25 746
Regels inzake een stelsel van varkensrechten en een heffing ter zake van het houden van varkens (Wet herstructurering varkenshouderij)

nr. 192
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

18 december 1997

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is uitvoering te geven aan richtlijn nr. 91/676/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEG L 375), en dat het ook overigens zowel in het belang van het milieu en de ruimtelijke kwaliteit als in het belang van dierenwelzijn en diergezondheid, wenselijk is regels te stellen met het oog op een herstructurering van de varkenshouderij en daarbij een stelsel van varkensrechten en een heffing ter zake van het houden van varkens in te voeren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK I. ALGEMEEN

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

b. landbouwgrond: grond waarop enige vorm van akkerbouw, veehouderij – daaronder begrepen intensieve veehouderij – , tuinbouw – daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, planten, bloemen en bloembollen – en bosbouw die aan de krachtens artikel 1, onderdeel p, van de Meststoffenwet gestelde regels voldoet, wordt uitgeoefend;

c. bedrijf: geheel van productie-eenheden bestaande uit één of meer gebouwen of afgescheiden gedeelten daarvan en de daarbij behorende landbouwgrond, uitsluitend of onder meer dienende tot de uitoefening van de landbouw, zulks beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden, en in ieder geval dat geheel van productie-eenheden dat als één bedrijf is opgegeven op grond van de krachtens artikel 7 van de Meststoffenwet gestelde regels inzake de registratie van de productie van dierlijke meststoffen, dan wel het na deze opgave ontstane geheel van productie-eenheden als gevolg van splitsing of samenvoeging overeenkomstig de krachtens artikel 58 van de Meststoffenwet of de bij of krachtens de Wet verplaatsing mestproductie gestelde regels;

d. Bureau Heffingen: Bureau Heffingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te Assen;

e. varken: dier van de diersoort varken, uitgedrukt in varkenseenheden overeenkomstig de in bijlage A bij deze wet voor de dieren van de onderscheiden diercategorieën opgenomen normen;

f. fokzeug: varken behorend tot de diercategorie, bedoeld in onderdeel 1, onder a of b, of 5, van bijlage A bij deze wet;

g. jaar: kalenderjaar;

h. varkensrecht: gemiddeld aantal varkens dat gedurende een jaar op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde ten hoogste op een bedrijf mag worden gehouden, uitgezonderd het aantal varkens dat ingevolge artikel 32 mag worden gehouden;

i. fokzeugenrecht: deel van het varkensrecht dat overeenkomt met het gemiddelde aantal fokzeugen dat gedurende een jaar op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde ten hoogste op een bedrijf mag worden gehouden, uitgezonderd het aantal fokzeugen dat ingevolge artikel 32 mag worden gehouden;

j. overdracht: eigendomsovergang, het vestigen of overdragen van een zakelijk gebruiksrecht dan wel het tenietgaan van dat recht, of het totstandkomen of eindigen van een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst;

k. mestproductierecht: mestproductierecht als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel aa, van de Meststoffenwet;

l. niet-gebonden mestproductierecht: niet-gebonden mestproductierecht als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel ab, van de Meststoffenwet;

m. concentratiegebied: concentratiegebied Zuid of concentratiegebied Oost als aangegeven in bijlage B bij deze wet;

n. tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond: in Nederland gelegen oppervlakte landbouwgrond, daaronder niet begrepen de oppervlakte waarop zich de bedrijfsgebouwen en daarbij behorende voorzieningen bevinden, die tot het bedrijf behoort op grond van eigendom, een zakelijk gebruiksrecht of een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Pachtwet, en die in het kader van een normale bedrijfsvoering bij dat bedrijf in gebruik is;

o. grondgebonden deel van het varkensrecht: deel van het varkensrecht overeenkomend met het op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geldende varkensrecht, verminderd met 90% van het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot 1996 te delen door 7,4 kilogram fosfaat. Ingeval het varkensrecht wordt bepaald op grond van artikel 7, wordt in de eerste volzin in plaats van «1996» gelezen: 1995;

p. grondgebonden deel van het fokzeugenrecht: deel van het fokzeugenrecht overeenkomend met het op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geldende fokzeugenrecht, verminderd met 90% van het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot 1996 te delen door 7,4 kilogram fosfaat. Ingeval het fokzeugenrecht wordt bepaald op grond van artikel 7, wordt in de eerste volzin in plaats van «1996» gelezen: 1995;

q. groen-labelstal: voor de huisvesting van varkens bestemde stal met een stalsysteem waarvoor een Groen Label als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van het Convenant Groen Label (Stcrt. 1993, 21) is afgegeven.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze wet:

a. worden het niet-gebonden mestproductierecht en het grondgebonden mestproductierecht telkens in aanmerking genomen zoals deze, al naar gelang het geval, op het desbetreffende tijdstip dan wel met betrekking tot het desbetreffende jaar voor het desbetreffende bedrijf door het Bureau Heffingen zijn geregistreerd;

b. wordt het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen telkens vermenigvuldigd met 10/7, behalve het niet-gebonden mestproductierecht dat geldt met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel G, van de wet van 2 mei 1997, houdende wijziging van de Meststoffenwet (Stb. 360).

Artikel 3

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt geen rekening gehouden met handelingen waarvan, op grond van de omstandigheid dat zij geen wezenlijke verandering van feitelijke verhoudingen hebben ten doel gehad of op grond van andere bepaalde feiten of omstandigheden, moet worden aangenomen dat zij achterwege zouden zijn gebleven, indien daarmee niet de toepassing van deze wet voor het vervolg geheel of ten dele onmogelijk zou worden gemaakt.

HOOFDSTUK II. OMVANG VAN HET VARKENSRECHT EN HET FOKZEUGENRECHT OP HET TIJDSTIP VAN INWERKINGTREDING VAN DE WET

Artikel 4

De omvang van het varkensrecht en de omvang van het fokzeugenrecht van een bedrijf op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 15 worden bepaald overeenkomstig dit hoofdstuk.

Artikel 5

1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. aangifte overschotheffing: schriftelijke opgave, zoals in voorkomend geval gecorrigeerd, die ter vaststelling van de verschuldigde overschotheffing met betrekking tot het bedrijf is gedaan krachtens de artikelen 8 en 13 van de Meststoffenwet, zoals deze artikelen luidden onmiddellijk vóór inwerkingtreding van de wet van 2 mei 1997, houdende wijziging van de Meststoffenwet;

b. aangifte overschotheffing 1995: aangifte overschotheffing die betrekking heeft op het jaar 1995;

c. aangifte overschotheffing 1996: aangifte overschotheffing die betrekking heeft op het jaar 1996;

d. afsluitformulier 1995: Afsluitformulier bijzondere gebruiksnormen 1995 (125-) of Afsluitformulier mestboekhouding 1995 (110–125) als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Regeling vaststelling afsluitformulieren 1995;

e. afsluitformulier 1996: Afsluitformulier bijzondere gebruiksnormen 1996 (125-) of Afsluitformulier mestboekhouding 1996 (110–125) als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Regeling vaststelling afsluitformulieren 1996;

f. vrijstellingsverklaring: formulier als bedoeld in artikel 3 van de Regeling vaststelling mestboekhoudplicht (algemeen);

g. vrijstellingsverklaring 1995: vrijstellingsverklaring die betrekking heeft op 1995;

h. vrijstellingsverklaring 1996: vrijstellingsverklaring die betrekking heeft op 1996;

i. grondgebonden mestproductierecht: deel van het mestproductierecht dat overeenkomt met 125 kilogram fosfaat per jaar per hectare van de gemiddeld in het desbetreffende jaar tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond;

j. belanghebbende: persoon of rechtspersoon die, of samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen dat over het desbetreffende bedrijf beschikt ingevolge eigendom, een zakelijk gebruiksrecht, of een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst;

k. verplaatsing: verplaatsing als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet verplaatsing mestproductie;

l. kennisgeving van verplaatsing: kennisgeving als bedoeld in artikel 9 van de Wet verplaatsing mestproductie;

m. registratie van een kennisgeving van verplaatsing: registratie als bedoeld in artikel 9 van de Wet verplaatsing mestproductie.

2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de gegevens van de aangifte overschotheffing – daaronder begrepen de correcties –, het afsluitformulier 1995, het afsluitformulier 1996 en de vrijstellingsverklaring slechts in aanmerking genomen voor zover deze vóór 10 juli 1997 door het Bureau Heffingen zijn ontvangen.

