26 077
Wijziging van de Wet van 16 december 1993 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Algemene wet bestuursrecht, de Wet op de Raad van State, de Beroepswet, de Ambtenarenwet 1929 en andere wetten, alsmede intrekking van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen (voltooiing eerste fase herziening rechterlijke organisatie, Stb. 650) (uitstel verval artikel 8:2 van de Algemene wet bestuursrecht)

nr. 53e
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 14 december 1998

Ik betreur het dat de leden van de CDA-fractie van oordeel zijn dat hun vragen in de memorie van antwoord niet op de juiste wijze zijn beantwoord. De door deze leden gestelde nadere vragen, waarbij de leden van de fracties van de PvdA, de SGP, het GPV en de RPF zich aansloten, beantwoord ik, mede namens mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, als volgt.

1. Bij nader inzien merken deze leden terecht op dat de considerans zo is geformuleerd, dat de woorden «uit te stellen» taalkundig gezien niet alleen betrekking hebben op «de invoering», maar ten onrechte ook op het element «van rechtswege». Inderdaad zal, indien het onderhavige wetsvoorstel tot wet wordt verheven, artikel 8:2 Awb niet meer van rechtswege vervallen. Tot misverstand over de strekking van het voorstel heeft een en ander echter, gelet op de tekst en de toelichting, niet kunnen leiden.

2. De genoemde leden menen, dat in de memorie van antwoord ten onrechte wordt gesteld dat de regering op 13 mei 1997 een voorstel tot uitstel heeft gedaan. Inderdaad is toen geen wetsvoorstel ingediend, maar een notitie waarin de regering aangaf uitstel wenselijk te achten (kamerstukken II 1996/97, 25 383, nr. 1). Daarmee werd beoogd het debat met de Staten-Generaal aan te gaan op een moment dat alle opties nog open waren; daarom ging de notitie, hoewel zij voor uitstel pleitte, ook uitvoerig in op de voorzieningen die bij invoering nodig zouden zijn. Eind 1997 moest echter worden vastgesteld, dat nog geen debat over de notitie had plaatsgevonden. Onder die omstandigheden is besloten alsnog een wetsvoorstel strekkende tot uitstel in procedure te brengen.

Genoemde leden stelden voorts de vraag, of de regering zich in staat acht om bij afwijzing van het onderhavige wetsvoorstel door de Eerste Kamer alsnog in een spoedprocedure te komen met een wetsvoorstel waarbij de termijn voor het vervallen van artikel 8:2 wordt verlengd tot 1 januari 2004. Het antwoord luidt ontkennend. Indien het onderhavige wetsvoorstel wordt verworpen, ontstaat op 1 januari a.s de mogelijkheid van beroep tegen algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels. Het is onmogelijk om tussen nu – 9 december 1998 – en het kerstreces nog een wetsvoorstel, houdende een nieuwe termijn voor het vervallen van artikel 8:2, tot stand te brengen.

3. De genoemde leden vroegen nogmaals naar een werkplan voor het alsnog beslissen omtrent invoering van beroep tegen algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels. Zij achten de verwijzing naar de tweede evaluatie van de Awb niet overtuigend, nu een niet ingevoerde beroepsmogelijkheid moeilijk kan worden geëvalueerd.

Natuurlijk zullen bij de tweede evaluatie geen ervaringen met een rechtstreeks beroep tegen algemeen verbindende voorschriften ter beschikking staan, indien deze beroepsmogelijkheid niet wordt ingevoerd.

Niettemin acht ik de tweede evaluatie een geschikt moment om de discussie over deze beroepsmogelijkheid opnieuw te voeren, nu alsdan de ontwikkelingen in het bestuursrecht opnieuw in den brede aan de orde zullen zijn. In dat kader zal de regering op het beroep tegen algemeen verbindende voorschriften terugkomen. Daarbij zullen de ervaringen met procedures bij de burgerlijke rechter tegen algemeen verbindende voorschriften worden betrokken. Een inventarisatie van bij eventuele invoering benodigde wettelijke voorzieningen heeft reeds plaatsgevonden in het kader van de notitie van 13 mei 1997.

In hoeveel gevallen algemeen verbindende voorschriften op rijksniveau bij de burgerlijke rechter zijn aangevochten, is thans niet bekend. Afgaande op de gepubliceerde jurisprudentie gaat het om betrekkelijk weinig gevallen. Dat is echter geen betrouwbare indicatie voor het aantal bij invoering van een rechtstreekse beroepsmogelijkheid te verwachten beroepen, nu de drempel voor het instellen van beroep bij de bestuursrechter in het algemeen lager is dan die voor het instellen van een vordering bij de burgerlijke rechter.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven