23 706
Wettelijke regeling van het notarisambt, mede ter vervanging van de Wet van 9 juli 1842, Stb. 20, op het Notarisambt en de Wet van 31 maart 1847, Stb. 12, houdende vaststelling van het tarief betreffende het honorarium der notarissen en verschotten (Wet op het notarisambt)

nr. 25d
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 februari 1999

Bij brief van 14 januari 1999 (bijlage A) verzocht u de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (DG NMa) om beantwoording van enkele vragen met betrekking tot wetsvoorstel 23 706 (Notarisambt).

Bij brief van 11 februari 1999 (bijlage B) stelde de DG NMa mij daarvan op de hoogte en deed hij mij zijn antwoorden op de door u gestelde vragen toekomen. Hierbij doe ik u afschrift van de brief van 11 februari 1999 toekomen.

Ik hoop dat u hiermede voldoende bent geïnformeerd.

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink

BIJLAGE A

Den Haag, 14 januari 1999

De Directeur-Generaal van de Nederlandse

mededingingsautoriteit Nma

2500 BH DEN HAAG

In de vaste commissie voor Justitie van de Eerste Kamer der Staten-Generaal is in behandeling wetsvoorstel 23 706: Wettelijke regeling van het Notarisambt, mede ter vervanging van de Wet van 9 juli 1842, Stb. 20, op het Notarisambt en de Wet van 31 maart 1847, Stb. 12, houdende vaststelling van het tarief betreffende het honorarium der notarissen en voorschotten (Wet op het notarisambt). Het ligt in de bedoeling dit wetsvoorstel op 16 maart a.s. plenair af te handelen.

In de nadere memorie van antwoord op p. 10 en 11 (bijgesloten) verwijst de Staatssecretaris naar een mogelijke standpuntbepaling van de Nma. De Staatssecretaris deelt mede, dat van de handhaving van de huidige tariefregeling van de vereniging KNB geen sprake kan zijn omdat deze onder het verbod van art. 6 van de Mededingingswet zou vallen. En hij vervolgt dan: «Het is niet waarschijnlijk dat op het ontheffingsverzoek dat de KNB heeft ingediend door de Directeur-Generaal van de Nma positief zal worden beslist. De beslissing van de Nma zal op grond van de overgangsregeling van de Mededingingswet op 1 juli 1999 moeten worden genomen. Als het verzoek wordt afgewezen zijn de notariële tarieven op die datum dus geheel vrij, tenzij daarvoor een wettelijke tarief- of overgangsregeling in de plaats treedt.»

De vaste Kamercommissie voor Justitie van de Eerste Kamer zou gaarne antwoord ontvangen op de volgende vragen naar aanleiding van bovenstaande passage:

1. Is het inderdaad niet waarschijnlijk dat op het ontheffingsverzoek van de KNB positief zal worden beslist?

2. Is het gevolg van een (eventuele) negatieve beslissing dat de notariële tarieven per 1 juli 1999 geheel vrij zullen zijn (indien dan niet een wettelijke regeling van kracht is)?

3. Wat is het gevolg, indien de beslissing op het ontheffingsverzoek van de KNB op 1 juli 1999 nog niet is genomen?

Hoogachtend,

Chr. L. Baljé,

Griffier van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

BIJLAGE B

De Minister van Economische Zaken

Mevrouw A. Jorritsma-Lebbink

Den Haag, 11 februari 1999

Onderwerp

Vragen vaste Kamercommissie voor Justitie m.b.t. wetsvoorstel 23 706 (Notarisambt)

Geachte mevrouw de Minister,

Bij brief d.d. 14 januari 1999 heeft de vaste commissie voor Justitie van de Eerste Kamer der Staten-Generaal mij een drietal vragen gesteld die verband houden met de behandeling van wetsvoorstel 23 706. Hieronder zal ik deze vragen beantwoorden.

1

Is het inderdaad niet waarschijnlijk dat op het ontheffingsverzoek van de KNB positief zal worden beslist?