Artikel 6

1. Het varkensrecht komt overeen met het in 1996 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens, verminderd met 10%.

2. Het fokzeugenrecht komt overeen met het in 1996 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal fokzeugen, verminderd met 10%.

3. De in het eerste en tweede lid bedoelde vermindering met 10% is niet van toepassing op het aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, dat groter is dan het aantal dat wordt bepaald door het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot 1996 te delen door 7,4 kilogram fosfaat.

4. Het in 1996 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, is het in 1996 gemiddeld gehouden aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, dat met betrekking tot het desbetreffende bedrijf is opgegeven in de aangifte overschotheffing 1996, bij gebreke daarvan, op het afsluitformulier 1996, dan wel, bij gebreke daarvan, op de vrijstellingsverklaring 1996.

5. Indien in 1996 overdracht van het bedrijf heeft plaatsgevonden, wordt het in 1996 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, bepaald door de som van het over het gehele jaar 1996 gemiddelde aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, dat door de vervreemder van het bedrijf is gehouden en het over het gehele jaar 1996 gemiddelde aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, dat door de verkrijger van het bedrijf is gehouden, zoals deze aantallen blijken uit de door de vervreemder en de verkrijger gedane opgaven, bedoeld in het vierde lid.

6. Het in 1996 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, is ten hoogste het aantal dat wordt bepaald door het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot 1996 te vermeerderen met het grondgebonden mestproductierecht geldend met betrekking tot 1996 en de som te delen door 7,4 kilogram fosfaat.

Artikel 7

1. Het varkensrecht en het fokzeugenrecht van een daartoe aangemeld bedrijf komen overeen met het in 1995 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, verminderd met 10%.

2. Artikel 6, derde, vierde , vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op de bepaling van de omvang van het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat in plaats van «1996» telkens moet worden gelezen: 1995.

3. De belanghebbende doet de in het eerste lid bedoelde melding binnen zes weken na inwerkingtreding van deze wet bij het Bureau Heffingen, met gebruikmaking van een daartoe door Onze Minister vastgesteld formulier, dat overeenkomstig de op het formulier aangegeven wijze volledig en naar waarheid is ingevuld en door de belanghebbende is ondertekend.

4. Indien in 1995 of 1996 registratie van een kennisgeving van verplaatsing met betrekking tot het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen heeft plaatsgevonden, wordt het overeenkomstig het eerste en tweede lid bepaalde varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, vergroot voor het bedrijf waarheen is verplaatst en verkleind tot ten minste nihil voor het bedrijf waarvan het niet-gebonden mestproductierecht afkomstig is.

5. Ingeval de in het vierde lid bedoelde registratie plaatsvond in 1995, komt de in dat lid bedoelde vergroting overeen met het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door overeenkomstige toepassing van artikel 9, tweede en vijfde lid, en komt de in het vierde lid bedoelde verkleining overeen met het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door overeenkomstige toepassing van artikel 9, derde, vierde en vijfde lid, met dien verstande dat in het tweede, derde en vierde lid van dat artikel in plaats van «1996» telkens wordt gelezen: 1995. Ingeval de in het vierde lid bedoelde registratie plaatsvond in 1996, komt de vergroting overeen met het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door overeenkomstige toepassing van artikel 10, tweede en vierde lid, en komt de verkleining overeen met het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door overeenkomstige toepassing van artikel 10, derde en vierde lid.

Artikel 8

1. Bij gebreke van enige opgave als bedoeld in de artikelen 6, vierde lid, en 7, tweede lid, komt het varkensrecht van het bedrijf overeen met 90% van het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door het door de belanghebbende daartoe bij wijze van melding aangegeven deel van het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot 1996 te delen door 7,4 kilogram fosfaat en op de uitkomst 18% in mindering te brengen.

2. Het fokzeugenrecht van het in het eerste lid bedoelde bedrijf komt overeen met een percentage van het varkensrecht, welk percentage wordt bepaald door het in 1994 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal fokzeugen te delen door het in 1994 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens en de uitkomst te vermenigvuldigen met 100. De in de eerste volzin bedoelde aantallen fokzeugen en varkens zijn de aantallen die met betrekking tot het bedrijf zijn opgegeven in de aangifte overschotheffing die betrekking heeft op het jaar 1994. Bij gebreke van deze opgave is het fokzeugenrecht nihil.

3. Artikel 7, derde lid, is op de melding, bedoeld in het eerste lid, van overeenkomstige toepassing. Bij gebreke van een overeenkomstig artikel 7, derde lid, gedane melding, is het varkensrecht nihil.

4. In geval in 1996 of 1995 het bedrijf is overgedragen, wordt, indien de belanghebbende overeenkomstig het derde lid een melding doet, voor de toepassing van het eerste lid onder het ontbreken van een opgave als bedoeld in artikel 6, vierde lid, onderscheidenlijk artikel 7, tweede lid, mede verstaan het geval dat met betrekking tot het desbetreffende jaar hetzij door de vervreemder, hetzij door de verkrijger geen opgave is gedaan.

Artikel 9

1. Indien in 1996 registratie van een kennisgeving van verplaatsing met betrekking tot het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen heeft plaatsgevonden, wordt, in verband met de toepassing van artikel 9, zesde lid, van de Wet verplaatsing mestproductie, het overeenkomstig artikel 6, 8 of 11, tweede lid, bepaalde varkensrecht vergroot voor het bedrijf waarheen is verplaatst en verkleind tot ten minste nihil voor het bedrijf waarvan het niet-gebonden mestproductierecht afkomstig is.

2. De in het eerste lid bedoelde vergroting betreft het fokzeugenrecht en komt overeen met 90% van het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door het door de belanghebbende daartoe bij wijze van melding aangegeven deel van de kilogrammen fosfaat waarmee het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen is vergroot, maar die volgens de in de kennisgeving van verplaatsing gedane opgave in 1996 niet meer konden worden benut, te delen door 7,4 kilogram fosfaat.

3. De in het eerste lid bedoelde verkleining komt overeen met 90% van het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door de kilogrammen fosfaat waarmee het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen van het bedrijf is verkleind, maar die volgens de in de kennisgeving van verplaatsing gedane opgave in 1996 nog op dat bedrijf kon worden benut, te delen door 7,4 kilogram fosfaat. De verkleining komt ten laste van het fokzeugenrecht voor zover het aantal varkenseenheden waarmee de verkleining overeenkomt groter is dan het verschil tussen het varkensrecht en het fokzeugenrecht.

4. Indien het betreft een verkleining van het overeenkomstig artikel 6 bepaalde varkensrecht, blijft het derde lid buiten toepassing ten aanzien van het door de belanghebbende daartoe bij wijze van melding aangegeven deel van de in dat lid bedoelde kilogrammen fosfaat. Dit deel komt evenwel ten hoogste overeen met het aantal kilogrammen fosfaat dat wordt bepaald door de mestproductie afkomstig van de in 1996 gehouden dieren van andere diersoorten dan varkens en kippen achtereenvolgens in mindering te brengen op het niet-gebonden mestproductierecht voor die diersoorten geldend met betrekking tot 1996 en op het grondgebonden mestproductierecht geldend met betrekking tot 1996, het aldus vastgestelde saldo van het grondgebonden mestproductierecht, zijnde ten minste nihil, te vermeerderen met het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend met betrekking tot 1996, en op deze som de mestproductie afkomstig van varkens in mindering te brengen. De mestproductie afkomstig van de onderscheiden diersoorten wordt overeenkomstig artikel 55, negende lid, van de Meststoffenwet vastgesteld op basis van het in 1996 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal dieren van de onderscheiden diersoorten en diercategorieën daarbinnen, dat met betrekking tot het bedrijf is opgegeven in de aangifte overschotheffing 1996.

5. Artikel 7, derde lid, is op de meldingen, bedoeld in het tweede en vierde lid, van overeenkomstige toepassing. Bij gebreke van een overeenkomstig artikel 7, derde lid, gedane melding, is de vergroting van het varkensrecht nihil, onderscheidenlijk worden het varkensrecht en het fokzeugenrecht verkleind met het overeenkomstig het derde lid bepaalde aantal varkenseenheden.

