25 324
Wijziging van de Opiumwet in verband met het creëren van de mogelijkheid voor de burgemeester om bestuursdwang toe te passen ter handhaving van de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven

25 325
Wijziging van de Opiumwet in verband met de invoering van een verhoogde strafmaat voor beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt

nr. 57f
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 april 1999

Tijdens de behandeling van de Opiumwet in de Eerste Kamer op 16 maart 1999 heeft mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks) opmerkingen gemaakt over het «Besluit beperking verkoop en gebruik van tabaksproducten». Naar haar mening is deze algemene maatregel van bestuur gedetailleerd omdat als gevolg daarvan ruimten die qua outillage, afvoer en dergelijke veel geschikter zouden zijn als rookruimte, niet als zodanig mogen worden aangewezen. Mevrouw Schoondergang wees op de negatieve gevolgen die het gewijzigde besluit in het gebouw van de Eerste Kamer zou hebben en vroeg of er ontheffingen mogelijk waren.

Omdat niet de Tabakswet, maar de Opiumwet aan de orde was, heb ik mij op het laatste voorbereid. Ik was niet voldoende geprepareerd op vragen over de Tabakswet, reden waarom ik heb voorgesteld om schriftelijk te reageren op de opmerkingen van mevrouw Schoondergang. Voor de precieze gang van zaken verwijs ik u naar de betreffende handelingen.

Met de opmerking van mevrouw Schoondergang dat ik een kruistocht tegen tabak ben begonnen kan ik mij niet verenigen. Ik voer in het kader van het tabakontmoedigingsbeleid kabinetsmaatregelen uit die met de Tabaksnota aan de Tweede Kamer zijn voorgelegd en na beraadslaging door de Tweede Kamer zijn goedgekeurd. Met de wijziging van het onderhavige besluit heeft ook de Eerste Kamer ingestemd tijdens de voorhangprocedure.

Het Besluit beperking verkoop en gebruik van tabaksproducten is – evenals de Tabakswet – op 1 januari 1990 in werking getreden. Met het besluit wordt een waardevolle bijdrage geleverd aan de hoofddoelstellingen van het ontmoedigingsbeleid, namelijk de beperking van het tabakgebruik, maar voornamelijk de bescherming van de jeugd en de niet-roker. In het besluit zijn categorieën van instellingen opgenomen die – naast de instellingen, diensten en bedrijven die door de Staat en de openbare lichamen worden beheerd – onder vigeur van de Tabakswet vallen. Verder wordt aangegeven in welke ruimten van deze instellingen een rookverbod ingesteld en gehandhaafd dient te worden. De uitzonderingsmogelijkheden om het roken in openbare ruimten tot ten hoogste een derde van de oppervlakte of ten hoogste een derde van de tijd van openstelling toe te staan zijn afgeschaft. Uit onderzoek en de vele klachten gedurende de afgelopen jaren van bezoekers, bewoners, patiënten en medewerkers van de verschillende soorten instellingen is gebleken dat deze uitzonderingen in de praktijk tot misverstanden leidden en nauwelijks te handhaven waren. Het besluit biedt echter in artikel 2, lid twee, nog steeds de mogelijkheid om in bepaalde gevallen en onder zekere voorwaarden ruimten van dit rookverbod uit te zonderen. In de Tabakswet wordt niet geregeld waar en onder welke omstandigheden er gerookt mag worden. Wanneer een ruimte voldoet aan de criteria van het tweede lid van artikel twee van het besluit, is het aan de beheerder om te beslissen of deze ruimte al dan niet van het verbod zal worden uitgezonderd. Het treffen van rookverboden is dus verplicht, het maken van uitzonderingen niet.

Een afschrift van deze brief is ter kennisname verzonden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Naar boven