lid wordt, onder vernummering van het zevende en achtste lid in onderscheidenlijk achtste en negende lid, ingevoegd:
7. De belastingplichtige geniet de jonggehandicaptenaftrek indien hij in het kalenderjaar een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten geniet, tenzij hij de ouderenaftrek geniet.
2. In het tot negende lid vernummerde achtste lid wordt «De belastingplichtige bedoeld in het zevende lid» vervangen door: De belastingplichtige bedoeld in het achtste lid.
L. In artikel 66b, eerste lid, wordt «11c, tweede lid, eerste volzin, 26a» vervangen door: 11c, tweede lid, eerste volzin, 11d, eerste lid, 26a.
M. Na artikel 70b wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Afnemingen van een reserve die is gevormd op de voet van artikel 13, eerste lid, onderdeel b of c, zoals dat luidde op 31 december 1999, vinden na die datum plaats overeenkomstig de aard en de strekking van die reserve, met dien verstande dat:
a. de afneming van een reserve die voortvloeit uit het verzekeren van risico's waarop die reserve betrekking heeft, achterwege kan blijven indien die verzekering na 31 december 1999 is afgesloten, mits het bedrag van de premies tot verzekering van die risico's jaarlijks ten laste van de reserve komt;
b. in de eerste tien boekjaren die na 31 december 1999 aanvangen telkens – voorzover mogelijk – met inachtneming van de afneming ingevolge de aanhef en onderdeel a ten minste een afneming plaatsvindt van een tiende gedeelte van de waarde van die reserve aan het einde van het laatste boekjaar dat voor 1 januari 2000 is aangevangen.
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:
A. Het in artikel 11, eerste lid, onderdeel n, opgenomen bedrag wordt vervangen door: f 19 050.
B. Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In lid 1, onderdeel a, wordt het laatstopgenomen bedrag vervangen door: f 3 538.
2. Onder vernummering van het tweede, derde en vierde lid tot respectievelijk derde, vierde en vijfde lid wordt na het eerste lid ingevoegd:
2. Indien bij aanwezigheid van loon uit tegenwoordige arbeid over een loontijdvak van een jaar van ten minste f 26 900 een bedrag aan op deze inkomsten betrekking hebbende aftrekbare kosten – andere dan de in artikel 15, tweede lid, onderdeel a, bedoelde reiskosten – aannemelijk wordt gemaakt van ten minste f 3228, wordt dat bedrag verhoogd met 12 percent van dat loon voorzover het meer bedraagt dan f 26 900, maar met niet meer dan f 310.
3. In het in het vijfde lid vernummerde vierde lid wordt «in het eerste lid vermelde bedragen» vervangen door: in het eerste en tweede lid vermelde bedragen, en wordt «artikel 37, eerste lid» vervangen door: artikel 37, eerste onderscheidenlijk tweede lid.
C. Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt de tweede volzin.
2. Het derde tot en met zesde lid worden vernummerd in respectievelijk vierde tot en met zevende lid en het zevende tot en met negende lid worden vernummerd in respectievelijk negende tot en met elfde lid.
3. Na het tweede lid wordt ingevoegd:
3. Het bedrag aan belastingvrije som, bedoeld in het tweede lid wordt verhoogd met:
a. ten aanzien van de in tariefgroep 1, 2, 3, 4 of 5 ingedeelde werknemer die de jonggehandicaptenaftrek geniet: de jonggehandicaptenaftrek;
b. ten aanzien van de in tariefgroep 1, 2, 3, 4 of 5 ingedeelde werknemer die de ouderenaftrek geniet: de ouderenaftrek;
c. ten aanzien van de in tariefgroep 1, 2, 3, 4 of 5 ingedeelde werknemer die de ouderenaftrek en de aanvullende ouderenaftrek geniet: de ouderenaftrek en de aanvullende ouderenaftrek.
4. Na het in het zevende lid vernummerde zesde lid wordt ingevoegd:
8. De jonggehandicaptenaftrek over een loontijdvak van een jaar bedraagt f 2 680.
5. In het tot negende lid vernummerde zevende lid wordt in de eerste volzin «De ouderenaftrek» vervangen door: De ouderenaftrek over een loontijdvak van een jaar. Voorts wordt het in de tweede volzin genoemde bedrag van de ouderenaftrek vervangen door: f 2 569.
D. In artikel 20a wordt de tarieftabel vervangen door:
Bij een belastbare som van | |||
---|---|---|---|
meer dan | doch niet meer dan | bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van de belastbare som dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat | |
I | II | III | IV |
– | f 15 255 | – | 4,50 % |
f 15 255 | f 48 994 | f 686 | 8,55 % |
f 48 994 | f 107 756 | f 3 570 | 50 % |
f 107 756 | – | f 32 951 | 60 % |
E. Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na het zesde lid wordt, onder vernummering van het zevende tot en met tiende lid in onderscheidenlijk achtste tot en met elfde lid, ingevoegd:
7. De werknemer geniet de jonggehandicaptenaftrek indien hij een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten geniet.
2. In het tot negende lid vernummerde achtste lid wordt «De werknemer bedoeld in het zevende lid» vervangen door: De werknemer bedoeld in het achtste lid.
F. In artikel 25, tweede lid, tweede volzin, wordt «behoudens de aanvullende ouderenaftrek» vervangen door: behoudens de jonggehandicaptenaftrek en de aanvullende ouderenaftrek.