Artikel 10

1. Indien na 1996 registratie heeft plaatsgevonden van een uiterlijk op9 juli 1997 gedane kennisgeving van verplaatsing met betrekking tot het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen, wordt het overeenkomstig artikel 6, 7, 8 of 11, derde lid, bepaalde varkensrecht vergroot voor het bedrijf waarheen is verplaatst en verkleind tot ten minste nihil voor het bedrijf waarvan het niet-gebonden mestproductierecht afkomstig is.

2. De in het eerste lid bedoelde vergroting betreft het fokzeugenrecht en komt overeen met 90% van het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door het door de belanghebbende daartoe bij wijze van melding aangegeven deel van de kilogrammen fosfaat waarmee het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen van het bedrijf is vergroot te delen door 7,4 kilogram fosfaat.

3. De in het eerste lid bedoelde verkleining komt overeen met 90% van het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door de kilogrammen fosfaat waarmee het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen van het bedrijf is verkleind te delen door 7,4 kilogram fosfaat. De verkleining komt ten laste van het fokzeugenrecht voor zover het aantal varkenseenheden waarmee de verkleining overeenkomt groter is dan het verschil tussen het varkensrecht en het fokzeugenrecht. Artikel 9, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de toepassing van dit artikel, indien het varkensrecht overeenkomstig artikel 7 wordt bepaald, in artikel 9, vierde lid, in plaats van «1996» telkens wordt gelezen: 1995.

4. Artikel 7, derde lid, is op de meldingen, bedoeld in het tweede en derde lid, tweede volzin, van overeenkomstige toepassing. Bij gebreke van een overeenkomstig artikel 7, derde lid, gedane melding, is de vergroting van het varkensrecht nihil, onderscheidenlijk worden het varkensrecht en het fokzeugenrecht verkleind met het overeenkomstig het derde lid bepaalde aantal varkenseenheden.

Artikel 11

1. De artikelen 9 en 10 zijn niet van toepassing op een kennisgeving van verplaatsing met betrekking tot een samenvoeging van bedrijven.

2. Indien in 1996 registratie heeft plaatsgevonden van een kennisgeving van verplaatsing met betrekking tot een samenvoeging van bedrijven, worden het varkensrecht en het fokzeugenrecht van het na samenvoeging ontstane bedrijf bepaald door de som van het over het gehele jaar 1996 gemiddelde aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, verminderd met 10%, dat op elk van de oorspronkelijke bedrijven is gehouden te vermeerderen met het over het gehele jaar 1996 gemiddelde aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, verminderd met 10%, dat op het door samenvoeging ontstane bedrijf is gehouden, zoals deze aantallen blijken uit de met betrekking tot de onderscheiden bedrijven gedane opgaven, bedoeld in artikel 6, vierde lid. Artikel 6, derde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

3. Indien na 1996 registratie heeft plaatsgevonden van een uiterlijk op 9 juli 1997 gedane kennisgeving van verplaatsing met betrekking tot een samenvoeging van bedrijven, komen het varkensrecht en het fokzeugenrecht van het na samenvoeging ontstane bedrijf overeen met de som van de in 1996 gemiddeld op elk van de oorspronkelijke bedrijven gehouden aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, verminderd met 10%. Artikel 6, derde, vierde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

4. De artikelen 9, eerste, tweede en derde lid, en 10, eerste, tweede en derde lid, eerste volzin, zijn, indien het tijdstip van registratie van de in die artikelen bedoelde kennisgeving van verplaatsing is gelegen vóór het tijdstip van registratie van de kennisgeving van verplaatsing met betrekking tot de samenvoeging van de bedrijven, van overeenkomstige toepassing op elk van de samengevoegde bedrijven, met dien verstande dat voor de toepassing van dit lid in deze artikelen in plaats van «varkensrecht» telkens wordt gelezen «90% van het in 1996 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal varkens» en in plaats van «fokzeugenrecht» telkens wordt gelezen: 90% van het in 1996 gemiddeld op het bedrijf gehouden aantal fokzeugen.

5. Met betrekking tot een bedrijf dat in 1995 door samenvoeging van bedrijven is ontstaan worden, indien de belanghebbende daartoe overeenkomstig artikel 7, derde lid, een melding doet, het varkensrecht en het fokzeugenrecht, overeenkomstig het tweede en vierde lid bepaald, met dien verstande dat in die leden in plaats van «1996» telkens wordt gelezen: 1995. Voor de toepassing van het vierde lid wordt in artikel 9, eerste lid, in plaats van «1996» gelezen «1995» en wordt in artikel 10, eerste lid, in plaats van «na 1996» gelezen: in of na 1996.

6. Ingeval met betrekking tot één van de samengevoegde bedrijven dan wel het door samenvoeging ontstane bedrijf geen opgave als bedoeld in artikel 6, vierde lid, is gedaan, worden, indien de belanghebbende overeenkomstig artikel 7, derde lid, een melding doet, het varkensrecht en het fokzeugenrecht overeenkomstig artikel 8, eerste en tweede lid, bepaald. Voor de toepassing van artikel 8, tweede lid, wordt uitgegaan van de opgave met betrekking tot een van de oorspronkelijke bedrijven, zoals dat bij de melding is aangegeven door de belanghebbende.

Artikel 12

Indien registratie heeft plaatsgevonden van een na 9 juli 1997 en vóór inwerkingtreding van deze wet gedane kennisgeving van verplaatsing met betrekking tot het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen, wordt het overeenkomstig artikel 6, 7, 8 of 11 bepaalde varkensrecht voor het bedrijf waarvan het niet-gebonden mestproductierecht afkomstig is verkleind tot ten minste nihil, met 90% van het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door de kilogrammen fosfaat waarmee het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen van het bedrijf is verkleind te delen door 7,4 kilogram fosfaat. De verkleining komt ten laste van het fokzeugenrecht voor zover het aantal varkenseenheden waarmee de verkleining overeenkomt groter is dan het verschil tussen het varkensrecht en het fokzeugenrecht.

Artikel 13

Het overeenkomstig dit hoofdstuk bepaalde varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, is niet groter dan het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door 90% van het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen, zoals dat gold op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 15, te vermeerderen met 125 kilogram fosfaat per hectare van de op de dag voorafgaand aan dat tijdstip tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, en deze som te delen door 7,4 kilogram fosfaat.

Artikel 14

Met betrekking tot een bedrijf geldt in plaats van het varkensrecht of het fokzeugenrecht dat is bepaald overeenkomstig dit hoofdstuk een lager varkensrecht of fokzeugenrecht, indien de belanghebbende daarvan overeenkomstig artikel 7, derde lid, een melding doet.

HOOFDSTUK III. UITBREIDINGSVERBOD VOOR VARKENS EN FOKZEUGEN EN BEPALINGEN INZAKE DE OVERGANG VAN HET VARKENS- EN FOKZEUGENRECHT

Artikel 15

1. Het is verboden op een bedrijf gemiddeld gedurende het jaar een groter aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, te houden dan het op het bedrijf rustende varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, verminderd met het grondgebonden deel van het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht.

2. De vermindering, bedoeld in het eerste lid, geschiedt niet voor het deel van het grondgebonden deel van het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, dat overeenkomt met het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door achtereenvolgens 125 kilogram fosfaat per hectare van de in desbetreffende jaar tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond te verminderen met de in het desbetreffende jaar geproduceerde dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, afkomstig van andere in bijlage A van de Meststoffenwet opgenomen diersoorten dan varkens, en dit verschil te delen door 7,4 kilogram fosfaat. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt niet in aanmerking genomen de hoeveelheid dierlijke meststoffen afkomstig van andere diersoorten dan varkens die overeenkomt met het niet-gebonden mestproductierecht voor die diersoorten. De hoeveelheid dierlijke meststoffen wordt bepaald overeenkomstig artikel 55, negende lid, van de Meststoffenwet.

3. Het is verboden anders dan op een bedrijf op enig moment een groter aantal varkens te houden dan overeenkomt met 3 varkenseenheden.

Artikel 16

1. Een varkensrecht kan, onder welke titel dan ook, met inachtneming van artikel 17 geheel of gedeeltelijk overgaan naar een ander bedrijf overeenkomstig de artikelen 18 en 19.

2. In afwijking van het eerste lid kan het grondgebonden deel van het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, niet naar een ander bedrijf overgaan.

