25 398
Wijziging van de Wet politieregisters, houdende nadere regels voor bijzondere politieregisters ten behoeve van de politie, Koninklijke marechaussee en daartoe aangewezen diensten van publiekrechtelijke lichamen die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast (bijzondere politieregisters)

nr. 63a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 14 december 1998

De leden van de vaste commissie voor Justitie van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, hadden de eer het volgend voorlopig verslag uit te brengen. In dit stadium wensten zij de volgende opmerkingen en vragen te stellen.

De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij riepen in herinnering dat volgens de nota naar aanleiding van het verslag uit de Tweede Kamer (stuk nr. 6, p. 5) veel van de voorgestelde regels reeds in vergelijkbare zin zijn opgenomen ofwel in het op de Wet politieregisters gebaseerde Besluit politieregisters, ofwel in de CID-regeling 1995. Daarom verzochten deze leden de regering om een nauwkeurig overzicht waar bestaande regels op het niveau van de formele wet worden gebracht, en waar het wetsvoorstel tot materiële veranderingen leidt. Moest het antwoord van het kabinet op vragen van de SP-fractie in de Tweede Kamer (te aangehaalder plaatse) zo worden verstaan dat ook zij twijfels had over de praktische uitvoerbaarheid? Waren de nieuwe bewindslieden net als hun voorgangers van oordeel dat de voorgestelde regeling voldoet aan de eisen die moeten worden gesteld aan de bestrijding van zware en georganiseerde criminaliteit?

Een bepaling van bijzonder belang is de nieuwe tweede volzin van artikel 4, tweede lid. Bij de totstandkoming van de Wet politieregisters was ervan uitgegaan dat de Registratiekamer en de Begeleidingscommissie voor de CID's zouden toezien op het functioneren van deze diensten.

Hoe beoordelen de bewindslieden de kwaliteit van de werkzaamheden van deze instanties sinds 1990, en voorzien zij dat het toezicht in de toekomst adequaat zal zijn? Geldt dit ook voor de bestrijding van kinderpornografie, mensenhandel en fraude? Is de basis voor opneming van persoonsgegevens van slachtoffers van de productie van kinderpornografie wel toereikend? Welke omvang van de «vaststellingsregisters» voorziet het kabinet in vergelijking met het oude «grijze-veldregisters»?

De leden van de CDA-fractie vroegen om een verduidelijking van het begrip «onverdachte personen» in artikel 5a. Is ieder die geen verdachte is in de zin van artikel 27 Wetboek van Strafvordering, een «onverdachte persoon»? Betekent dit dat gegevens omtrent een veroordeelde (die immers dan geen verdachte meer is) onmiddellijk moeten worden verwijderd, tenzij het eerste lid onder a of b van toepassing is? Levert dit geen problemen op bij toepassing van artikel 36 e Wetboek van Strafrecht of als er medeverdachten van de veroordeelde zijn tegen wie het onderzoek nog niet kon worden afgesloten?

Wat betreft de verstrekking van gegevens aan «personen of instanties met een publieke taak belast» (artikel 13a, vijfde lid) vroegen de leden van de CDA-fractie verduidelijking. Allereerst viel hun op dat de terminologie afwijkt van die van artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht. Zijn daarvoor goede redenen? Kan een persoon als bedoeld in het voorgestelde artikel 13a, vijfde lid, ook een persoon zijn die niet een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 Awb is, bij voorbeeld een individuele gedeputeerde of wethouder? Hoe is dan verantwoording voor het gebruik van deze gegevens mogelijk?

Wat het gebruik van deze gegevens betreft vroegen de leden van de CDA-fractie of dit bij voorbeeld aanleiding kan geven tot het weigeren van een vergunning, subsidie of contract. Zo ja, dient dit in de motivering c.q. de verantwoording bij de bestuursrechter tot uitdrukking te komen?

Wat wordt bedoeld met een «publiekrechtelijk lichaam» in artikel 13c, eerste lid? Waarom is hier terminologisch geen aansluiting gezocht bij hoofdstuk 7 van de Grondwet?

De leden van de CDA-fractie constateerden tenslotte dat artikel 6 van de Wet politieregisters ongewijzigd blijft. Betekent dit niet dat de beperkingen met betrekking tot de bijzondere politieregisters slechts een beperkt effect zullen hebben?

De leden behorende tot de PvdA-fractie gaven aan in te stemmen met dit voorstel tot wijziging van de Wet Politieregisters. Het is in feite het eerste voorstel ter uitvoering van de conclusies van de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden (commissie van Traa) dat de Eerste Kamer bereikt.

