26 233
Wijziging van de Bankwet 1998

nr. 45
NOTA NAAR AANLEIDING VAN VERSLAG

Ontvangen 25 oktober 1999

* Het eerder verschenen stuk inzake dit wetsvoorstel is gedrukt onder EK nr. 245, vergaderjaar 1998–1999.

De leden van de Eerste Kamer constateerden dat op de Nederlandsche Bank zowel de Bankwet 1998 als het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn en wilden weten of beide wettelijke regelingen beter op elkaar afgestemd zouden moeten worden.

Sinds de oprichting van de Nederlandsche Bank in 1814 als naamloze vennootschap – toen nog genoemd: compagnieschap zonder firma – zijn zowel de Bankwet als het Burgerlijk Wetboek, respectievelijk de voorlopers daarvan, op de Bank van toepassing. De Bank is evenwel geen gewone vennootschap; de Bankwet – als lex specialis – regelt haar bijzondere karakter. Primair betreft het bijzondere karakter van de Bank de taken en werkzaamheden, de inrichting van het bestuur en de verhouding met de overheid. Dit in de Bankwet 1998 verankerde bijzondere karakter van de Bank is tevens vastgelegd in de statuten van de Bank als vennootschap. Inherent aan de Bankwet 1998 is dat deze bepalingen met betrekking tot de Bank bevat die afwijkingen van Burgerlijk Wetboek impliceren. De Bankwet 1998 heeft aldus mede de functie om juist bedoelde afstemming te bewerkstelligen.

Gelet op het vorenstaande wordt met betrekking tot de huidige Bankwet 1998 hieronder een overzicht gegeven van bepalingen in de wet en de statuten waarmee van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt afgeweken (voorzien van een korte toelichting).

Van Boek 2 BW afwijkende bepalingen in Bankwet 1998

BepalingToelichting
Artikel 10: 
Buiten toepassing verklaren structuurregimeDe werking van artikel 2:153 BW wordt hier expliciet uitgesloten.
BepalingToelichting
 Deze afwijking hangt samen met het feit dat de uit het structuurregime voortvloeiende taak van de raad van commissarissen (benoeming van directie, goedkeuring van besluiten, benoeming van commissarissen) niet past in de verhouding tussen de Minister van Financiën en de Bank. (artikel 10 komt overeen met artikel 27, vierde lid, Bankwet 1948)
Artikel 11: 
Voorkomen strijdigheid met onafhankelijkheidDeze bepaling houdt in dat bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen bepalingen van het BW niet van toepassing zijn op de Bank voor zover daardoor strijd zou ontstaan met het EG-verdrag of de ESCB-statuten.
Artikel 12, tweede lid: 
<Afwijking benoeming directieIn afwijking van artikel 2:132 BW wordt bepaald dat de president en de directeuren bij koninklijk besluit worden benoemd. Deze afwijking hangt samen met de bijzondere relatie tussen de Bank en de Staat als aandeelhouder en met de ministeriële verantwoordelijkheid ten aanzien van uitvoering van niet-ESCB-taken door de Bank.
 (artikel 12 vervangt en moderniseert artikelen 22 en 23 Bankwet 1948)
Artikel 12, derde lid: 
Afwijking schorsing/ontslag directieIn afwijking van artikel 2:134 lid 1 jo. artikel 2:144 BW wordt bepaald dat de president en de directeuren slechts geschorst of ontslagen kunnen worden indien zij niet meer voldoen aan de eisen voor de uitoefening van hun functie of op ernstige wijze daarin zijn tekortgeschoten. De bepalingen ten aanzien van ontslag en schorsing in het BW zouden, in strijd met artikel 108 van het EG-Verdrag (autonomiebeginsel) en artikel 6 van de ESCB-statuten, beïnvloeding van de bestuurders van de Bank mogelijk maken.
Artikelen 14, 18, 19, 20: 
Afwijkende inlichtingenverplichtingenIn afwijking van artikel 2:107 BW en artikel 2:141 BW dient de Bank op basis van deze artikelen, naast de algemene vergadering van aandeelhouders en de raad van commissarissen, aan verschillende instanties inlichtingen te verschaffen: aan de overheidscommissaris (artikel 14), aan de minister van Financiën (artikel 18), aan de Tweede- en binnenkort ook aan de Eerste Kamer (artikel 19). Geheimhouding is slechts gerechtvaardigd indien daarvoor in nationale/Europese regelgeving een grondslag aanwezig is (artikel 20).
Artikel 17: 
Afwijkende waarderingsgrondslagenIn afwijking van titel 9 van Boek 2 BW kan de Bank bepaalde waarderingsgrondslagen voor de jaarrekening hanteren teneinde vertrouwelijke operaties niet uit de financiële opstelling te laten blijken. De raad van commissarissen moet wel met de versluiering instemmen. Indien de versluiering is ingegeven door instructies van de ECB, is instemming van de raad van commissarissen niet vereist (wel kennisgeving). (de leden 1 en 2 van dit artikel komen overeen met art. 28a Bankwet 1948)