Artikel 17

1. Een varkensrecht, of een gedeelte daarvan, afkomstig van een bedrijf gelegen in een concentratiegebied kan uitsluitend overgaan naar een in hetzelfde gebied gelegen bedrijf.

2. Een varkensrecht, of een gedeelte daarvan, afkomstig van een bedrijf gelegen buiten de concentratiegebieden kan uitsluitend overgaan naar een buiten de concentratiegebieden gelegen bedrijf.

3. Het eerste lid is niet van toepassing in geval van een overgang van het varkensrecht, of een gedeelte daarvan, naar een buiten de concentratiegebieden gelegen bedrijf, indien het varkensrecht van dat bedrijf niet groter is of daarmee groter wordt dan 15 varkenseenheden per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond en indien op het bedrijf, blijkens de registratie van het Bureau Heffingen, geen niet-gebonden mestproductierecht rust. Het desbetreffende varkensrecht, of gedeelte daarvan, kan na deze overgang niet overgaan naar andere bedrijven, tenzij ten aanzien van deze bedrijven de voorwaarden voor overgang naar het oorspronkelijke bedrijf, bedoeld in de eerste volzin, zijn vervuld.

4. Een bedrijf is gelegen binnen een concentratiegebied, onderscheidenlijk buiten de concentratiegebieden, indien de huisvesting waarin de varkens worden of zullen worden gehouden hoofdzakelijk is gelegen binnen het desbetreffende concentratiegebied, onderscheidenlijk buiten de concentratiegebieden. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze waarop wordt bepaald of de huisvesting hoofdzakelijk is gelegen binnen een van de concentratiegebieden, dan wel buiten de concentratiegebieden.

Artikel 18

1. Degene naar wiens bedrijf het varkensrecht, of een gedeelte daarvan, moet overgaan en degene van wiens bedrijf het varkensrecht, of een gedeelte daarvan, afkomstig is, geven van de overgang gezamenlijk kennis aan het Bureau Heffingen, met gebruikmaking van een daartoe door Onze Minister vastgesteld formulier, dat overeenkomstig de op het formulier aangegeven wijze volledig en naar waarheid is ingevuld en door beide partijen is ondertekend.

2. Er kan eerst aanspraak worden gemaakt op het van het andere bedrijf afkomstige varkensrecht, of een gedeelte daarvan, vanaf het tijdstip van registratie van de kennisgeving door het Bureau Heffingen.

3. Op het tijdstip van registratie van de kennisgeving vindt een verkleining plaats van het varkensrecht van het bedrijf waarvan het varkensrecht, of een gedeelte daarvan, afkomstig is, en vindt een vergroting plaats van het varkensrecht van het bedrijf waarnaar het varkensrecht, of een gedeelte daarvan, overgaat. De verkleining komt overeen met het aantal varkenseenheden waarop de kennisgeving betrekking heeft. De vergroting komt overeen met het aantal varkenseenheden waarop de kennisgeving betrekking heeft, verminderd met:

– 40%, indien de kennisgeving in 1998 wordt gedaan;

– 60%, indien de kennisgeving in 1999 wordt gedaan;

– 25%, indien de kennisgeving na 1999 wordt gedaan.

4. De verkleining, onderscheidenlijk vergroting, betreft het fokzeugenrecht voor zover zulks door de betrokken partijen bij de kennisgeving is aangegeven.

5. Voor het lopende jaar is de verkleining, onderscheidenlijk vergroting, van het varkensrecht en het fokzeugenrecht beperkt tot het aantal varkenseenheden waarvan de betrokken partijen op het formulier van de kennisgeving hebben aangegeven dat deze op het bedrijf waarvan zij afkomstig zijn in dat jaar niet zijn benut voor het houden van varkens, onderscheidenlijk fokzeugen.

Artikel 19

1. De registratie, bedoeld in artikel 18, vindt niet plaats indien:

a. de kennisgeving betrekking heeft op een groter aantal varkenseenheden dan overeenkomt met het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, van het bedrijf waarvan de varkenseenheden afkomstig zijn;

b. niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 17;

c. de kennisgeving betrekking heeft op een varkensrecht, of gedeelte daarvan, dat ingevolge artikel 16, tweede lid, of artikel 17, derde lid, tweede volzin niet kan overgaan;

d. het formulier, bedoeld in artikel 18, eerste lid, niet volledig en naar waarheid is ingevuld en ondertekend.

2. Indien eerst na de registratie blijkt dat niet aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarden voor registratie is voldaan, wordt de registratie door het Bureau Heffingen doorgehaald. Met terugwerkende kracht tot het tijdstip van de registratie vindt een verkleining plaats van het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, van het bedrijf waarheen het varkensrecht, of een gedeelte daarvan, is overgegaan met het aantal varkenseenheden waarop de kennisgeving betrekking had, en vindt een vergroting plaats van het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, van het bedrijf waarvan het varkensrecht, of een gedeelte daarvan, afkomstig was met eenzelfde aantal varkenseenheden, althans voor zover de kennisgeving niet betrekking had op een groter aantal varkenseenheden dan overeenkwam met het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, van dat bedrijf.

Artikel 20

1. In geval van overdracht van een bedrijf kan een verkrijger van het bedrijf eerst aanspraak maken op het varkensrecht van dat bedrijf, vanaf het tijdstip van registratie door het Bureau Heffingen van de door de vervreemder en de verkrijger van het bedrijf gezamenlijk gedane kennisgeving van overgang van het varkensrecht.

2. Op het tijdstip van registratie van de kennisgeving worden het varkensrecht en het fokzeugenrecht verminderd met:

– 40%, indien de kennisgeving in 1998 wordt gedaan;

– 60%, indien de kennisgeving in 1999 wordt gedaan;

– 25%, indien de kennisgeving na 1999 wordt gedaan.

3. De artikelen 18, eerste lid, en 19, eerste lid, onderdeel d, zijn op de kennisgeving en registratie, bedoeld in het eerste lid, van overeenkomstige toepassing. Indien de kennisgeving niet binnen drie maanden na de overdracht is gedaan, komt het varkensrecht te vervallen.

4. Dit artikel is niet van toepassing op een overdracht aan een persoon waarmee bloed- of aanverwantschap in de eerste graad bestaat en evenmin op een overdracht krachtens erfrecht of huwelijksvermogensrecht.

Artikel 21

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in afwijking van de in artikel 18, derde lid, en artikel 20, tweede lid, genoemde percentages andere percentages worden vastgesteld. De bij de maatregel vastgestelde percentages zijn van toepassing op kennisgevingen die zijn gedaan na het tijdstip van inwerkingtreding van de maatregel.

2. Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid kunnen voor verschillende groepen van gevallen de percentages verschillend worden vastgesteld. De percentages kunnen tevens verschillend worden vastgesteld al naar gelang de kennisgeving de overgang van het fokzeugenrecht betreft dan wel het deel van het varkensrecht niet zijnde fokzeugenrecht. Bij de maatregel kunnen omtrent de groepen van gevallen nadere regels worden gesteld.

3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de toekenning van een financiële tegemoetkoming voor de in artikel 18, derde lid, en artikel 20, tweede lid, bedoelde verminderingen aan de belanghebbende van wiens bedrijf het varkensrecht, of een gedeelte daarvan, afkomstig is, onderscheidenlijk aan de belanghebbende die het bedrijf overdraagt, voor zover de desbetreffende kennisgeving in 1998 of 1999 wordt gedaan.

Artikel 22

1. In afwijking van artikel 228 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek kan op varkensrechten geen pandrecht worden gevestigd.

2. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat alvorens het Bureau Heffingen de in artikel 18, eerste lid, bedoelde kennisgeving in behandeling neemt, van deze kennisgeving mededeling wordt gedaan aan in die regeling aan te geven derde-belanghebbenden.

3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de uitvoering van het tweede lid, waarbij onder meer kan worden bepaald welke gegevens door het Bureau Heffingen aan de derde-belanghebbenden kenbaar worden gemaakt, de periode gedurende welke het Bureau Heffingen de in artikel 18, eerste lid, bedoelde kennisgeving niet in behandeling neemt, alsmede de wijze waarop en de termijn waarbinnen de in de regeling aangegeven derde-belanghebbenden zich bij het Bureau Heffingen dienen aan te melden. Bij de ministeriële regeling kan worden bepaald dat een aanmelding die is gedaan op grond van de krachtens artikel 12, derde lid, van de Wet verplaatsing mestproductie gestelde regels tevens in aanmerking wordt genomen voor de toepassing van dit artikel.

Artikel 23

1. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een kennisgeving als bedoeld in artikel 18, eerste lid, een kennisgeving als bedoeld in artikel 20, eerste lid, of een aanmelding als bedoeld in artikel 22, derde lid, eerst door het Bureau Heffingen in behandeling wordt genomen nadat een daarvoor vastgesteld bedrag is voldaan.

2. Al naar gelang sprake is van een kennisgeving als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van een kennisgeving als bedoeld in artikel 20, eerste lid, of van een aanmelding als bedoeld in artikel 22, derde lid, kan het bedrag verschillend worden vastgesteld.

HOOFDSTUK IV. OVERIGE BEPALINGEN INZAKE DE VARKENS- EN FOKZEUGENRECHTEN

Artikel 24

1. In plaats van het in de artikelen 6, 7 en 11 genoemde percentage van 10 geldt een lager percentage en in plaats van het in de artikelen 1 en 8 tot en met 13 genoemde percentage van 90 geldt een hoger percentage voor bedrijven die vanaf 9 juli 1997 tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aan een of meer van de volgende voorwaarden voldeden:

a. op het bedrijf werden fokzeugen in groepshuisvesting gehouden;

b. het bedrijf was bij het Productschap voor Vee en Vlees te Rijswijk als houder van scharrelvarkens geregistreerd en voldeed aan de in dat verband door het productschap gestelde voorwaarden;

c. het bedrijf paste biologische productiemethoden toe en was onderworpen aan controle door een controle-organisatie voor biologische landbouw;

d. het bedrijf beschikte over een groen-labelstal;

e. op het bedrijf rustte, blijkens de registratie van het Bureau Heffingen, geen niet-gebonden mestproductierecht.

2. Het percentage van 10 wordt verminderd met, onderscheidenlijk het percentage van 90 wordt vermeerderd met:

– indien is voldaan aan de in onderdeel a van het eerste lid genoemde voorwaarde, het aantal procentpunten dat wordt bepaald door 5 te vermenigvuldigen met het aantal in groepshuisvesting gehouden fokzeugen, en te delen door het varkensrecht zoals dit zonder toepassing van dit artikel zou gelden;

– indien is voldaan aan de in de onderdelen a en b van het eerste lid genoemde voorwaarden, 5 procentpunten;

– indien is voldaan aan de in onderdeel c van het eerste lid genoemde voorwaarde, 10 procentpunten;

– indien is voldaan aan de in onderdeel d van het eerste lid genoemde voorwaarde, 5 procentpunten of, indien dit minder is, het aantal procentpunten dat wordt bepaald door 5 te vermenigvuldigen met het aantal varkens dat in groen-label-stallen kan worden gehuisvest en te delen door het varkensrecht zoals dit zonder toepassing van dit artikel zou gelden;

– indien is voldaan aan de in onderdeel e van het eerste lid genoemde voorwaarde, 10 procentpunten.

Het percentage van 10 wordt met ten hoogste 10 procentpunten verlaagd. Het percentage van 90 wordt met ten hoogste 10 procentpunten verhoogd.

3. De verlaging van het percentage van 10, onderscheidenlijk de verhoging van het percentage van 90, is uitsluitend van toepassing op daartoe aangemelde bedrijven die aan de in het eerste lid, onderdelen a, b, c of d, genoemde voorwaarden voldoen en dat door overlegging van bescheiden hebben aangetoond. Artikel 7, derde lid, is op deze melding van overeenkomstige toepassing. Bij gebreke van een overeenkomstig artikel 7, derde lid, gedane melding wordt het percentage van 10 niet verlaagd, onderscheidenlijk wordt het percentage van 90 niet verhoogd.

4. Het verstrekken van onjuiste gegevens bij de in het derde lid bedoelde melding is een strafbaar feit.

5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van dit artikel, waarbij onder meer aan de toepasselijkheid van het eerste en tweede lid nadere voorwaarden kunnen worden verbonden.

Artikel 25

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, voor bepaalde groepen van gevallen waarbij de bepaling van de hoogte van het varkensrecht of fokzeugenrecht overeenkomstig hoofdstuk II en artikel 24 leidt tot onbillijkheden van overwegende aard, regels worden gesteld omtrent een van hoofdstuk II en artikel 24 afwijkende bepaling van de hoogte van deze rechten. Bij deze regels kunnen nadere voorwaarden en beperkingen worden gesteld, waaronder een verplichte doorhaling van gegevens als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Meststoffenwet.

Artikel 26

1. In bij ministeriële regeling bepaalde gevallen kan Onze Minister het varkensrecht en het fokzeugenrecht van een bedrijf ambtshalve vaststellen.

2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de in het eerste lid bedoelde vaststelling.

Artikel 27

1. Onze Minister kan ten aanzien van een bedrijf waarvan het varkensrecht is overschreden bepalen dat het op enig moment op het bedrijf gehouden aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, het door hem vastgestelde aantal niet mag overschrijden.

2. Het door Onze Minister vastgestelde aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, dat op enig moment ten hoogste mag worden gehouden komt overeen met het aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, dat overeenkomstig het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, gemiddeld gedurende het jaar mag worden gehouden. Dit aantal wordt vermeerderd met 10%.

3. Onverminderd artikel 15, is het verboden op enig moment op een bedrijf een groter aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, te houden dan het overeenkomstig het eerste en tweede lid door Onze Minister bepaalde aantal.

4. Voor zolang Onze Minister met betrekking tot een bedrijf gebruik maakt van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid vindt geen registratie als bedoeld in de artikelen 18 en 19 plaats van een kennisgeving die betrekking heeft op het op het desbetreffende bedrijf rustende varkensrecht.

5. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan met betrekking tot een bedrijf voor een aaneengesloten periode van ten hoogste drie jaar worden uitgeoefend. Deze periode kan telkens worden verlengd met eenzelfde periode te rekenen vanaf het tijdstip waarop wordt geconstateerd dat op het bedrijf een groter aantal varkens wordt gehouden dan overeenkomt met het overeenkomstig het eerste en tweede lid door Onze Minister bepaalde aantal.

Artikel 28

Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.

Artikel 29

1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent het opmaken, bewaren, overleggen en afdragen van gegevens door houders van varkens, daaronder begrepen personen, rechtspersonen en samenwerkingsverbanden van personen of rechtspersonen die de varkens tijdelijk in het kader van een onderneming, niet zijnde een bedrijf, onder zich hebben, met betrekking tot het door hen gehouden, verhandelde, ontvangen of afgeleverde aantal varkens, onderscheiden naar diercategorieën.

2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de berekening van het aantal varkens dat gedurende een jaar gemiddeld op het bedrijf is gehouden, alsmede omtrent de daartoe op te maken, te bewaren, over te leggen of af te dragen gegevens.

3. Bij ministeriële regeling kunnen voor de toepassing van hoofdstuk III, artikel 27 en artikel 32 van deze wet regels worden gesteld omtrent het opmaken, bewaren, overleggen of afdragen van gegevens.

4. Handelen in strijd met krachtens dit artikel gestelde regels is een strafbaar feit.

Artikel 30

De belanghebbende, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel j, kan met gebruikmaking van een daartoe door Onze Minister vastgesteld formulier, dat overeenkomstig de op het formulier aangegeven wijze volledig en naar waarheid is ingevuld en door hem is ondertekend, een kennisgeving van het vervallen, onderscheidenlijk gedeeltelijk vervallen, van het varkensrecht van zijn bedrijf bij het Bureau Heffingen doen. Na registratie van de kennisgeving door het Bureau Heffingen is het varkensrecht nihil, onderscheidenlijk vindt een verkleining van het varkensrecht en het fokzeugenrecht plaats met het desbetreffende aantal varkenseenheden waarop de kennisgeving betrekking heeft.

