25 638
Wijziging van de artikelen 140 en 443 van het Wetboek van Strafrecht

nr. 7e
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 mei 1999

Bijgaand1 stuur ik u het regeringsstandpunt over de wettelijke strafmaxima. Het regeringsstandpunt besteedt, conform een toezegging gedaan tijdens de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel strekkend tot wijziging van de artikelen 140 en 443 van het Wetboek van Strafrecht, aandacht aan de vervroegde invrijheidstelling (Handelingen Eerste Kamer 1998–1999, p. 18–638). Voorts is de toezegging gestand gedaan om nog eens te kijken naar de reikwijdte van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Dat heeft er evenwel niet in geresulteerd dat voorstellen worden gedaan voor een nadere aanpassing van het onderhavige artikel. Deze uitkomst is niet in de notitie zelf verwoord. Daarom hecht ik eraan u in deze brief met deze uitkomst en de overwegingen die daartoe hebben geleid op de hoogte te brengen. Overwogen is in de eerste plaats dat een inperking van de reikwijdte van dit misdrijf tot het deelnemen aan organisaties die misdrijven beogen waarop vier jaar gevangenisstraf of meer staat, onwenselijk lijkt. Ook bij misdrijven waarop een lagere straf staat kan toepassing van artikel 140 Wetboek van Strafrecht een nuttige rol vervullen. Overwogen is voorts, dat een opsplitsing van artikel 140 Wetboek van Strafrecht in een variant voor zware delicten en één voor lichtere misdrijven onnodige afgrenzingsproblemen in het leven roept.

Meegezonden zijn voorts enige exemplaren van de bijlagen bij het onderzoeksrapport over wettelijke strafmaxima dat u eerder reeds toegezonden is.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Is ter inzage gelegd op het Centraal Informatiepunt onder griffienr. 123907.

Naar boven