De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:
A. Artikel 4, eerste lid, vervalt. Voorts vervalt de nummeraanduiding voor het tweede lid.
B. Het in artikel 16, eerste lid, opgenomen bedrag wordt vervangen door: f 19 050.
C. In artikel 23, eerste volzin, vervalt «of 1 juli».
D. Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt in de eerste volzin «drie» telkens vervangen door: vier.
2. In het achtste lid vervalt «onderscheidenlijk 1 juli». Voorts wordt «die data» vervangen door: die datum.
Het in artikel 6, eerste lid, onderdeel o, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering opgenomen bedrag wordt vervangen door: f 19 050.
De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:
A. Artikel 22 komt te luiden:
Artikel 22. De belasting bedraagt 35 percent van het belastbare bedrag of van het belastbare binnenlandse bedrag, met dien verstande dat de belasting 30 percent bedraagt van het gedeelte van deze bedragen dat f 50 000 niet te boven gaat.
B. Na artikel 31b wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 31c. Artikel 70ba van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 is van overeenkomstige toepassing.
C. In artikel 8, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt «11c, eerste tot en met vijfde, zevende en achtste lid, 12 tot en met 14b» vervangen door: 11c, eerste tot en met vijfde, zevende en achtste lid, 11d, eerste lid, tweede lid, onderdeel b en vierde lid, 12 tot en met 14b.
In artikel 14, eerste lid, van de Wet op de vermogensbelasting 1964 wordt «f 7 voor elk geheel bedrag van f 1000» vervangen door: 7 promille van elk geheel bedrag van f 1000.
De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:
A. Na artikel 1, onderdeel a, wordt, onder verlettering van de onderdelen b tot en met e in c tot en met f, ingevoegd:
b. een belasting op leidingwater;.
B. Aan artikel 3, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, toegevoegd:
h. OEDI: een door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen gecombineerde inrichting voor grondwaterwinning met voorschakeling van oeverfiltratie en diepinfiltratie.
C. In artikel 8, onderdeel g, wordt «geïnfiltreerd» vervangen door: teruggevoerd. Voorts wordt «infiltreren» vervangen door: terugvoeren.
D. Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «f 0,1736» vervangen door: f 0,2634.
2. In onderdeel c wordt «geïnfiltreerd» vervangen door: teruggevoerd. Voorts wordt «infiltreren» vervangen door: terugvoeren.
3. Onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma wordt aan het artikel toegevoegd:
d. voor onttrekkingen van grondwater met behulp van een OEDI f 0,1142 voor zover de in een jaar onttrokken hoeveelheid grondwater de in dat jaar geïnfiltreerde hoeveelheid water niet overschrijdt, met dien verstande dat de onttrekking door middel van oevergrondwaterwinning en de infiltratie niet in aanmerking worden genomen.
E. In artikel 10, onderdeel b, wordt «f 0,1174» vervangen door: f 0,2063.
F. Na hoofdstuk II wordt een nieuw hoofdstuk IIa ingevoegd, luidende:
HOOFDSTUK IIA. BELASTING OP LEIDINGWATER
Artikel 11a. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. leidingwater: water dat door een waterleidingbedrijf of een afzonderlijke watervoorziening aan derden ter beschikking wordt gesteld, al dan niet van drinkwaterkwaliteit;
b. waterleidingbedrijf: een waterleidingbedrijf als bedoeld in de Waterleidingwet;
c. afzonderlijke watervoorziening: landgebonden voorziening, niet zijnde een waterleidingbedrijf, voor de winning of behandeling van water, dat met behulp van een leiding of distributienet als leidingwater ter beschikking wordt gesteld;
d. aansluiting: een aansluiting van een in Nederland gelegen onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met d, van de Wet waardering onroerende zaken, op het distributienet van een waterleidingbedrijf of van een afzonderlijke watervoorziening, waaruit leidingwater aan de verbruiker wordt geleverd; een aansluiting kan bestaan uit een of meer leveringspunten;
e. particuliere installatie voor centrale watervoorziening: een voorziening voor de levering van water aan meer dan een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdeel c, van de Wet waardering onroerende zaken, welke installatie permanent is aangesloten op het distributienet van een waterleidingbedrijf of van een afzonderlijke watervoorziening.
AFDELING 2. GRONDSLAG EN BELASTINGPLICHT
Artikel 11b. Onder de naam belasting op leidingwater wordt een belasting geheven op leidingwater.
Artikel 11c. 1. De belasting wordt geheven ter zake van de levering van leidingwater via een aansluiting aan de verbruiker, met dien verstande dat de belasting wordt geheven over een hoeveelheid van maximaal 300 kubieke meter per verbruiksperiode van 12 maanden per aansluiting.
2. Bij een verbruiksperiode korter dan wel langer dan 12 maanden wordt de in het eerste lid genoemde hoeveelheidsgrens naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.
3. Bij de levering van leidingwater aan een particuliere installatie voor centrale watervoorziening wordt, in afwijking in zoverre van het eerste lid, de belasting geheven over de totale hoeveelheid geleverd water, met dien verstande dat, indien de exploitant van de installatie aan degene die het leidingwater heeft geleverd een verklaring heeft overgelegd waarin opgaaf wordt gedaan van het aantal onroerende zaken, bedoeld in artikel 16, onderdeel c, van de Wet waardering onroerende zaken dat door de installatie van water wordt voorzien, ten hoogste wordt geheven over een hoeveelheid van 300 kubieke meter vermenigvuldigd met dat aantal.
4. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
Artikel 11d. De belasting wordt geheven van degene die de levering verricht.
AFDELING 3. MAATSTAF VAN HEFFING EN VERSCHULDIGDHEID
Artikel 11e. 1. De belasting wordt geheven per eenheid leidingwater, gemeten in kubieke meters.
2. Ingeval de hoeveelheid geleverd leidingwater niet in kubieke meters bekend is, wordt de belasting geheven over een hoeveelheid die wordt berekend door het bedrag dat ter zake van de levering van water in rekening wordt gebracht, te verminderen met het vastrecht dat door de leverancier aan huishoudelijke verbruikers in rekening wordt gebracht indien wel een meter aanwezig is, en de uitkomst te delen door de prijs per kubieke meter die de leverancier in rekening brengt aan die verbruikers.
Artikel 11f. 1. De belasting wordt verschuldigd:
a. in gevallen waarin een voorschotnota wordt uitgereikt of, indien geen voorschotnota wordt uitgereikt, een voorschotbedrag wordt ontvangen:
1°. op het tijdstip waarop een voorschotnota wordt uitgereikt onderscheidenlijk een voorschotbedrag wordt ontvangen; alsmede
2°. op het tijdstip van de uitreiking van de eindfactuur over een verbruiksperiode;
b. in andere gevallen op het tijdstip van de uitreiking van de factuur.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, in samenhang met artikel 11c, eerste lid, wordt de hoeveelheid water, waarop de voorschotnota dan wel het voorschotbedrag is gebaseerd, aangemerkt als geleverde hoeveelheid.
3. Onder de in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, bedoelde eindfactuur wordt verstaan de factuur die wordt opgemaakt na afloop van een verbruiksperiode en waarin verrekening plaatsvindt met de op deze verbruiksperiode betrekking hebbende voorschotten.
4. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
Artikel 11g. Het tarief bedraagt f 0,285 per kubieke meter.
Artikel 11h. 1. Vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van de levering van leidingwater door middel van noodvoorzieningen, waaronder worden verstaan brandkranen, sprinklerinstallaties en dergelijke, indien deze uitsluitend worden gebruikt in buitengewone omstandigheden.
2. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter effectuering van de toepassing van het eerste lid. Daarbij worden tevens regels gesteld inzake administratieve verplichtingen.
Artikel 11i. 1. Op verzoek wordt teruggaaf verleend van de belasting ter zake van de levering van leidingwater, voor zover de door de belastingplichtige, bedoeld in artikel 11d, ter zake te ontvangen bedragen niet zijn en niet zullen worden ontvangen.
2. De inspecteur beslist op het verzoek, bedoeld in het eerste lid, bij een voor bezwaar vatbare beschikking.
3. Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek geeft de inspecteur een beschikking op dat verzoek, dan wel zendt hij de in het vierde lid bedoelde kennisgeving.
4. Indien de inspecteur de beschikking niet binnen de in het derde lid genoemde termijn kan geven, stelt hij belanghebbende daarvan onder opgaaf van redenen in kennis en noemt hij de termijn waarop de beschikking wel zal worden gegeven.
5. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de indiening van het verzoek en de wijze waarop kan worden aangetoond dat aan de voorwaarden voor teruggaaf wordt voldaan.
6. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
Artikel 11j. 1. Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend voor zover de belasting over de hoeveelheden leidingwater die door een verbruiker in een verbruiksperiode van 12 maanden van verschillende leveranciers zijn betrokken, hoger is dan de belasting die zou zijn verschuldigd indien sprake was van één leverancier.
2. De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend aan de verbruiker.
3. Artikel 11i, tweede tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
AFDELING 7. VERPLICHTINGEN TEN DIENSTE VAN DE BELASTINGHEFFING
Artikel 11k. 1. De belastingplichtige, bedoeld in artikel 11d, is gehouden een administratie te voeren zodanig dat – voor zover dat voor de heffing van de belasting van belang kan zijn – daaruit te allen tijde duidelijk blijken:
a. de gegevens betreffende de door hem verrichte leveringen;
b. de gegevens betreffende de toepassing van de in artikel 11c, eerste lid, bedoelde hoeveelheidsgrens.
2. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze waarop aan de in het eerste lid bedoelde verplichtingen moet worden voldaan.
G. Artikel 12 komt te luiden:
Artikel 12. 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. afvalstoffen: afvalstoffen als bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. definitief verwijderen: storten of verbranden van afvalstoffen, met uitzondering van verbranden met een hoofdgebruik als brandstof of een hoofdgebruik voor een andere wijze van energieopwekking;
c. inrichting: een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, werken daaronder niet begrepen, waarin afvalstoffen definitief worden verwijderd;
d. niet-reinigbare verontreinigde baggerspecie: verontreinigde baggerspecie waarvan door middel van een verklaring van een door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan te wijzen instelling is aangetoond dat deze niet reinigbaar is tot een nuttig toepasbaar product;
e. niet-reinigbare verontreinigde grond: verontreinigde grond waarvan door middel van een verklaring van een door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan te wijzen instelling is aangetoond dat deze niet reinigbaar is tot een nuttig toepasbaar product;
f. ontinktingsresidu: de afvalstof die bij papier- en kartonfabrieken die oud papier als grondstof inzetten, ontstaat tijdens het proces waarbij het oud papier wordt ontinkt door middel van een flotatie- of wasproces;
g. stoffen: chemische elementen en hun verbindingen, zoals deze voorkomen in de natuur dan wel door menselijk toedoen worden voortgebracht;
h. preparaten: mengsels of oplossingen van stoffen;
i. volumieke massa: gewicht per volume-eenheid uitgedrukt in kilogram per kubieke meter;
j. percolaat: vloeistof die uit gestorte afvalstoffen komt of daarmee in contact is geweest;
k. stortgas: gas dat uit gestorte afvalstoffen vrijkomt als gevolg van biologische afbraakreacties.
