25 969
Wijziging van de Drank- en Horecawet

nr. 40c
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT1

Vastgesteld: 1 februari 2000

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft na lezing van de memorie van antwoord nog behoefte de volgende vragen te stellen en de volgende opmerkingen aan de regering voor te leggen.

De leden van de VVD-fractie merkten op dat de minister in de memorie van antwoord enkele malen aangeeft dat in het regeerakkoord afspraken zijn gemaakt met betrekking tot een alcoholmatigingsbeleid (blz. 5, 13). De letterlijke tekst van het regeerakkoord luidt echter: «Het beleid gericht op het terugbrengen van overmatig alcoholgebruik wordt geïntensiveerd». Kan de minister aangeven of er, en zo ja wat het verschil is tussen alcoholmatigingssbeleid en het terugbrengen van overmatig alcoholgebruik/alcoholmisbruik?

Deze leden stelden voorts dat uit cijfers van het CBS blijkt, dat 22% van de bevolking niet drinkt, 68% 1 tot 3 glazen per dag drinkt, 8% 3 tot 6 glazen drinkt en 2% meer drinkt. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel laat de minister zich positief uit over een matig alcoholgebruik. De leden van de VVD-fractie zeiden zich niet aan de indruk te kunnen onttrekken dat de minister zich met dit wetsvoorstel ook richt op de overgrote meerderheid van de bevolking die matig gebruik maakt van alcoholhoudende dranken. Anders gezegd: het wetsvoorstel wekt de indruk eerder het alcoholgebruik te willen matigen dan het alcoholmisbruik te bestrijden, zoals in het regeerakkoord is afgesproken. Kan de minister deze indruk bij de leden van de VVD-fractie wegnemen?

In het voorlopig verslag hebben de leden van de VVD-fractie een aantal vragen gesteld over de controle op de naleving van de wet door de overheid. In de memorie van antwoord geeft de minister aan dat het handhaven van de wet primair een verantwoordelijkheid is van de verstrekkers. Zij geeft echter geen antwoord op de vraag of en zo ja in hoeverre de overheid de handhaving ter harte neemt. Wil de minister alsnog op deze vraag ingaan?

Op bladzijde 5 van de memorie van antwoord merkt de minister op dat aanvullende, scherpere en flexibeler sancties worden overwogen. Kan de minister aangeven wat deze sancties zullen inhouden?

Op vragen van de leden van de VVD-fractie met betrekking tot de onmogelijkheid van het controleren van leeftijden bij megamanifestaties antwoordt de minister dat in dergelijke gevallen de betreffende burgemeester een ontheffing voor bierverstrekking kan weigeren dan wel voorschriften aan de verleende ontheffing kan verbinden. De leden van de VVD-fractie deelden mee dit antwoord te gemakkelijk te vinden. Het gaat over festiviteiten die zich veelal in de open lucht afspelen en waarbij geen toegangscontrole is. Te denken valt aan jaarmarkten, braderieën, carnavalsfestiviteiten en dergelijke. De stelling dat een burgemeester een ontheffing kan weigeren is naar de mening van de leden van de VVD-fractie een theoretische stelling die geen recht doet aan de praktijk van alle dag. Ook het weren van kinderen beneden de 16 jaar is bij dit soort evenementen onmogelijk. Daarom herhalen deze leden de vraag hoe bij dit soort gelegenheden controle op leeftijdsgrenzen mogelijk is.

Op bladzijde 11 van de memorie van antwoord stelt de minister dat het roken, drinken, blowen en gokken op steeds jongere leeftijd begint. Waarop baseert de minister haar stelling, dat dit mede geschiedt onder invloed van allerlei media- en commerciële factoren? Wat is in dit verband de reactie van de minister op de publicatie «Jongeren 99» van Interview/NSS waaruit blijkt dat jongeren vooral meer gaan consumeren door toegenomen inkomsten, bijvoorbeeld door bijbaantjes?