Artikel 31

1. Op 1 januari 2000 worden het varkensrecht en het fokzeugenrecht verminderd met 15%.

2. Bij ministeriële regeling wordt het percentage van 15 verlaagd met het aantal procentpunten dat overeenkomt met het percentage waarmee blijkens de registratie van het Bureau Heffingen in de periode tot en met 30 november 1999 het totaal aan varkensrechten in Nederland gerekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is verminderd. Deze vermindering komt overeen met de som van:

– het aantal varkenseenheden dat wordt bepaald door de niet-gebonden mestproductierechten voor varkens en kippen die overeenkomstig de krachtens artikel 7, derde lid, van de Meststoffenwet gestelde regels na 1 december 1997 zijn doorgehaald te delen door 7,4 kilogram fosfaat:

– het aantal varkenseenheden dat is vervallen na registratie van een kennisgeving als bedoeld in artikel 30, behoudens de varkenseenheden die ook reeds in aanmerking zijn genomen ingevolge het eerste gedachtenstreepje;

– het aantal varkenseenheden overeenkomend met de verminderingen bedoeld in de artikelen 18, derde lid, en 20, tweede lid.

3. Het na toepassing van het tweede lid resterende percentage is tenminste 5.

Artikel 32

1. In zoverre in afwijking van artikel 15, eerste en tweede lid, kan met ingang van 1 januari 2000 op een bedrijf gemiddeld gedurende het jaar een aantal varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, worden gehouden dat overeenkomt met 100/95 van het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, indien het bedrijf aantoonbaar maatregelen heeft genomen die betrekking hebben op veevoeding, waarmee de gemiddelde hoeveelheid fosfaat en stikstof in de door de varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, geproduceerde dierlijke meststoffen terug is gebracht ten opzichte van nader bij algemene maatregel van bestuur bepaalde waarden.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder het eerste lid toepassing vindt. Deze regels kunnen onder meer betreffen:

a. de aard van de veevoedingsmaatregelen;

b. de periode waarin de veevoedingsmaatregelen moeten zijn genomen;

c. de wijze waarop wordt bepaald in welke mate de gemiddelde hoeveelheid fosfaat en stikstof in de door de varkens, onderscheidenlijk fokzeugen, geproduceerde dierlijke meststoffen terug is gebracht;

d. de verplichting het veevoer van een veevoerleverancier af te nemen op basis van een meerjarige overeenkomst;

e. de verplichting ter zake van de genomen veevoedingsmaatregelen een verklaring van een registeraccountant of accountant-administratieconsulent over te leggen;

f. de verplichting uitsluitend veevoer af te nemen van een door Onze Minister overeenkomstig bij ministeriële regeling gestelde erkenningsvoorwaarden erkende veevoerleverancier.

3. Een krachtens het eerste of tweede lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp of de inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken. Zolang het wetsvoorstel geen kracht van wet heeft verkregen en in werking is getreden, vindt het eerste lid geen toepassing.

Artikel 33

Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 34

Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Artikel 35

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

HOOFDSTUK V. STRUCTUURSCHEMA VOOR DE VARKENSHOUDERIJ EN WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN

Artikel 36

Er is een structuurschema dat inzicht geeft in de ruimtelijke aspecten van het rijksbeleid inzake de varkenshouderij, rekening houdend met in ieder geval de belangen van diergezondheid, natuur, water en landschap. Het structuurschema is een plan als bedoeld in artikel 2a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

Artikel 37

De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van het eerste lid wordt, onder vervanging van het leesteken punt door een puntkomma, toegevoegd:

Diergezondheidsfonds: fonds als bedoeld in artikel 95a.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot vijfde lid, worden een nieuw tweede, derde en vierde lid toegevoegd, luidende:

2. Voor de toepassing van het bij of krachtens de artikelen 91a tot en met 93a en 96a bepaalde wordt verstaan onder bedrijf: bedrijf als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet herstructurering varkenshouderij.

3. Voor de toepassing van artikel 91e wordt verstaan onder vestiging: op één plaats gelegen bedrijf of deel van een bedrijf, bestaande uit alle aldaar gelegen aangrenzende percelen grond, gebouwen of afgescheiden gedeelten daarvan dat, naar de feitelijke omstandigheden beoordeeld, als functionele eenheid voor het houden van varkens in gebruik is of daartoe bestemd is.

4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld waaraan percelen grond, gebouwen of afgescheiden gedeelten daarvan moeten voldoen om als aangrenzend in de zin van het derde lid te worden aangemerkt.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder plaatsing van het cijfer 1 voor de bestaande tekst wordt in de aanhef:

a. «houders van dieren» vervangen door: houders van dieren of levende dierlijke producten;

b. «soorten of categorieën van dieren» vervangen door: soorten of categorieën van dieren dan wel van levende dierlijke producten.

2. In onderdeel a wordt na «dieren» toegevoegd: of van levende dierlijke producten.

3. Onderdeel b komt te luiden:

b. het toevoegen van dieren aan bedrijven of vestigingen, daaronder begrepen het aantal bedrijven of vestigingen waarvan de toe te voegen dieren ten hoogste afkomstig zijn;.

4. In onderdeel i wordt «dieren.» vervangen door: dieren of van levende dierlijke producten;.

5. Vier onderdelen worden toegevoegd, luidende:

j. het afvoeren van dieren van bedrijven of vestigingen, daaronder begrepen het aantal bedrijven of vestigingen waaraan die dieren ten hoogste worden toegevoegd;

k. het winnen, bewerken en gebruiken van levende dierlijke producten;

l. de behandeling en aanbieding voor onderzoek van doodgeboren of gestorven dieren dan wel levende dierlijke producten, onvoldragen vruchten en nageboorten;

m. het houden van aantekeningen omtrent bezoekers en vervoermiddelen.

6. Een tweede lid wordt toegevoegd, luidende:

2. Bij de in het eerste lid bedoelde maatregel kan het begrip bedrijf en vestiging worden omschreven waarbij voor de verschillende soorten of categorieën van dieren dan wel van levende dierlijke producten verschillende omschrijvingen kunnen worden gegeven.

C

In artikel 6 wordt «inrichtingen waarin produkten van dierlijke oorsprong worden be- of verwerkt,» vervangen door: inrichtingen waarin producten van dierlijke oorsprong worden gewonnen, be- of verwerkt,.

D

In artikel 83, 86, eerste lid, 88, vierde lid, 90, eerste lid en 91, wordt«s Rijks kas» telkens vervangen door: het Diergezondheidsfonds.

E

Na artikel 91 worden in hoofdstuk VIII, afdeling 3, de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 91a

1. Terzake van het houden van varkens wordt van de persoon of rechtspersoon die, of het samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen dat een bedrijf voert onder de naam varkensheffing een heffing geheven ter bestrijding van de kosten:

a. bedoeld in artikel 83 en 88, vierde lid, voor zover die kosten noodzakelijk zijn met het oog op de bestrijding van voor varkens op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen besmettelijke ziekten;

b. van de tegemoetkomingen bedoeld in artikel 86, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, en artikel 90, eerste lid, alsmede de vergoedingen bedoeld in artikel 91, voor zover die tegemoetkomingen, respectievelijk vergoedingen, voortvloeien uit de bestrijding van voor varkens op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen besmettelijke ziekten;

c. van door Onze Minister getroffen maatregelen en voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 3, voor zover die kosten noodzakelijk zijn met het oog op de bestrijding van voor varkens op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen besmettelijke ziekten, waartoe tevens gerekend worden de kosten van door Onze Minister getroffen maatregelen en voorzieningen die noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van het welzijn van dieren dan wel met het oog op onderzoek naar de mate van verspreiding van die ziekten in Nederland, en

d. die noodzakelijk zijn met het oog op de heffing en invordering van de varkensheffing.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de varkensheffing, met ingang van 1 januari van een op de datum van inwerkingtreding van die maatregel volgend kalenderjaar, tevens wordt geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds, voor zover noodzakelijk met het oog op het weren van voor varkens op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen besmettelijke ziekten.

3. De heffing wordt geheven per bedrijf per kalenderjaar.

Artikel 91b

1. De varkensheffing wordt geheven naar het aantal varkens, uitgedrukt in heffingseenheden, dat gemiddeld in een kalenderjaar op het bedrijf wordt gehouden. De omrekening van varkens in heffingseenheden geschiedt overeenkomstig de bij deze wet behorende bijlage.

2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de wijze waarop het gemiddelde aantal varkens wordt bepaald.

Artikel 91c

Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat over de bij die maatregel vast te stellen categorieën varkens geheel of ten dele geen varkensheffing verschuldigd is.