Deze commissie concludeerde onder meer dat

– er teveel persoonsgegevens zaten in de registers van de criminele inlichtingendiensten,

– dat de criteria, aan de hand waarvan beoordeeld kan worden of gegevens moesten worden opgenomen, onduidelijk waren,

– de controle op die registers te kort schoot,

– de wettelijke regels onduidelijk en ontoereikend zijn en dan ook nog vaak niet nageleefd werden.

Deze leden stelden het eens te zijn met de driedeling in:

1. het register zware criminaliteit betreffende

ten eerste, misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is, die in georganiseerd verband worden beraamd en gepleegd en gezien hun aard of de samenhang met andere misdrijven die in georganiseerd verband worden beraamd of gepleegd een ernstige inbreuk opleveren voor de rechtsorde;

ten tweede, misdrijven waarop in de wet een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld;

ten derde, bij voor te hangen AmvB omschreven misdrijven die gezien hun aard of de samenhang met andere door betrokkene begane misstappen een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren.

2. Tijdelijke registers d.w.z. een register met evenzo zachte informatie aangelegd met het oog op de uitvoering van een bepaald geval.

3. Voorlopige registers, aangelegd met het oog op de uitvoering van de politietaak, voorzover het betreft de vaststelling op de geregistreerde in samenhang met andere gegevens opgenomen kan worden in een register zware criminaliteit.

De leden behorende tot de PvdA-fractie beperkten zich bij deze schriftelijke voorbereiding eerst tot een drietal opmerkingen.

De eerste is dat de problemen die geleid hebben tot de instelling van de commissie van Traa ten dele gelegen waren in onduidelijke regels en een gebrekkig toezicht en controle maar ten dele ook een kwestie van mentaliteit waren. Het was de mentaliteit van «Dit is een oorlog tegen de georganiseerde misdaad, tegen uiterst professionele voor niets terugdeinzende criminelen. In een oorlog kun je niet letten op alle bureaucratische regeltjes». Anders gezegd: Voor uitvoering van deze nieuwe wet is essentieel dat goede en interne voorlichting gegeven wordt, zowel over de nieuwe opzet van de CID-registers als ook over de bedoeling en achtergronden. Alleen zo kan het aantal van 60 000 geregistreerden echt drastisch verminderd worden en een effectieve schoning van gegevens tot stand komen.

De tweede opmerking betreft de noodzaak van een effectief toezicht en controle. Zowel voor korpsbeheerders als voor het openbaar ministerie zou het goed zijn na te gaan in hoeverre extra voorbereiding en een soort bijscholing althans nadere informatieverstrekking nodig zijn.

De derde opmerking van de PvdA-leden betreft de feitelijke samenhang van dit wetsvoorstel met het wetsvoorstel bijzondere opsporingsbevoegdheden en het voorstel herziening gerechtelijk vooronderzoek.

De leden van de PvdA vroegen de bewindslieden vervolgens hoe zij willen bevorderen dat de noodzakelijke voorlichting over de voorstellen niet verbrokkeld en daardoor onoverzichtelijk is maar juist effectief is. Alle voorstellen hebben immers in feite ten doel bij te dragen tot een nieuwe. frisse, eigentijdse aanpak van de ernstige criminaliteit.

De leden van de fracties van de SGP, de RPF en het GPV hadden met belangstelling van het wetsvoorstel kennis genomen.

Deze leden meenden te hebben moeten begrijpen dat dit wetsvoorstel een einde zou dienen te maken aan de verbrokkelde regelgeving betreffende de politieregisters. Zij vroegen de regering om vergelijkenderwijs aan te geven in hoeverre het wetsvoorstel aan genoemd doel zal bijdragen.

Verder vroegen deze leden welke evaluatietermijn zal worden gehanteerd mede met het oog op het toezicht op het beheer van de registers.

De voorzitter van de commissie,

Heijne Makkreel

De griffier voor dit verslag,

Baljé


XNoot
1

Samenstelling: Heijne Makkreel (VVD), (voorzitter), Talsma (VVD), Glasz (CDA), Michiels van Kessenich-Hoogendam (CDA), Holdijk (SGP), Vrisekoop (D66), Pitstra (GL), Le Poole (PvdA), Meeter (PvdA), Hirsch Ballin (CDA), De Haze Winkelman (VVD), Ruers (SP).

Naar boven