25 728 (R 1602)
Goedkeuring van het op 10 september 1996 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake het alomvattend verbod op kernproeven (Trb. 1997, 62)

nr. 33a
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Ontvangen 4 januari 1999

Naar aanleiding van het verzoek van de GroenLinks-fractie in uw Kamer om een reactie te geven op de brief van de heer Thomas Graham Jr., president van de «Lawyers Alliance for World Security» inzake het nucleaire beleid van de NAVO, heb ik de eer u als volgt te informeren.

De heer Graham pleit er in zijn brief voor dat bij de herziening van het Strategisch Concept van de NAVO ook de nucleaire paragrafen worden aangepast. Hij is van mening dat het wereldwijde non-proliferatieregime in ernstig gevaar is vanwege het uitblijven van significante vooruitgang op het gebied van kernontwapening conform Artikel VI van het Non-Proliferatieverdrag (NPV). Hij legt voorts een direct verband tussen de nucleaire strategie van de NAVO en de effectiviteit van het NPV.

Voortgang op het gebied van nucleaire ontwapening is inderdaad van groot belang voor de voortdurende stabiliteit van het non-proliferatieregime. Er is op dit gebied in de afgelopen jaren al veel bereikt. De reducties van de kernwapen-arsenalen door middel van bilaterale onderhandelingen (INF, het START-proces) en unilaterale reducties zijn daar goede voorbeelden van.

Het oordeel dat de bestaande rol van kernwapens in de NAVO-strategie rechtstreeks de effectiviteit van het NPV beïnvloedt, deelt de Nederlandse regering niet.

Bedreigingen voor het non-proliferatieregime worden veroorzaakt door een complex van factoren, waarbij regionale instabiliteit een belangrijke rol speelt. De nucleaire ambities van landen in het Midden-Oosten en Zuid- en Oost-Azië worden niet ingegeven door het Strategisch Concept van de NAVO.

Dit neemt niet weg dat er voldoende aanleiding is een discussie in de NAVO te voeren over het nucleaire beleid van het bondgenootschap: de veranderde omstandigheden op veiligheidsgebied sinds de formulering van het huidige Strategisch Concept in 1991, het gegeven dat de NAVO ook buiten het eigen verdragsgebied opereert (vgl. het SFOR-optreden in Bosnië-Herzegovina) en het feit dat het publieke debat over kernontwapening, onder meer in Nederland, wederom aan actualiteit wint.

Tijdens de Noord-Atlantische Raad van 8 en 9 december jl. heb ik hierover van gedachten gewisseld met mijn NAVO-ambtgenoten. Ik heb hen meegedeeld dat Nederland geen aanleiding ziet voor een drastische wijziging van de nucleaire paragrafen van het Concept. Kernwapens spelen nog altijd een cruciale rol in de afschrikking van de pluriforme dreigingen van vandaag en potentiële agressors dienen in maximale onzekerheid te verkeren over de omstandigheden waaronder de NAVO het gebruik van deze wapens overweegt. Ik heb naar voren gebracht mogelijkheden te zien voor het actualiseren van de nucleaire paragrafen. Zo is inmiddels het nucleaire arsenaal van de NAVO-kernwapenstaten sterk gereduceerd.

Tevens zou nogmaals kunnen worden benadrukt hoe ver de omstandigheden verwijderd zijn waaronder het gebruik van kernwapens aan de orde zou zijn en kunnen worden gewezen op de vermindering van de paraatstelling van kernwapens.

Verdere gedachtenvorm ing over dit onderwerp zal plaatsvinden in het kader van de aanpassing van het Strategisch Concept.

Tevens kan ik u als volgt informeren naar aanleiding van de mondelinge vraag van het lid Pitstra (GroenLinks) inzake de lancering van een Noorse meteorologische onderzoeksraket in 1995 die de alarmering van Russische nucleaire raketten als gevolg had. De heer Pitstra stelde deze vraag op 3 november jl. tijdens de behandeling van het Verdrag inzake het alomvattend verbod op kernproeven.

De regering heeft met zorg kennis genomen van de gebeurtenissen in de Russische Federatie naar aanleiding van de lancering van een Noorse raket voor mcteorologisch onderzoek op 25 januari 1995. Zij heeft echter geen aanwijzingen dat de Russische autoriteiten onvoldoende aandacht besteden aan de voorkoming van dit soort incidenten. Op 2 september jl. hebben de Presidenten Clinton en Jeltsin een gemeenschappelijke verklaring afgegeven waarin zij het initiatief nemen elkaar continu informatie te verschaffen over raketlanceringen. Beide presidenten zegden verder toe te zullen uitzoeken in hoeverre het mogelijk is een multilateraal notificatie-regime in het leven te roepen voor lanceringen van raketten. Dit zou een aanvulling kunnen vormen op de Convention for the Registration of Objects Lauched into Outer Space (1974). De regering juicht dit initiatief van harte toe.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

Naar boven