Artikel 91d

1. Het tarief van de varkensheffing bedraagt f 11,50 per heffingseenheid.

2. Telkens met ingang van 1 januari van het kalenderjaar, volgende op een periode van drie kalenderjaren, te rekenen vanaf 1 januari 1998, kan het tarief van de varkensheffing voor de op die periode volgende periode van drie kalenderjaren worden gewijzigd. Een wijziging als bedoeld in de vorige volzin geschiedt bij algemene maatregel van bestuur die in werking treedt voor het tijdstip waarop de periode aanvangt waarop de wijziging van het tarief betrekking heeft.

3. Wijziging van het tarief op grond van het tweede lid geschiedt op basis van het saldo van:

a. een raming van de kosten, bedoeld in artikel 91a, eerste lid, en, voor zover van toepassing, artikel 91a, tweede lid, over een periode van drie kalenderjaren, te rekenen vanaf 1 januari van het kalenderjaar met ingang waarvan het tarief uit hoofde van het tweede lid kan worden gewijzigd, bij welke raming rekening wordt gehouden met het totaal van de kosten, bedoeld in artikel 91a, eerste lid, over een periode van drie jaar die eindigt op 1 juli van het kalenderjaar dat voorafgaat aan de periode waarop de raming betrekking heeft;

b. ten hoogste 50% van de door het Diergezondheidsfonds gemaakte kosten, bedoeld in artikel 91a, eerste lid, over de periode vanaf de datum van invoering van de varkensheffing tot 1 januari van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar met ingang waarvan het tarief uit hoofde van het tweede lid kan worden gewijzigd, voor zover die kosten meer bedragen dan de totale som van de varkensheffing, bestemd voor de bestrijding van die kosten, zoals geheven over de tot laatstbedoelde datum verstreken kalenderjaren, en, voor zover van toepassing,

c. ten hoogste 50% van de door het Diergezondheidsfonds gemaakte kosten, bedoeld in artikel 91a, tweede lid, over de periode vanaf de in dat artikellid genoemde datum tot 1 januari van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar met ingang waarvan het tarief uit hoofde van het tweede lid kan worden gewijzigd, voor zover die kosten meer bedragen dan de totale som van de varkensheffing, bestemd voor de bestrijding van die kosten, zoals geheven over de tot laatstbedoelde datum verstreken kalenderjaren.

4. In geval van toepassing van artikel 91a, tweede lid, wordt bij de in dat artikellid bedoelde algemene maatregel van bestuur het tarief van de varkensheffing verhoogd met ingang van 1 januari van het in artikel 91a, tweede lid, bedoelde kalenderjaar. De tariefsverhoging wordt gebaseerd op een raming van de kosten, bedoeld in artikel 95c, onderdeel c, over de kalenderjaren, te rekenen vanaf de in de vorige volzin bedoelde datum tot de datum met ingang waarvan uit hoofde van het tweede lid het tarief van de varkensheffing kan worden gewijzigd, voor zover die kosten betrekking hebben op de diersoort varken.

Artikel 91e

1. Het tarief van de varkensheffing wordt verminderd met:

a. het aantal procentpunten dat overeenkomt met de uitkomst van de vermenigvuldiging van het aantal tot het bedrijf behorende vestigingen waarvan elke opstal of elk perceel grond op 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar is gelegen buiten een concentratiegebied als bedoeld in artikel 1, onderdeel m, van de Wet herstructurering varkenshouderij en de deling van het cijfer 15 door het totaal aantal vestigingen van het desbetreffende bedrijf;

b. 40 procentpunten indien in het desbetreffende kalenderjaar ten aanzien van elke tot het bedrijf behorende vestiging noch sprake is van aanvoer van varkens, noch sprake is van afvoer van varkens aan enige andere vestiging van dat bedrijf of van enig ander bedrijf;

c. 30 procentpunten indien in het desbetreffende kalenderjaar ten aanzien van één of meer tot het bedrijf behorende vestigingen de som van het aantal vestigingen van dat bedrijf of enig ander bedrijf waaraan vanaf de desbetreffende vestiging varkens worden geleverd en het aantal vestigingen van dat bedrijf of enig ander bedrijf van waar aan de desbetreffende vestiging varkens worden geleverd gelijk is aan 1, met dien verstande dat ten aanzien van geen van de tot het bedrijf behorende vestigingen die som groter is dan 1;

d. 20 procentpunten indien in het desbetreffende kalenderjaar ten aanzien van één of meer tot het bedrijf behorende vestigingen de som van het aantal vestigingen van dat bedrijf of enig ander bedrijf waaraan vanaf de desbetreffende vestiging varkens worden geleverd en het aantal vestigingen van dat bedrijf of enig ander bedrijf van waar aan de desbetreffende vestiging varkens worden geleverd gelijk is aan 2, met dien verstande dat ten aanzien van geen van de tot het bedrijf behorende vestigingen die som groter is dan 2;

e. 10 procentpunten indien in het desbetreffende kalenderjaar ten aanzien van één of meer tot het bedrijf behorende vestigingen de som van het aantal vestigingen van dat bedrijf of enig ander bedrijf waaraan vanaf de desbetreffende vestiging varkens worden geleverd en het aantal vestigingen van dat bedrijf of enig ander bedrijf waarvandaan aan de desbetreffende vestiging varkens worden geleverd gelijk is aan 3, met dien verstande dat ten aanzien van geen van de tot het bedrijf behorende vestigingen die som groter is dan 3 en vanaf geen van de tot het bedrijf behorende vestigingen aan meer dan 2 vestigingen van dat bedrijf of enig ander bedrijf varkens worden geleverd, en

f. een bij algemene maatregel van bestuur, op ten minste 5 en ten hoogste 25, vastgesteld aantal procentpunten, indien het bedrijf deelneemt aan een samenhangend stelsel van voorwaarden met betrekking tot de gezondheid van varkens dat is gericht op de verschillende, bij de productie van varkens en varkensvlees, betrokken ondernemingen en dat voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, met ingang van 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op de datum van inwerkingtreding van die algemene maatregel van bestuur, het in het eerste lid, onderdeel a, genoemde cijfer en de in het eerste lid, onderdelen b tot en met e, genoemde aantallen procentpunten worden vervangen door een ander cijfer, onderscheidenlijk andere aantallen.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, met ingang van 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op de datum van inwerkingtreding van die algemene maatregel van bestuur, met het oog op de bestrijding of het weren van voor varkens besmettelijke ziekten, andere gevallen worden bepaald op basis waarvan het tarief van de varkensheffing wordt verminderd.

4. De toepassing van het tweede, onderscheidenlijk derde lid, geschiedt zodanig dat in geen geval meer dan 70% korting op het tarief van de varkensheffing wordt verkregen.

Artikel 91f

De varkensheffing wordt geheven bij wege van aanslag.

Artikel 91g

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de door de in artikel 91a, eerste lid, bedoelde heffingplichtigen te voeren administratie met het oog op de vaststelling van het aantal en de categorieën varkens waarover de varkensheffing verschuldigd is en de toepassing van het bij of krachtens artikel 91e bepaalde.

Artikel 91h

1. Terzake van het houden van dieren, behorende tot enige andere diersoort dan de diersoort varken, kunnen bij algemene maatregel van bestuur, met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding van de desbetreffende algemene maatregel van bestuur, heffingen worden ingevoerd die worden geheven van de persoon of rechtspersoon die of het samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen dat een bedrijf voert, welke heffingen dienen ter bestrijding van de kosten:

a. bedoeld in artikel 83 en 88, vierde lid, voor zover die kosten noodzakelijk zijn met het oog op de bestrijding van voor andere diersoorten dan de diersoort varken op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen besmettelijke ziekten;

b. van de tegemoetkomingen bedoeld in artikel 86, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, en artikel 90, eerste lid, alsmede de vergoedingen bedoeld in artikel 91, voor zover die tegemoetkomingen, onderscheidenlijk vergoedingen, voortvloeien uit de bestrijding van voor andere diersoorten dan de diersoort varken op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen besmettelijke ziekten;

c. van door Onze Minister getroffen maatregelen en voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 3, voor zover die kosten noodzakelijk zijn met het oog op de bestrijding van voor andere diersoorten dan de diersoort varken op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen besmettelijke ziekten, waartoe tevens gerekend worden de kosten van door Onze Minister getroffen maatregelen en voorzieningen die noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van het welzijn van dieren dan wel met het oog op onderzoek naar de mate van verspreiding van die ziekten in Nederland, en

d. die noodzakelijk zijn met het oog op de heffing en invordering van de heffingen.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een heffing als bedoeld in het eerste lid, met ingang van 1 januari van een op de datum van inwerkingtreding van die maatregel volgend kalenderjaar, tevens wordt geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds, voor zover noodzakelijk met het oog op het weren van voor andere diersoorten dan de diersoort varken op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen besmettelijke ziekten.