Horizontale prijsregelingen, zoals de tariefregeling van de KNB, worden, voor wat betreft de toepassing van het nationale en het Europese mededingingsrecht, gerekend tot de categorie zware concurrentiebeperkingen aangezien ze betrekking hebben op een van de meest essentiële concurrentieparameters. Alle notarissen in Nederland zijn aan de tariefregeling van de KNB gebonden en de voorgeschreven tarieven hebben betrekking op meer dan 90% van alle notariële diensten. De prijsconcurrentie op de markt voor notariële diensten wordt daardoor nagenoeg geheel uitgeschakeld.

Tot nu toe is op grond van de Mededingingswet voor geen enkele horizontale prijsregeling ontheffing verleend, zulks in overeenstemming met de beschikkingenpraktijk van de Europese Commissie ter zake van de toepassing van artikel 85 van het EG-Verdrag.

Een en ander neemt niet weg dat de ontheffingsaanvraag van de KNB zorgvuldig op zijn merites zal worden onderzocht en getoetst aan de ontheffingscriteria van artikel 17 van de Mededingingswet.

Kort samengevat luiden deze criteria als volgt:

– de regeling moet bijdragen aan een verbetering van de productie of distributie of tot de bevordering van de technische of economische vooruitgang;

– een billijk aandeel van de voordelen van de regeling moet ten goede komen aan de gebruikers;

– de concurrentiebeperkingen moeten onmisbaar zijn om de voordelen te realiseren;

– de regeling mag niet de mogelijkheid geven de mededinging voor een wezenlijk deel van de betrokken producten of diensten uit te schakelen.

Om in aanmerking voor een ontheffing te kunnen komen moet aan alle criteria worden voldaan.

In verband met de rechten van belanghebbenden en uit oogpunt van zorgvuldigheid ten aanzien van de besluitvorming is het niet opportuun om op de uitkomsten van de behandeling van de ontheffingsaanvraag van de KNB vooruit te lopen.

2

Is het gevolg van een (eventuele) negatieve beslissing dat de notariële tarieven per 1 juli 1999 geheel vrij zullen zijn (indien dan niet een wettelijke regeling van kracht is)?

Ingevolge artikel 100 van de Mededingingswet geniet de tariefregeling van de KNB voorlopige geldigheid totdat op de ontheffingsaanvraag is beslist. Wordt de aanvraag afgewezen, dan is de regeling vanaf dat moment verboden en van rechtswege nietig (artikel 6 Mededingingswet).

3

Wat is het gevolg indien de beslissing op het ontheffingsverzoek van de KNB op 1 juli 1999 nog niet is genomen?

De termijn waarbinnen op grond van artikel 100, tweede lid, van de Mededingingswet op de ontheffingsaanvraag van de KNB beslist moet worden bedraagt, te rekenen vanaf 1 januari 1998, twaalf maanden. Er is gebruik gemaakt van de eenmalige mogelijkheid om deze termijn met zes maanden te verlengen, waardoor de behandeltermijn voor de ontheffingsaanvraag in totaal achttien maanden bedraagt. Ingevolge artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan de termijn voor het geven van een beschikking worden opgeschort met ingang van de dag waarop de NMa krachtens artikel 4:5 van deze wet aanvrager heeft uitgenodigd de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. In dit geval is de KNB bij brief van 10 juni 1998 gevraagd de aanvraag aan te vullen, waaraan de KNB bij brief van 3 augustus 1998 heeft voldaan. Dit betekent dat de behandeltermijn bijna acht weken is opgeschort en derhalve op zijn laatst eind september 1999 het besluit moet zijn genomen.

Indien de wettelijk voorgeschreven termijn om een besluit te nemen wordt overschreden, hetgeen niet wordt beoogd, heeft dat geen directe rechtsgevolgen voor de tariefregeling van de KNB. Wel kunnen belanghebbende derden, zoals de Vereniging Eigen Huis en de Consumentenbond die bij de NMa klachten hebben ingediend tegen de tariefregeling van de KNB, het niet tijdig beslissen op de ontheffingsaanvraag opvatten als een fictieve weigering om een besluit te nemen. Daartegen kan in bezwaar worden gegaan (artikel 6:2 Algemene wet bestuursrecht). Degene die met succes is opgekomen tegen het uitblijven van een besluit, kan vergoeding vorderen van de door de termijnoverschrijding geleden schade.

Gaarne verzoek ik u deze beantwoording door te geleiden aan de vaste commissie voor Justitie van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

A. W. Kist,

Directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit

Naar boven