26 800 VI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2000

nr. 66b
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 4 februari 2000

De vaste commissie voor Justitie heeft verslag uitgebracht over de begroting van het ministerie van Justitie voor het jaar 2000. Daarbij zijn enkele vragen gesteld, die ik hierbij wil beantwoorden.

In de eerste plaats verzocht de CDA-fractie om een overzicht per staat van bilaterale en multilaterale verdragen betreffende uitlevering en strafrechtelijke rechtshulp waarop door (de landen van) het Koninkrijk een beroep kan worden gedaan. Bijgevoegd treft u dit overzicht met de stand van 1 september 19981. Vanaf die datum vindt geen actualisering van het overzicht meer plaats. De reden hiervoor is dat de lijst zeer snel veroudert vanwege het grote aantal ratificaties terwijl bovendien op Internet alle meest recente informatie te verkrijgen is over de toepasselijke multilaterale verdragen betreffende uitlevering en strafrechtelijke rechtshulp die Nederland kan toepassen in relatie tot andere landen. De respectievelijke internationale organisaties (de Verenigde Naties, de Raad van Europa en de Europese Unie) stellen deze informatie beschikbaar op hun websites. De adressen van deze websites zijn de volgende: www.untreaty.un.org/English/treaty.asp (website van de Verenigde Naties), www.coe.fr/index.asp (website van de Raad van Europa), www.europa.eu.int/abc/obj/treaties/nl/nltoc.htm (website van de Europese Unie). Tenslotte kan ik u nog meedelen dat na 1 september 1998 nog één bilateraal verdrag van toepassing is geworden. Dit betreft het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko inzake de overbrenging van gevonniste personen (Trb. 1999, nr. 198).

In de tweede plaats verzocht de CDA-fractie een overzicht in de capaciteit en de capaciteitsbehoefte voor inrichtingen voor tbs voor de komende tien jaren. In de navolgende tabel is het overzicht opgenomen van de beschikbare capaciteit en van de behoefte aan inrichtingscapaciteit zoals deze naar voren komt in het WODC-rapport «Prognose van de sanctiecapaciteit 1999–2003» (WODC, 1999) en de naar aanleiding van dit rapport verschenen brief aan de Tweede Kamer (d.d. 30 september 1999). Ten opzichte van de begroting is de beschikbare capaciteit verhoogd in verband met de intensiveringen die mogelijk zijn gemaakt door de regeerakkoordgelden. Ter toelichting wil ik nog stellen dat de WODC- prognoses een reikwijdte van vijf jaar hebben. Op grond van een analyse van prognoses in het verleden, heb ik kunnen vaststellen dat de onbetrouwbaarheid van prognoses toeneemt naar gelang het aantal jaren dat wordt vooruit gekeken. Voor dit overzicht is de termijn uit het financiële meerjarenperspectief van de rijksbegroting gebruikt. Over latere jaren valt niets meer te zeggen dan dat, bij ongewijzigde omstandigheden, de situatie in 2003 als maatstaf geldt.

 Capaciteit Capaciteitsbehoefte
2000 12201270
2001 1225 1330
2002 1280 1360
20031280 1420

In de derde plaats tenslotte vroeg de CDA-fractie welke wisselingen de afgelopen vier jaren hebben plaatsgevonden in hoog-ambtelijke functies (schaal 18 en hoger), wat de omvang en kosten van de dienstverlening voor het management van het ministerie en de daaronder ressorterende diensten zijn geweest en welke leidinggevende functies door niet als ambtenaar aangestelde functionarissen zijn vervuld, de duur en de kosten ervan. De organieke formatie op schaal 18 en hoger (exclusief het Openbaar Ministerie, de zittende magistratuur en het KLPD) beslaat over de periode 1996-2000 één secretaris-generaal, vier directeuren-generaal (tot 1999 drie directeuren-generaal), één plaatsvervangend secretaris-generaal, twee hoofddirecteuren (DJI en IND), één directeur Wetgeving en één hoofd Registratiekamer. In totaal gaat het dus om tien functies. Binnen dit functiebestand schaal 18 en hoger hebben zich de afgelopen vier jaren de volgende bewegingen voorgedaan in termen van instroom, doorstroom en uitstroom:

– instroom van buiten naar het ministerie van Justitie: zeven personen;

– doorstroom binnen het ministerie: drie personen;

– doorstroom vanuit dit functiebestand naar de sectoren Openbaar Ministerie en zittende magistratuur: twee personen;

– uitstroom naar buiten Justitie: (waaronder één persoon in verband met overlijden): zes personen.

Toegesneden op dit functiebestand betroffen de kosten voor de dienstverlening in 1999 een bedrag van 14 769 gulden ten behoeve van verschillende opleidingen en 50 501 gulden ten behoeve van individuele coaching. In brede zin – de totale doelgroep aan (toekomstig) direct en indirect leidinggevenden – wordt jaarlijks een budget van circa 6 miljoen gulden uitgegeven. Deze doelgroep loopt uiteen van jonge academici: (Basis Opleiding Management) via (plv.) hoofden van dienst/integrale managers (Management Leergang Justitie) tot directeuren en hogere functies. Naast de centrale uitgaven vinden additioneel op decentraal niveau nog uitgaven in deze sfeer plaats (bijvoorbeeld studiefaciliteiten). De omvang van de deze totale doelgroep in schaal 11 en hoger bedraagt potentieel circa 2 500 medewerkers.

De waarneming van vacatures op het niveau van dit functiebestand heeft van binnenuit plaatsgevonden op een enkele uitzondering na: de vacature directeur Wetgeving is over de periode 1 januari 1996 tot 1 april 1996 door een interim manager vervuld. Dit betrof 40,5 volle werkdagen tegen per saldo een bedrag van 118 968,75 gulden, incl. BTW.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Is ter inzage gelegd op het Centraal Informatiepunt onder griffienr. 125163.

Naar boven