Van Boek 2 BW afwijkende bepalingen in Statuten

BepalingToelichting
Artikel 5, vijfde lid: 
Verbod verpanding aandelen DNBIn afwijking van artikel 2:87, eerste lid, BW is verpanding van de aandelen van de Bank verboden (overeenkomstig artikel 28, vierde lid, van de ESCB-statuten).
Artikel 6, zevende lid: 
Afwijking schorsing directievgl. artikel 12, derde lid, Bankwet 1998
Artikel 11, vierde lid: 
Ontbreken taak raad van commissarissen tav toezicht op beleid van de BankIn afwijking van artikel 2:140 BW voert de raad van commissarissen geen toezicht op het beleid ten aanzien van de taakuitoefening door de Bank uit, aangezien dit in strijd zou komen met de onafhankelijkheid van de Bank zoals bedoeld in artikel 108 EG-verdrag.
Artikel 13, eerste en derde lid: 
Afwijking informatieverplichting presidentDe informatieverplichting door de president aan de gemeenschappelijke vergadering van directie en raad van commissarissen wijkt af van de informatieverplichting op grond van boek 2 BW. Dit op grond van de geheimhoudingsplicht ten aanzien van ESCB-zaken ingevolge de ESCB-statuten en de Bankwet 1998 (artikel 20).

Naast bovengenoemde van boek 2 BW afwijkende bepalingen in de Bankwet 1998 en de statuten, is op een aantal punten sprake van nadere afstemming tussen beide. Zo is dit het geval in artikel 13, vierde lid, van de Bankwet 1998 (bepalingen voor structuurvennootschappen die wél op de Bank van toepassing zijn), artikel 16, tweede lid, van de Bankwet 1998 (invulling besluitvorming bij storting/onttrekking reserves), artikel 9 van de statuten (raad van commissarissen dient bij goedkeuring directiebesluiten ESCB- en andere wettelijke taken in acht te nemen), artikel 14 van de statuten (in uitzonderlijke situaties afwijkende rol commissaris van overheidswege in bestuur van de Bank), artikel 20, eerste lid, van de statuten (naast algemene vergadering van aandeelhouders speelt minister een rol bij benoeming externe accountant) en artikel 22, tweede lid, van de statuten (beslissing uitkering/reservering winst door algemene vergadering van aandeelhouders; daarbij blijvend middelen beschikbaar voor ESCB- en andere wettelijke taken).

Behalve waar uitdrukkelijk in afwijking is voorzien, is het vennootschapsrecht van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op de Bank van toepassing.

Specifiek wordt nog verwezen naar artikel 11 van de Bankwet 1998, dat stelt dat bepalingen in boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die bij toepassing op de Bank strijdigheid opleveren met het EG-Verdrag of de ESCB-Statuten niet op de Bank van toepassing zijn. Hoewel dergelijke bepalingen in voorkomend geval door de rechter onverbindend kunnen worden verklaard, vereist artikel 109 van het EG-Verdrag – dat de lidstaten opdraagt hun wetgeving voorzover deze in strijd is met het Verdrag aan te passen – een specifieke voorziening vooraf. Artikel 11 van de Bankwet 1998 vormt in deze context een ultieme vorm van afstemming; er zijn vooralsnog, naast de reeds in de Bankwet 1998 zelf uitgezonderde bepalingen, geen andere bepalingen van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aangewezen als strijdig met het EG-Verdrag of de ESCB-Statuten.

Ondergetekende meent, gelet op het vorenstaande, dat de Bankwet 1998 en het Burgerlijk Wetboek adequaat op elkaar zijn afgestemd. Dit wil zeggen dat op alle voorzienbare punten sprake is van afstemming. Alleen in onvoorziene omstandigheden zou het mogelijk kunnen zijn dat het publiekrechtelijke en het privaatrechtelijke karakter van de Bank nadere afstemming behoeven. In dat geval zal door betrokkenen naar een adequaat evenwicht tussen beide worden gezocht.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven