26 108
Aanpassing van de Nederlandse wetgeving aan richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken

nr. 227a
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 3 mei 1999

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de PvdA-fractie hadden met veel belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel, dat de Europese Richtlijn van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken incorporeert in de Nederlandse wet. Naar zijn aard lijkt dit wetsvoorstel zich niet te lenen voor wijzigingen, die afwijking van de Richtlijn zouden veroorzaken. Toch wilden deze leden aan de orde stellen of de Richtlijn niet te zeer producenten van databanken bescherming biedt zonder voldoende rekening te houden met de belangen van bijvoorbeeld eindgebruikers. Artikel 9 van de richtlijn (artikel 5 van het wetsvoorstel) beperkt het recht van de producenten enigszins.

Is de minister met ons van oordeel dat een verdere beperking op z'n minst overwogen zou moeten worden en kan de minister ons uitleggen hoe zo'n beperking tot stand zou moeten worden gebracht, indien deze overweging ertoe zou leiden dat een verdere beperking juist geacht zou worden? En hoe denkt de minister uitvoering te geven aan de motie-Scheltema (stuk nr. 10), in de Tweede Kamer met algemene stemmen aangenomen? De leden van de fracties van VVD en CDA sloten zich bij deze laatste vraag aan.

De leden van de fracties van SGP, RPF en GPV hadden met belangstelling en in overwegende mate ook met instemming van het wetsvoorstel kennis genomen.

Het had deze leden evenwel verontrust dat in een wet, die als zodanig slechts uit acht artikelen bestaat, tenminste drie wezenlijke elementen voorkomen («substantiële investering» in artikel 1, eerste lid, sub 1; «substantieel deel» in artikel 2, eerste lid, sub a; «rechtmatige gebruiker» in artikel 3), waarbij de wetgever geen poging tot precisering heeft gedaan. Het argument dat om praktische redenen de letterlijke tekst van de Databank-richtlijn is overgenomen, overtuigde deze leden niet. Door het letterlijk overnemen van de voor de Nederlandse wet- en regelgeving geheel nieuwe en uiterst vage begrippen, waarvoor ook in de toelichting op de Databank-richtlijn en op dit wetsvoorstel geen enkel aankno-pingspunt voor de interpretatie kan worden gevonden, wordt de Nederlandse rechtspraak onnodig met onzekerheid opgescheept. Bovendien achtten deze leden het minder gewenst dat de wetgever door niet te preciseren in de wettekst en/of de toelichting uitnodigt tot een beroep op de rechter. Is het regeringsbeleid terzake van het ontwerpen van wetgeving er in het algemeen niet op gericht om een beroep op de rechter zo veel mogelijk te voorkomen? Nu er in dit wetsvoorstel van beperkte omvang al zoveel vage normen voorkomen, waarvan het onvermijdelijk zal zijn dat deze door de rechter en praktijk moeten worden ingevuld, vroegen deze leden waarom, wat de omschrijving van de rechten van de rechtmatige gebruiker betreft, in artikel 5 geen aansluiting is gezocht bij het bestaande begrippen- en normenkader van de Auteurswet 1912. Anderzijds stelden zij de vraag waarom in plaats van de formulering in artikel 2, eerste lid, sub b, niet gekozen is voor de letterlijke tekst van artikel 7, tweede lid, sub b van de Databank-richtlijn («Openbare uitlening wordt niet als opvraging of hergebruik beschouwd»).

Tijdens de openbare behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer (Handelingen II, 1998–1999, nr. 58) is o.a. gesproken over de taak die de overheid voor zichzelf ziet weggelegd waar het gaat om de beschikbaarstelling van een wetgevingsdatabank. Welk beleid staat de minister voor ogen wat betreft de beschikbaarstelling van jurisprudentie?

Vertrouwende, dat de regering tijdig voor de openbare behandeling op bovenstaande opmerkingen en vragen zal hebben geantwoord, acht de commissie deze hiermee voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Heijne Makkreel

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Heijne Makkreel (VVD), (voorzitter), Talsma (VVD), Glasz (CDA), (plv. voorzitter), Michiels van Kessenich-Hoogendam (CDA), Holdijk (SGP), Vrisekoop (D66), Pitstra (GL), Le Poole (PvdA), Hirsch Ballin (CDA), de Haze Winkelman (VVD), Meeter (PvdA) en Ruers (SP).

Naar boven