nr. 257
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De commissie Binnenlandse Zaken en Hoge Colleges van Staat heeft naar
aanleiding van het schriftelijk overleg over bovengenoemd wetsvoorstel (Kamerstukken
I, 1998-1999, nr. 310 herdruk) een nader schrijven ontvangen over de gevolgen
van de gemeentelijke herindeling in Drenthe voor het landgoed Dickninge. De
commissie heeft deze brief op 15 september aan de minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties gezonden met een verzoek om reactie (bijlage
1). De minister heeft deze brief beantwoord bij brief van 23 februari 2000
(bijlage 2).
De commissie brengt hierbij verslag uit van het aldus gevoerde overleg.
* De eerder verschenen stukken inzake dit wetsvoorstel zijn gedrukt onder
EK nrs. 231 t/m 231c, vergaderjaar 1996-1997 en EK nr. 310, vergaderjaar 1998-1999.
De voorzitter van de commissie,
Witteveen
De griffier van de commissie,
Hordijk
BIJLAGE 1
Den Haag, 15 september 1999
Geachte minister,
In reactie op uw antwoord van 28 juni 1999 heeft de heer Erdbrink zich
nogmaals tot de commissie gewend met bijgevoegd schrijven. Volgens de heer
Erdbrink gaat u in uw antwoord uit van de verkeerde vooronderstellingen. Als
dat inderdaad het geval is, en het voert te ver voor de commissie om dat uit
te zoeken, dan zou deze zaak tot een oplossing te brengen moeten zijn. De
commissie is van mening dat uiteindelijk een van de bevoegde instanties zijn
verantwoordelijkheid zal moeten nemen. De commissie verzoekt u derhalve uw
reactie op het in de brief gestelde te geven.
De griffier van de commissie,
Marianne Hordijk
BIJLAGE 2 23 februari 2000
Gemeentegrens Meppel-De Wolden
In vervolg op mijn brief van 28 juni 1999, kenmerk BW99/67106, heeft u
mij bij brief van 15 september 1999 verzocht te reageren op het gestelde in
een bijgevoegde brief van de heer Erdbrink van 29 augustus 1999. Naar aanleiding
daarvan heb ik gedeputeerde staten van Drenthe op 28 september 1999 schriftelijk
verzocht een reactie te geven en daarbij mede in te gaan op de omvang van
het landgoed Dickninge, gelet op het verschil tussen enerzijds de aanduiding
van het landgoed in het streekplan Drenthe van 1990 en anderzijds de aanduiding
daarvan ingevolge een beschikking op grond van de Natuurschoonwet 1928.
Bij brief van 7 februari 2000 deelt dit college mee dat de definiëring
van landgoederen in de Natuurschoonwet 1928, die met name de fiscale aspecten
regelt, ruimer is dan de definiëring die in het Streekplan Drenthe 1990
werd gehanteerd. Het Streekplan nam als uitgangspunt de landschappelijke eenheid
van een bepaald gebied, zowel historisch als architectonisch. Bij het bepalen
van de nieuwe gemeentegrens heeft de landschappelijke inrichting voorop gestaan,
niet het particuliere eigendom. Het provinciebestuur stelt voorts te hebben
gezocht naar zichtbare en herkenbare grenzen en meent de grens in het geval
van het landgoed Dickinge conform deze criteria te hebben aangelegd. Na afweging
van de belangen van de eigenaar van het landgoed oordeelt het college dat
er onvoldoende grond bestaat om af te wijken van deze criteria. Gedeputeerde
staten van Drenthe zien geen reden alsnog initiatieven te nemen tot wijziging
van de gemeentegrens Meppel-De Wolden, nu de raden van de gemeenten Meppel
en De Wolden daarvoor geen gezamenlijke argumentatie hebben kunnen vaststellen.
De afweging van het provinciebestuur dat er onvoldoende grond bestaat
om af te wijken van de genoemde criteria komt mij niet onjuist voor. Dit geldt
ook voor de keus van het provinciebestuur om voor wat betreft het grensbeloop
tussen de gemeenten Meppel en De Wolden aansluiting te zoeken bij de aanduiding
van het landgoed in het Streekplan.
Ik zie dan ook geen aanleiding tot een andere opvatting dan die verwoord
in mijn brief van 28 juni 1999.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Peper