25 046
Gemeentelijke herindeling in de provincie Drenthe

nr. 310
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 16 augustus 1999

* De eerder verschenen stukken inzake dit wetsvoorstel zijn gedrukt onder EK nrs. 231 t/m 231c, vergaderjaar 1996–1997.

De commissie Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat1 heeft naar aanleiding van de gevolgen van de gemeentelijke herindeling in Drenthe voor het landgoed Dickninge op 22 april 1999 een brief gezonden aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (bijlage 1). De minister heeft deze brief bij brief van 28 juni 1999 beantwoord (bijlage 2).

De commissie brengt hierbij verslag uit van het aldus gevoerde overleg.

De voorzitter van de commissie,

Witteveen

De griffier van de commissie,

Hordijk

BIJLAGE 1

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

De heer dr. A. Peper

Schedeldoekshaven 200

2511 EZ Den Haag

Den Haag, 22 april 1999

De commissie Binnenlandse Zaken en Hoge Colleges van Staat ontving bijgevoegde brief1 van de heer Erdbrink, namens mevrouw A. A. Röell, met betrekking tot de gevolgen van de gemeentelijke herindeling in Drenthe (wetsvoorstel 25 046) voor het landgoed Dickninge.

Tijdens de openbare behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer op 17 juni 1997 is door nagenoeg alle woordvoerders aan de gevolgen van de gemeentelijke herindeling voor het landgoed aandacht besteed, zie Handelingen I, 1996–1997, nr. 33. De staatssecretaris heeft tijdens dat debat het vertrouwen uitgesproken dat «het goed zal komen». Uit bijgevoegde brief blijkt dat dat proces niet vlekkeloos verloopt. De commissie spreekt de hoop uit dat u in staat en bereid bent te bemiddelen in de oplossing van de problemen voor het landgoed. Gaarne wordt zij door u van de gang van zaken op de hoogte gesteld.

De griffier van de commissie,

Mr. Marianne Hordijk

BIJLAGE 2

Aan de commissie Binnenlandse Zaken en Hoge Colleges van Staat van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Postbus 20017

2500 EA Den Haag

28 juni 1999

In uw brief van 22 april jl. heeft u mij een afschrift van de brief van de rentmeester van het landgoed Dickninge, de heer Erdbrink, doen toekomen, waarin deze verzoekt te bevorderen dat een door hem gevraagde grenscorrectie alsnog wordt uitgevoerd. Aan deze kwestie is tijdens de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel herindeling Drenthe expliciet aandacht besteed. De toenmalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, mevrouw Van de Vondervoort, heeft destijds gesteld dat als de provincie Drenthe tot de conclusie komt dat het verstandig is de grens om de eigendomsverhoudingen heen te leggen, zij ervan overtuigd was dat een grenscorrectie zal worden bewerkstelligd en dat zij er alle vertrouwen in had dat het goed zou komen. In de brief aan uw commissie legt de heer Erdbrink aan zijn verzoek ten grondslag dat de opsplitsing van het landgoed in de praktijk van het afgelopen jaar extra bezwaarlijk bleek te zijn. Uw commissie spreekt de hoop uit dat ik in staat en bereid ben te bemiddelen in de oplossing van de problemen voor het landgoed.

De raad van de gemeente Meppel en de raad van de gemeente De Wolden hebben op 5 resp. 26 november 1998 gelijkluidende besluiten tot wijziging van de grens tussen deze gemeenten vastgesteld rond het gebied Emsweg. In deze grenscorrectiebesluiten was de door de heer Erdbrink gewenste grenscorrectie niet opgenomen. Daarbij hebben beide gemeentebesturen aangegeven dat, hoewel zij zich realiseren dat één en ander voor een aantal bewoners niet overeenkomstig hun verwachtingen zal zijn, zij voor verdere grensaanpassingen tussen Meppel en De Wolden geen gezamenlijke argumentatie kunnen vaststellen. De gemeenteraden hebben daarbij tevens besloten verder geen grensaanpassingen tussen beide gemeenten te realiseren. Gedeputeerde staten van Drenthe hebben daarop de desbetreffende raadsbesluiten van de gemeenten Meppel en De Wolden op 9 maart 1999 goedgekeurd (zie bijlagen)1. Dit college heeft vervolgens bij brief van 31 maart 1999 de heer Erdbrink niet ontvankelijk verklaard in zijn bezwaarschrift tegen de (al dan niet) fictieve weigering om het herstel van de oorspronkelijke grens van het landgoed Dickninge in overweging te nemen.

Namens het provinciebestuur is telefonisch medegedeeld dat er meerdere malen telefonisch contact is geweest tussen het toenmalige provinciebestuur en de heer Erdbrink. Dit provinciebestuur heeft daarbij de heer Erdbrink laten weten zijn bezwaar met betrekking tot de zwaarte van de administratieve lasten onvoldoende zwaarwegend te vinden om op die grond over te gaan tot grenscorrectie. Er was daardoor naar de mening van het provinciebestuur onvoldoende reden om af te wijken van het principe om gemeentegrenzen zo veel mogelijk langs natuurlijke grenzen of – in dit geval – wegen te laten lopen.

Het landgoed Dickninge ligt overigens in zijn geheel in de gemeente De Wolden. Aangrenzend aan het landgoed bevindt zich echter nog een perceel, dat toebehoort aan dezelfde eigenaar. Dit perceel ligt in de gemeente Meppel. Bij het bepalen van het grensverloop is bij de herindeling indertijd gebruik gemaakt van het provinciale streekplan.

Het streekplan is in 1990 vastgesteld en is gedurende het gehele herindelingstraject geldig geweest. In het streekplan wordt aangegeven wat onder een landgoed wordt verstaan. Bij het bepalen van het landgoed zijn de historisch-landschappelijke en historisch-architectonische aspecten doorslaggevend. Dit impliceert dat de eigendomssituatie niet hoeft samen te vallen met de omvang van het landgoed. Het gaat om de landschappelijke en historische structuren.

In het streekplan is Dickninge als landgoed reeds aangegeven. Ook de door de provincie vastgestelde grensbeschrijving is vervolgens gebaseerd op het streekplan. Dat mevr. Röell ook nog bezittingen buiten het landgoed heeft die buiten de gemeente De Wolden vallen, doet hierbij naar mijn mening niet ter zake.

Mijn ambtsvoorganger heeft in haar brief aan de heer Erdbrink van 23 maart 1998 (kenmerk BW98/104), aangegeven dat zij het aanbrengen van een eventuele grenscorrectie tussen de gemeenten Meppel en De Wolden niet op de weg van de wetgever vindt liggen. Gelet op het bovenstaande ben ook ik deze mening toegedaan.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Peper


XNoot
1

Samenstelling: Holdijk (SGP), Rensema (VVD), Bierman (OSF), Wiegel (VVD), (plv. voorzitter), Luijten (VVD), Ruers (SP), Terlouw (D66), Pastoor (CDA), Van Schijndel (GL), Bemelmans-Videc (CDA), Dölle (CDA), Tan (PvdA) en Witteveen (PvdA), (voorzitter).

XNoot
1

Deze brief is ter inzage gelegd op het Centraal informatiepunt onder nummer: 119732.6.

XNoot
1

De bijlagen zijn ter inzage gelegd op het Centraal informatiepunt onder nummer: 119732.9.

Naar boven