nr. 216a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN1
Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken
van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de CDA-fractie zeiden met gemengde
gevoelens en reserves kennis te hebben genomen van het in aanhef genoemde
wetsvoorstel. Deze leden konden instemmen met de in het wetsvoorstel aangebrachte
scheiding van keuring en handhaving. Ook met de aanwijzing van één
of meer rechtspersonen, die belast worden met de uitvoering van de keuring,
de zogenaamde waarborginstellingen, hadden deze leden in principe geen moeite.
Anders ligt dat met de voorwaarden die aan deze aanwijzing worden verbonden,
zoals geformuleerd in B art. 7c eerste lid en met de toevoeging van vier nieuwe
leden in genoemd artikel. Wat is de ratio dat de minister jaarlijks de tarieven
wil gaan vaststellen? Als deze ratio er al zou zijn voor de korte termijn
omdat de handhaving wegvalt, waarom is er dan geen sprake van een overgangsartikel
voor bijv. de eerste twee jaren? In andere wetten, zoals de Elektriciteitswet
is een andere weg gekozen voor de tariefsvaststelling. Waarom is dat in dit
wetsvoorstel niet het geval?
Waarborg Holland NV is een bij wet van 1986 geprivatiseerde instelling,
die later is omgevormd of geëvolueerd tot een Naamloze Vennootschap.
Heeft de staatssecretaris spijt van deze privatisering en min of meer automatische
liberalisering?
Wie is/zijn overigens de aandeelhouders van deze private onderneming?
Aannemende dat niet de overheid de (hoofd)aandeelhouder is, zijn er dan andere
voorbeelden waarin private ondernemingen een ZBO-taak wordt opgedragen? Zo
ja, welke en wat zijn daarmee de ervaringen inzake het toezicht?
Een vraag van andere orde heeft betrekking op het zogenaamde doorsnijden
van sieraden, zoals geregeld in art. 55 van het wetsvoorstel. Is dit artikel,
gezien de stand van de techniek, niet verouderd en daarmee nodeloos duur?
In het wetsvoorstel wordt een aantal artikelen van de Waarborgwet 1986
ongewijzigd gelaten. In een brief van Waarborg Holland d.d. 3 mei 20002 alsmede in het bij deze brief gevoegde advies van prof.
Sevenster worden enkele van die artikelen bekritiseerd en worden
wijzigingsvoorstellen geformuleerd. Wil de staatssecretaris zijn visie geven
op de stellingname van Waarborg Holland en van prof. Sevenster en met name
ingaan op de juridische houdbaarheid van deze stellingnames? Is via uitvoeringsmaatregelen
tegemoet te komen aan deze bezwaren en zo niet is de staatssecretaris voornemens
om op korte termijn met wijzigingsvoorstellen te komen?
Tenslotte wilden de leden van de CDA-fractie de vraag stellen of er al
een tweede of derde waarborginstituut echt in de markt is en op welke termijn
één of meer bedrijven als zodanig zouden kunnen worden aangewezen.
De leden van de VVD-fractie zeiden met belangstelling
kennis te hebben genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij vroegen zich
af of art. 7C, zoals vastgesteld bij nota van wijziging, een verzwaring van
de administratieve lasten betekent en of dit strookt met het advies van de
commissie Slegte.
Is, zo vroegen de leden zich af, dit voorstel getoetst door de commissie
Linschoten, zo niet, is de staatssecretaris dan bereid dit alsnog voor te
leggen aan de commissie en het resultaat aan de Kamer mee te delen?
De leden van de fractie van GroenLinks waren
het eens met scheiding van keuring en stempeling vooraf en toezicht op naleving.
Zij hadden echter wel een paar vragen over dit wetsvoorstel. De staatssecretaris
heeft laten weten dat Europese regelgeving in de maak is. Waarom kan niet
worden gewacht op de Europese richtlijn? De kans is groot dat bij implementatie
van de Europese richtlijn weer nieuwe wetgeving nodig is. Waarom is dit wetsvoorstel
op dit moment ingediend?
Is er een dringende reden die scheiding van keuring en stempeling en toezicht
op naleving noodzakelijk maakt? Zijn er momenteel problemen?
Kan de staatssecretaris de keuze toelichten van het instituut dat toezicht
moet gaan houden op naleving? Wat is/wordt de relatie van de landelijke overheid
tot dit instituut?
Waarom is in deze wijziging van de Waarborgwet een opening gemaakt voor
concurrentie op het terrein van keuring en stempeling. De leden van de fractie
van GroenLinks zeiden niet bij voorbaat overtuigd te zijn van de meerwaarde
daarvan.
Kan de staatssecretaris – het liefst met voorbeelden – deze
keuze voor marktwerking onderbouwen?
Als er wordt gekozen voor marktwerking, hoe is dan de in dit wetsvoorstel
vastgelegde overheidsbemoeienis met het vaststellen van de tarieven te rechtvaardigen?
Is bij een systeem van marktwerking de tariefstelling niet een resultante
van concurrentie, waarbij de overheid grenzen kan aangeven?
Waarom is artikel 2, eerste lid van de Waarborgwet gehandhaafd?
Kan de staatssecretaris de bezwaren tegen handhaving van dit artikel van
de vereniging edelmetaalindustrie weerleggen? De leden van de fractie van
GroenLinks verwezen in dit verband naar het persbericht van de vereniging
edelmetaalindustrie dat is gevoegd bij de al eerder genoemde brief van Waarborg
Holland.
De voorzitter van de commissie,
Luijten
De griffier van de commissie,
Hordijk