2. Tot afvalstoffen worden niet gerekend die stoffen, preparaten en andere producten, die bestemd zijn te worden gebruikt voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen toepassingen die hetzij verband houden met de bedrijfsvoering van de inrichting, hetzij deel uitmaken van het bedrijfsproces dat leidt tot bewerking, verwerking of definitieve verwijdering van afvalstoffen.
H. Artikel 13 komt te luiden:
Artikel 13. 1. Onder de naam afvalstoffenbelasting wordt een belasting geheven ter zake van:
a. de afgifte ter definitieve verwijdering van afvalstoffen aan een inrichting;
b. de definitieve verwijdering van afvalstoffen binnen de inrichting waarin deze zijn ontstaan.
2. De aan een inrichting afgegeven afvalstoffen worden geacht alle te zijn afgegeven ter definitieve verwijdering.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
I. Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «ter verwerking» vervangen door: ter definitieve verwijdering.
2. In onderdeel b wordt «worden verwerkt» vervangen door: definitief worden verwijderd.
J. In artikel 17, aanhef, wordt «de verwerking van» vervangen door: de definitieve verwijdering van.
K. Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt onderdeel a vervangen door:
a. het storten van afvalstoffen: f 141,66 per 1000 kilogram;
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, bedraagt het tarief f 27,29 per 1000 kilogram voor afvalstoffen, die uitsluitend bestaan uit de categorieën van afvalstoffen, genoemd in artikel 1, eerste lid, onder 17 en 21 van het Besluit stortverbod afvalstoffen, voor gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet milieubeheer en voor afvalstoffen met een volumieke massa van meer dan 1100.
3. Aan het artikel wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:
4. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het tweede lid.
L. In artikel 18a, eerste lid, wordt «ter verwerking» vervangen door: ter definitieve verwijdering.
M. Na artikel 18a wordt ingevoegd:
Artikel 18b. 1. Op verzoek wordt teruggaaf van belasting verleend met betrekking tot stoffen, preparaten of andere producten die de inrichting, al dan niet na een bewerking of verwerking, verlaten, met dien verstande dat geen teruggaaf wordt verleend voor percolaat of stortgas.
2. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde stoffen, preparaten of andere producten die een verwerking hebben ondergaan, nadere regels worden gesteld ter berekening van het terug te geven bedrag aan belasting.
3. Artikel 10a, tweede tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
N. Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt onderdeel h.
2. In het eerste lid wordt onderdeel i verletterd in h.
3. In het tweede lid vervalt: , met dien verstande, dat artikel 2, vierde lid, van de Wet op de accijns en de daarop berustende bepalingen geen toepassing vinden.
4. Het vierde lid vervalt.
5. Het vijfde en zesde lid worden vernummerd tot vierde en vijfde lid.
O. Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. De bestaande tekst wordt aangeduid als eerste lid.
2. In het eerste lid wordt «artikel 21, vijfde lid» vervangen door: artikel 21, vierde lid.
3. Na het eerste lid wordt toegevoegd:
2. Indien in een periode van een jaar ten aanzien van een gebruiker zowel sprake is van door hem verschuldigde belasting als van aan hem in rekening gebrachte belasting ter zake van aan hem geleverde hoeveelheden aardgas, wordt in totaal niet meer belasting geheven dan de belasting die zou zijn verschuldigd indien de totale hoeveelheid aardgas was betrokken van één leverancier, met dien verstande dat de belasting primair is verschuldigd wegens de door de binnenlandse leverancier aan hem geleverde hoeveelheden aardgas.
P. Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt.
2. Het derde tot en met tiende lid worden vernummerd tot tweede tot en met negende lid.
3. Het tot vijfde lid vernummerde zesde lid komt te luiden:
5. In afwijking van het eerste lid, onderdeel i, bedraagt het tarief tot 1 januari 2003 nihil voor hoogovengas, cokesovengas en kolengas, voor zover deze als brandstof worden gebruikt in de inrichting waarin zij zijn ontstaan.
Q. Na artikel 28 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 28a. 1. Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot aardgas, voor zover de belasting over de hoeveelheden aardgas die door een verbruiker in een jaar van verschillende leveranciers zijn betrokken, hoger is dan de belasting die zou zijn verschuldigd indien sprake was van één leverancier.
2. De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend aan de verbruiker.
3. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend.
4. Artikel 28, vierde tot en met zesde, en achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.
R. In artikel 29, eerste lid, vervalt, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel b door een punt, onderdeel c.
S. Artikel 36c wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt: , met dien verstande dat artikel 2, vierde lid, van de Wet op de accijns en de daarop berustende bepalingen geen toepassing vinden. Ter zake van het verbruik van halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas als brandstof voor het vervaardigen van minerale oliën in een accijnsgoederenplaats, wordt de belasting geheven over maximaal de in artikel 36l, eerste lid, genoemde hoeveelheden per kalenderjaar.