Op bladzijde 14 van de memorie van antwoord schrijft de minister onder punt 5: «Verder zouden discotheken zelf toezichthouders moeten gaan instellen.» Zou de minister kunnen aangeven wat de taken van deze toezichthouders moeten zijn en hoe die zich verhouden tot de Wet Particuliere Beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus? Acht de minister het juist dat deze toezichthouders ook een taak hebben – zoals gesteld – op de openbare weg?

Hoe verhoudt zich dit tot de in het Integraal Veiligheidsprogramma vastgestelde visie dat financiering van privaat toezicht in het publiek domein niet toelaatbaar is zolang het gezag over de inzet niet bij de gemeente blijft?

De memorie van antwoord op het voorlopig verslag heeft ook de leden van de fractie van D66 aanleiding gegeven tot het stellen van enkele nadere vragen. Voor wat betreft de inhoud van alcoholreclame kiest het kabinet primair voor continuering van de zelfregulering. Volgens de minister had een voorstel voor een nieuwe aangescherpte Code voor alcoholhoudende dranken er in wezen al moeten liggen. De minister schermt al geruime tijd met de komst van de nieuwe Code. De draagtijd van dit nieuwe document is inmiddels aanzienlijk te noemen. Kan de minister aangeven wanneer nu eindelijk de nieuwe Code gepresenteerd kan worden en vooral ook welke redenen nu precies aan deze vertraging ten grondslag hebben gelegen? Wat is precies de rol van het ministerie in dit proces geweest?

Het staat buiten twijfel dat het aspect handhaving één van de precaire onderdelen van het voorliggend wetsvoorstel vormt, zo vervolgden de leden van de fractie van D66. Tegen deze achtergrond stellen deze leden het op prijs te vernemen wat het oordeel is op dit punt van de regiopolitiekorpsen. In de praktijk van alledag zal immers de handhaving van de bepalingen van de Drank- en Horecawet voor een belangrijk deel ook door de politie vorm gegeven moeten worden. In hoeverre is met de regiokorpsen en/of het korpsbeheerdersberaad ter zake overleg gevoerd en tot welke bevindingen heeft dat overleg geleid?

In de nota naar aanleiding van het verslag gericht aan de Tweede Kamer wordt geruststellend opgemerkt dat in het «Overheidskader beleidsuitgangspunten en tolerantiegrenzen EK 2000» inmiddels bepaald is dat er buiten de voetbalstadions rond publieke plaatsen waar supporters evenementen aangeboden worden geen verstrekking van alcoholhoudende dranken plaatsvindt. Zien de leden van de fractie van D66 het goed, dan is dit standpunt ten principale inmiddels versoepeld. Hoe beoordeelt de minister deze beleidswijziging?

De leden van de vaste commissie deelden tot slot mee grote waarde te hechten aan maatregelen ter bestrijding van alcoholmisbruik. Zij verwezen daarbij naar de stelling van de VVD-fractie dat deze maatregelen pas effectief zijn als ze zich richten op de oorzaken van overmatige alcoholconsumptie. De commissie kijkt dan ook met grote belangstelling uit naar de door de minister toegezegde Alcoholnota II die volgens zeggen van de minister onder meer analyses van alcoholmisbruik zal bevatten. Op basis daarvan kunnen adequate maatregelen genomen worden. Derhalve zou de commissie alsnog graag antwoord van de minister willen hebben op de vraag of het niet verstandig en logisch is eerst deze nota af te wachten en op basis daarvan tot adequate wetgeving ter zake te komen.

De voorzitter van de commissie,

Ter Veld

De griffier van de commissie,

Nieuwenhuizen


XNoot
1

Samenstelling: Boorsma (CDA), Werner (CDA), Van Leeuwen (CDA) (plv. voorzitter), Van den Berg (SGP), Van Heukelum (VVD), Ter Veld (PvdA) (voorzitter) , Dees (VVD), Hessing (D66), Ruers (SP), Stekelenburg (PvdA), Van Schijndel (GL), Swenker (VVD).

Naar boven