2. Aan het vijfde lid wordt toegevoegd: Als een levering als bedoeld in het derde lid wordt mede aangemerkt het verbruik van elektriciteit, indien de elektriciteit is verkregen door tussenkomst van de Amsterdam Power Exchange.
T. Aan artikel 36e wordt na het derde lid toegevoegd:
4. In afwijking van het tweede lid wordt de belasting geheven van de verbruiker indien degene die de levering aan de verbruiker verricht, niet in Nederland is gevestigd en aldaar geen vaste inrichting heeft van waaruit de levering wordt verricht.
5. Indien in een verbruiksperiode van 12 maanden ten aanzien van de verbruiker, bedoeld in het vierde lid, zowel sprake is van door hem op grond van het vierde lid verschuldigde belasting als van aan hem in rekening gebrachte belasting ter zake van aan hem geleverde hoeveelheden aardgas of elektriciteit, wordt in totaal niet meer belasting geheven dan de belasting die zou zijn verschuldigd indien de totale hoeveelheid aardgas of elektriciteit was betrokken van één leverancier, met dien verstande dat de belasting primair is verschuldigd op grond van het tweede lid.
U. Artikel 36i wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «f 126,80» vervangen door: f 174,30.
2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «f 127,85» vervangen door: f 175,60.
3. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «f 151,25» vervangen door: f 207,80.
4. In het eerste lid, onderdeel d, worden «f 0,1598», «f 0,1044» en «f 0,0071» vervangen door onderscheidenlijk: f 0,2082, f 0,1144 en f 0,0154.
5. In het eerste lid, onderdeel e, worden «f 0,0495», «f 0,0323» en «f 0,0022» vervangen door onderscheidenlijk «f 0,0820», «f 0,0354» en «f 0,0048».
6. In het zevende lid wordt «f 0,1598» vervangen door: f 0,2082.
V. Artikel 36l wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het vijfde en zesde lid in negende en tiende lid, wordt na het vierde lid ingevoegd:
5. Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot aardgas en elektriciteit, voor zover de belasting over de hoeveelheden aardgas en elektriciteit die door een verbruiker in een verbruiksperiode van 12 maanden van verschillende leveranciers zijn betrokken, hoger is dan de belasting die zou zijn verschuldigd indien sprake was van één leverancier.
6. De teruggaaf, bedoeld in het vijfde lid, wordt verleend aan de verbruiker.
7. Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot aardgas en elektriciteit, gebruikt in onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningsbijeenkomsten van levensbeschouwelijke aard.
8. De teruggaaf, bedoeld in het zevende lid, wordt verleend aan de gebruiker van de in het zevende lid bedoelde onroerende zaken. De teruggaaf bedraagt 50 percent van de aan hem in rekening gebrachte belasting.
2. In het in het negende lid vernummerde vijfde lid wordt «bedoeld in het eerste en derde lid» vervangen door: bedoeld in het eerste, derde, vijfde en zevende lid.
3. Na het tot tiende lid vernummerde zesde lid wordt toegevoegd:
11. Bij regeling van Onze Minister wordt de teruggaafregeling, bedoeld in het zevende lid, onder daarbij te stellen voorwaarden en beperkingen, eveneens van toepassing verklaard op instellingen, die zich blijkens hun statuten de uitoefening ten doel stellen van activiteiten van maatschappelijke, sociale of culturele aard. Aan instellingen op het gebied van sport, gezondheidszorg en onderwijs wordt geen teruggaaf verleend. De teruggaaf wordt alleen verleend indien de instelling een niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen dan wel daarvan vrijgestelde instelling is.
W. In artikel 36n, tweede lid, wordt «artikel 36c, vijfde lid» vervangen door: de artikelen 36c, vijfde lid, en 36e, vierde lid.
X. Artikel 36o wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid worden «f 0,0323» en «f 0,1044» vervangen door onderscheidenlijk: f 0,0354 en f 0,1144.
2. Onder vernummering van het vierde, vijfde en zesde lid in vijfde, zesde en zevende lid, wordt na het derde lid ingevoegd:
4. De in dit artikel bedoelde vermindering is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de levering van warmte die is opgewekt door middel van installaties waarin biomassa zonder enige bijstook van andere stoffen thermisch wordt verwerkt onder omzetting in elektriciteit en warmte, met dien verstande dat voor de berekening van de vermindering als verschuldigde belasting ter zake van de levering van deze warmte in aanmerking wordt genomen de belasting die verschuldigd zou zijn indien de levering van warmte belast zou zijn tegen een tarief van f 3,54 per GJ.
Y. In artikel 36r, tweede lid, wordt «f 0,0323» vervangen door: f 0,0354.
Z. Artikel 37a komt te luiden:
Artikel 37a. Artikel 66b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 is van overeenkomstige toepassing op de in de artikelen 9, onderdelen a, b en d, 10, onderdelen a en b, 11g, 18, eerste lid, onderdeel a en tweede lid, 27, eerste lid, onderdelen a tot en met k, tweede lid, onderdelen a tot en met c, en achtste lid, 35, 36i, eerste lid, onderdelen a tot en met e, en zevende lid, 36o, tweede lid, en 36r, tweede lid, vermelde bedragen.
De Wet op de omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 27, derde, vierde en vijfde lid, wordt «5,6 percent» vervangen door: 4,8 percent.
B. Tabel I, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:
1. In post 1 vervalt aan het slot de zinsnede «en ander water dan mineraalwater in de zin van de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten».
2. Post 28 komt te luiden:
28. water;.
3. Post 42 vervalt.
Artikel 9, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 komt te luiden:
1. De belasting bedraagt voor een personenauto 45,2 percent van de netto catalogusprijs, verminderd met f 3394, dan wel, in geval van een personenauto die wordt aangedreven door een motor met een compressie-ontsteking 45,2 percent van de netto catalogusprijs,
a. vermeerderd met f 722, of
b. indien de emissie van die personenauto voldoet aan de emissiegrenswaarden voor het jaar 2005, verminderd met f 478.
Onder een personenauto die wordt aangedreven door een motor met een compressie-ontsteking waarvan de emissiegrenswaarden voldoen aan de emissiegrenswaarden voor het jaar 2005 wordt verstaan een personenauto waarvoor een typegoedkeuring is verleend als bedoeld in artikel 22 van de Wegenverkeerswet 1994 dan wel een individuele goedkeuring als bedoeld in artikel 26 van die wet, met toepassing van de normen zoals die zijn neergelegd in artikel 2, vierde lid, van de Richtlijn nr. 70/220/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de luchtverontreiniging door gassen afkomstig van motoren met elektrische ontsteking in motorvoertuigen (PbEG L 76), zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij Richtlijn nr. 98/69/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 oktober 1998 (PbEG L 350).
In artikel 23, derde lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt de aanhef vervangen door: In afwijking van het tweede lid, onderdeel b, bedraagt de aldaar bedoelde brandstoftoeslag: nihil bij een eigen massa van 800 kg of minder en f 22,00 bij een eigen massa van 900 kg of meer, vermeerderd met f 22,00 per 100 kg eigen massa boven 900 kg bij aandrijving door een kracht die wordt ontleend aan aardgas en eveneens bij aandrijving door een kracht die wordt ontleend aan vloeibaar gemaakt petroleumgas, indien:.
De Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 2, tweede lid, wordt de laatste volzin vervangen door: Het belang omvat ten minste enig risico van waardeverandering en komt toe aan een ander dan de eigenaar of beperkt gerechtigde. De verkrijging van uitsluitend het recht op levering wordt niet aangemerkt als verkrijging van economische eigendom.
B. In artikel 36 wordt «1 percent» vervangen door: 0,9 percent.
In artikel 30f, tweede lid en derde lid, onderdeel d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt «, de grondwaterbelasting, de afvalstoffenbelasting, de brandstoffenbelasting, de belasting op uranium-235 en de regulerende energiebelasting» vervangen door: en de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen.
De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:
A. Artikel 22, derde lid, onderdeel e, komt te luiden: de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen.
B. Na artikel 22 wordt een nieuw artikel ingevoegd luidende:
Artikel 22a. 1. Dit artikel is van toepassing op naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting welke zijn vastgesteld op de voet van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 ten name van degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken is gesteld, alsmede op de met die naheffingsaanslagen verband houdende kosten, renten en bestuurlijke boeten.
2. Voor de in het eerste lid bedoelde vorderingen kan door de ontvanger verhaal worden genomen op elk motorrijtuig waarvan het opgegeven kenteken ten name van de in het eerste lid bedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon is gesteld, zonder dat enig ander enig recht op deze motorrijtuigen kan tegenwerpen.
3. Uitwinning van motorrijtuigen als bedoeld in het tweede lid is nietmogelijk voorzover degene die enig recht op een dergelijk motorrijtuig heeft goederen van degene op wiens naam het voor die motorrijtuigen opgegeven kenteken is gesteld, aanwijst die voor de in het eerste lid bedoelde vorderingen voldoende verhaal bieden.
4. De in artikel 78 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd de hen in de artikelen 78 en 79 van die wet toegekende bevoegdheden mede uit te oefenen ten behoeve van de toepassing van dit artikel.
C. Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «, de grondwaterbelasting, de afvalstoffenbelasting, de brandstoffenbelasting, de belasting op uranium-235 en de regulerende energiebelasting» vervangen door: en de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen.
2. In het tweede lid wordt «, grondwaterbelasting, afvalstoffenbelasting, brandstoffenbelasting, belasting op uranium-235 of regulerende energiebelasting» vervangen door: of een van de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen.
Artikel I van de wet van 23 februari 1983, houdende intrekking van de vrijstelling van motorrijtuigenbelasting wegens invaliditeit (Stb. 94), wordt als volgt gewijzigd:
A. In het tweede lid vervalt: ten laatste tot 1 januari 2000.
B. In het derde lid vervalt de tweede volzin.
Artikel 10, vijfde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 vindt geen toepassing met betrekking tot de krachtens het vierde lid van dat artikel te treffen regeling met betrekking tot de willekeurige afschrijving op nieuwe gebouwen in aangewezen regio's voorzover deze betrekking heeft op bedrijfsmiddelen terzake waarvan verplichtingen zijn aangegaan of voortbrengingskosten zijn gemaakt op of na 1 januari 1999 doch vóór 1 januari 2000 alsmede met betrekking tot de krachtens het vierde lid van dat artikel te treffen regeling met betrekking tot de willekeurige afschrijving op nieuwe gebouwen in aangewezen regio's voorzover deze betrekking heeft op bedrijfsmiddelen terzake waarvan verplichtingen zijn aangegaan of voortbrengingskosten zijn gemaakt op of na 1 januari 2000.
In afwijking in zoverre van artikel 10, tiende lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, wordt het verzoek met betrekking tot investeringen in het eerste kalenderjaar na inwerkingtreding van deze wet in bedrijfsmiddelen als bedoeld in dat lid, gedaan binnen een bij ministeriële regeling te stellen termijn na aanvang van dat kalenderjaar.
In geval van een boekjaar dat is aangevangen voor 1 januari 2000 en op of na die datum eindigt, wordt de in artikel 13, tweede lid, aanhef en onderdeel a en b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals dat luidde op 31 december 1999, bedoelde omzet gesteld op de omzet die is toe te rekenen aan het aantal voor 1 januari 2000 vallende dagen van het boekjaar, en worden de in die onderdelen vermelde grensbedragen gesteld op het product van die bedragen en de verhouding waarin dat aantal dagen staat tot het totale aantal dagen van dat boekjaar.
Ten aanzien van de belastingplichtige die in 1999 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten heeft genoten, wordt het uit artikel 37, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 voortvloeiend bedrag aan aftrekbare kosten voor het jaar 1999 verhoogd met f 2602, tenzij hij de ouderenaftrek geniet.
De afdrachtvermindering langdurig werklozen is niet van toepassing met betrekking tot de werknemer voor wie de afdrachtvermindering onderwijs toepassing vindt indien met betrekking tot hem de afdrachtvermindering onderwijs reeds op 31 december 1999 toepassing vond.
De vennootschapsbelasting over een boekjaar dat voor 1 januari 2000 aanvangt en op of na die datum eindigt, wordt, in afwijking in zoverre van artikel 22 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, berekend volgens de formule:
belasting = (X : B x To) + (Y : B x Tn), waarin
X voorstelt: het aantal voor 1 januari 2000 vallende dagen van het boekjaar;
Y voorstelt: het aantal na 31 december 1999 vallende dagen van het boekjaar;
B voorstelt: het totale aantal dagen van het boekjaar;
To voorstelt: de verschuldigde belasting over het belastbare bedrag of het binnenlandse belastbare bedrag op basis van het tarief van de vennootschapsbelasting zoals dat tarief luidt op 31 december 1999;
Tn voorstelt: de verschuldigde belasting over het belastbare bedrag of het binnenlandse belastbare bedrag op basis van het tarief van de vennootschapsbelasting zoals dat tarief luidt met ingang van 1 januari 2000.
Indien artikel VII, onderdeel P, in werking treedt, wordt in artikel 37a van de Wet belastingen op milieugrondslag «27, eerste lid, onderdelen a tot en met k, tweede lid, onderdelen a tot en met c, en achtste lid» vervangen door: 27, eerste lid, onderdelen a tot en met k, en zevende lid.
1. Indien het door de Commissie van de Europese Gemeenschappen op 15 maart 1999 ingediende voorstel voor een Richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG wat de mogelijkheid betreft, bij wijze van experiment, op zeer arbeidsintensieve diensten een verlaagd BTW-tarief toe te passen (PbEG van 13 april 1999, nr. C102), al dan niet in gewijzigde vorm, door de Raad van de Europese Unie als richtlijn is vastgesteld, brengt Onze Minister van Financiën bij ministeriële regeling een wijziging aan in de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende tabel I, nadat dat ingevolge genoemde Richtlijn 77/388/EEG is toegestaan.
2. De in het eerste lid bedoelde wijziging houdt in dat in genoemde tabel I, een aantal diensten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 die zeer arbeidsintensief zijn, wordt opgenomen voor de tijdsduur waarvoor dat ingevolge de in het eerste lid genoemde Richtlijn 77/388/EEG is toegestaan.
1. Indien door de Commissie van de Europese Gemeenschappen de in de artikelen 8, aanhef en onderdeel h, 17, 18, derde lid, 18a, 36i, zesde lid, en 36r van de Wet belastingen op milieugrondslag, alsmede de in artikel III van de Wet van 23 december 1994 in verband met het verlengen van een tijdelijke verfijning in de Wet belastingen op milieugrondslag, opgenomen regelingen als gevolg van de in dit wetsvoorstel opgenomen tariefverhogingen in de grondwaterbelasting, de afvalstoffenbelasting en de regulerende energiebelasting, geheel of gedeeltelijk als ongeoorloofde steun in de zin van artikel 87 EG worden aangemerkt, worden bij ministeriële regeling de in vorenbedoelde artikelen opgenomen regelingen met terugwerkende kracht tot 1 januari 2000 zodanig aangepast dat zij in overeenstemming zijn met het door de Commissie uitgesproken oordeel.
2. Na de plaatsing in de Staatscourant van een krachtens het eerste lid vastgestelde ministeriële regeling wordt een voorstel van wet tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag zo spoedig mogelijk bij de Staten-Generaal ingediend. Dit voorstel van wet strekt tot vervanging van de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de ministeriële regeling onverwijld ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan wordt de ministeriële regeling ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.
1. Van de heffing van de kapitaalsbelasting is vrijgesteld de kapitaalsvermeerdering die uitsluitend het gevolg is van de omzetting van het nominale bedrag van de aandelen in euro volgens artikel 67a of artikel 178a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2. Het eerste lid is niet van toepassing voorzover de kapitaalsvermeerdering het gevolg is van de omzetting in euro van het nominale bedrag van aandelen die na 31 december 1998 zijn uitgegeven.
Aan artikel 3 van de Kaderwet SZW-subsidies wordt toegevoegd:
4. Bij algemene maatregel van bestuur kan met betrekking tot een op grond van het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling verstrekte subsidie aan de gemeente, die door de gemeente wordt aangewend voor het verstrekken van een eenmalige premie voor het bevorderen van uitstroom uit een dienstbetrekking waarvoor op grond van die maatregel of regeling subsidie wordt verstrekt, worden bepaald, dat de over deze eenmalige premie verschuldigde belasting ingevolge de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en de Wet op de loonbelasting 1964 alsmede de premie voor de volksverzekeringen ingevolge de Wet financiering volksverzekeringen, ten laste komt van de gemeente en dat deze eenmalige premie buiten beschouwing blijft bij de verlening van op het inkomen afgestemde publiekrechtelijke uitkeringen of verstrekkingen.
5. Een voordracht voor een maatregel als bedoeld in het vierde lid, wordt gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Financiën en Onze Ministers die het mede aangaat.
Indien het bij koninklijke boodschap van 12 mei 1999 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de regulerende energiebelasting en de inkomstenbelasting met het oog op het bevorderen van energiezuinig en milieuvriendelijk gedrag (26 532) tot wet wordt verheven en eerder in werking treedt dan het bij koninklijke boodschap van 16 oktober 1999 ingediende voorstel van wet tot wijziging van enkele belastingwetten (technische aanpassingen) (26 852) indien dit tot wet wordt verheven, worden in laatstgenoemde wet de volgende wijzigingen aangebracht:
A. In artikel I, onderdeel A, onder 1, aanhef, wordt «Onder vernummering van het elfde tot en met dertiende lid in respectievelijk twaalfde tot en met veertiende lid, wordt na het tiende lid een nieuw elfde lid ingevoegd» vervangen door: Onder vernummering van het elfde tot en met veertiende lid in twaalfde tot en met vijftiende lid, wordt na het tiende lid een nieuw elfde lid ingevoegd.
B. In artikel I, onderdeel A, onder 2, wordt «In het tot dertiende lid vernummerde twaalfde lid» vervangen door: In het tot veertiende lid vernummerde dertiende lid.
Indien het bij koninklijke boodschap van 12 mei 1999 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de regulerende energiebelasting en de inkomstenbelasting met het oog op het bevorderen van energiezuinig en milieuvriendelijk gedrag (26 532) tot wet wordt verheven en later in werking treedt dan het bij koninklijke boodschap van 16 oktober 1999 ingediende voorstel van wet tot wijziging van enkele belastingwetten (technische aanpassingen) (26 852) indien dit tot wet wordt verheven, wordt in de eerstgenoemde wet artikel II, onderdeel A, onder 5 vervangen door:
5. Na het twaalfde lid wordt, onder vernummering van het dertiende en veertiende lid in veertiende en vijftiende lid, ingevoegd:
13. Artikel 10, zevende lid en tiende lid, aanhef en onderdeel a, is van overeenkomstige toepassing op het eerste lid, eerste volzin, onderdeel c.
1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2000.
2. Artikel V, onderdeel A, vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot de heffing over het jaar dat aanvangt op of na 1 januari 2000.
3. In afwijking van het eerste lid treden artikel VII, onderdelen B, D, onder 3, N, O, onder 2, P, R, S, onder 1, en X, onder 2, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende onderdelen verschillend kan worden vastgesteld, met dien verstande dat indien het Staatsblad waarin dat besluit wordt geplaatst na 1 januari 2000 wordt uitgegeven, in dat besluit bepaald wordt dat artikel VII, onderdelen B, D, onder 3, N, O, onder 2, P, R, S, onder 1, en X, onder 2, terugwerken tot en met 1 januari 2000.
4. Artikel I, onderdelen D, F, H, I en J, artikel II, onderdelen A, B, C en D, artikel III, onderdeel B, en artikel IV vinden toepassing nadat artikel 66b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2000 is toegepast.
5. Artikel VII, onderdelen D, onder 1 en 3, E, F, K, onder 1 en 2, U, X en Y vindt toepassing nadat artikel 37a van de Wet belastingen op milieugrondslag bij het begin van het kalenderjaar 2000 is toegepast, met dien verstande dat per 1 januari 2000 de aanpassing op grond van artikel 37a van de Wet belastingen op milieugrondslag van de in de artikelen 9, onderdeel b, 10, onderdeel b, 18, eerste lid, onderdeel a en tweede lid, 36i, eerste lid, onderdelen a tot en met e, en zevende lid, 36o, tweede lid, en 36r, tweede lid, van die wet vermelde bedragen, geen toepassing vindt.
6. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen IX en X in werking met ingang van 1 mei 2000.
7. In afwijking van het eerste lid werkt artikel XI, onderdeel A, terug tot en met 12 november 1999, 18.00 uur.
8. In afwijking van het eerste lid werkt artikel XVIII terug tot en met 1 januari 1999.
9. In afwijking van het eerste lid treden artikel I, onderdeel B en onderdeel L, artikel V, onderdeel C, en artikel XXIV in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Financiën,
De Staatssecretaris van Financiën,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-19992000-26820-90.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.