3. Een krachtens het eerste lid ingevoerde heffing wordt geheven per bedrijf per kalenderjaar naar het aantal dieren van de bij de desbetreffende heffing betrokken diersoort dat gemiddeld in een kalenderjaar op het bedrijf wordt gehouden, met dien verstande dat, in geval de betrokken heffing wordt ingevoerd gedurende het kalenderjaar, de heffing in dat kalenderjaar wordt geheven over het nog niet verstreken deel van dat jaar.

4. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid kan gevallen bepalen waarin korting op het tarief van de desbetreffende heffing wordt verkregen. Daarbij wordt in ieder geval rekening gehouden met de mate waarin het bedrijf of de bedrijfsvoering van de heffingplichtige een risico vormt voor de verspreiding van op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen en voor de bij de desbetreffende heffing betrokken diersoort besmettelijke ziekten.

5. De toepassing van het vierde lid geschiedt zodanig dat in geen geval meer dan 70% korting op het tarief wordt verkregen.

6. Een krachtens het eerste lid ingevoerde heffing wordt geheven bij wege van aanslag.

Artikel 91i

1. Het tarief van een krachtens artikel 91h, eerste lid, ingevoerde heffing wordt vastgesteld op basis van een raming van de ten aanzien van de, bij de desbetreffende heffing betrokken diersoort, kosten, bedoeld in artikel 91h, eerste lid, over een periode van drie jaar, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de heffing wordt ingevoerd. Bij de raming wordt rekening gehouden met het totaal van de ten aanzien van die diersoort gemaakte kosten, bedoeld in artikel 91h, eerste lid, over de periode van drie jaar die eindigt zes maanden voor het in de vorige volzin bedoelde tijdstip.

2. Telkens na een periode van drie kalenderjaren, te rekenen vanaf1 januari van het kalenderjaar waarin een heffing als bedoeld in artikel 91h, eerste lid, wordt ingevoerd, kan het tarief van de betrokken heffing voor de op die periode volgende periode van drie kalenderjaren worden gewijzigd. Een wijziging als bedoeld in de vorige volzin geschiedt bij algemene maatregel van bestuur die in werking treedt voor het tijdstip waarop de periode aanvangt waarop de wijziging van het tarief betrekking heeft.

3. Wijziging van het tarief op grond van het tweede lid geschiedt op basis van het saldo van:

a. een raming van de terzake van de bij de desbetreffende heffing betrokken diersoort te maken kosten, bedoeld in artikel 91h, eerste lid, en, voor zover van toepassing, artikel 91h, tweede lid, over een periode van drie kalenderjaren, te rekenen vanaf 1 januari van het kalenderjaar met ingang waarvan het tarief uit hoofde van het tweede lid kan worden gewijzigd, bij welke raming rekening wordt gehouden met het totaal van de, terzake van die diersoort gemaakte kosten, bedoeld in artikel 91h, eerste lid, over een periode van drie jaar die eindigt op 1 juli van het kalenderjaar dat voorafgaat aan de periode waarop de raming betrekking heeft;

b. ten hoogste 50% van de door het Diergezondheidsfonds terzake van de, bij de desbetreffende heffing betrokken diersoort, gemaakte kosten, bedoeld in artikel 91h, eerste lid, over de periode vanaf de datum van invoering van die heffing tot 1 januari van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar met ingang waarvan het tarief uit hoofde van het tweede lid kan worden gewijzigd, voor zover die kosten meer bedragen dan de totale som van die heffing, bestemd voor de bestrijding van die kosten, zoals geheven over de tot laatstbedoelde datum verstreken kalenderjaren, en, voor zover van toepassing,

c. ten hoogste 50% van de door het Diergezondheidsfonds terzake van de, bij de desbetreffende heffing betrokken diersoort, gemaakte kosten, bedoeld in artikel 91h, tweede lid, over de periode vanaf de in dat artikellid genoemde datum tot 1 januari van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar met ingang waarvan het tarief uit hoofde van het tweede lid kan worden gewijzigd, voor zover die kosten meer bedragen dan de totale som van die heffing, bestemd voor de bestrijding van die kosten, zoals geheven over de tot laatstbedoelde datum verstreken kalenderjaren.

4. In geval van toepassing van artikel 91h, tweede lid, wordt bij de in dat artikellid bedoelde algemene maatregel van bestuur het tarief van de desbetreffende heffing verhoogd met ingang van 1 januari van het in artikel 91h, tweede lid, bedoelde kalenderjaar. De verhoging wordt gebaseerd op een raming van de kosten, bedoeld in artikel 95c, onderdeel c, voor zover die kosten betrekking hebben op de bij de desbetreffende heffing betrokken diersoort, over de kalenderjaren, te rekenen vanaf de in de vorige volzin bedoelde datum tot de datum met ingang waarvan uit hoofde van het tweede lid het tarief van de desbetreffende heffing kan worden gewijzigd.

F

Artikel 92 komt te luiden:

Artikel 92

1. Terzake van het verhandelen, vervoeren of slachten van dieren, het produceren, vervoeren of verhandelen van dierlijke producten of het bereiden van diervoeder, dan wel terzake van het anders dan op een bedrijf houden van dieren, kunnen bij algemene maatregel van bestuur, met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding van de desbetreffende algemene maatregel van bestuur, heffingen worden ingevoerd die worden geheven van personen of rechtspersonen, dan wel samenwerkingsverbanden van personen of rechtspersonen, welke heffingen dienen ter bestrijding van de kosten:

a. bedoeld in artikel 83 en 88, vierde lid, voor zover die kosten noodzakelijk zijn;

b. van de tegemoetkomingen bedoeld in artikel 86, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, en artikel 90, eerste lid, alsmede de vergoedingen bedoeld in artikel 91;

c. van door Onze Minister getroffen maatregelen en voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 3, voor zover die kosten noodzakelijk zijn, waartoe tevens gerekend worden de kosten van door Onze Minister getroffen maatregelen en voorzieningen die noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van het welzijn van dieren dan wel met het oog op onderzoek naar de mate van verspreiding van die ziekten in Nederland, en

d. die noodzakelijk zijn met het oog op de heffing en invordering van de heffingen.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een heffing als bedoeld in het eerste lid, met ingang van 1 januari van een op de datum van inwerkingtreding van die maatregel volgend kalenderjaar, tevens wordt geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds, voor zover noodzakelijk met het oog op het weren van op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen besmettelijke ziekten.

3. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid kan gevallen bepalen op grond waarvan korting op het tarief van de desbetreffende heffing wordt verkregen. Daarbij wordt in ieder geval rekening gehouden met de mate waarin de heffingplichtige activiteit een risico oplevert voor de verspreiding van besmettelijke dierziekten.

4. De toepassing van het derde lid geschiedt zodanig dat in geen geval meer dan 70% korting op het tarief van de heffing wordt verkregen.

5. Een krachtens het eerste lid ingevoerde heffing wordt geheven bij wege van aanslag.

G

Na artikel 92 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 92a

1. Het tarief van een krachtens artikel 92, eerste lid, ingevoerde heffing wordt vastgesteld aan de hand van een raming van de kosten, bedoeld in artikel 92, eerste lid, over een periode van drie jaar, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de heffing wordt ingevoerd, waarbij rekening wordt gehouden met de over die periode geraamde som van de varkensheffing en krachtens artikel 91h ingevoerde heffingen.

2. Telkens na een periode van drie kalenderjaren, te rekenen vanaf1 januari van het kalenderjaar waarin een heffing als bedoeld in artikel 92, eerste lid, wordt ingevoerd, kan het tarief van de betrokken heffing voor de op die periode volgende periode van drie kalenderjaren worden gewijzigd. Een wijziging als bedoeld in de vorige volzin geschiedt bij algemene maatregel van bestuur die in werking treedt voor het tijdstip waarop de periode aanvangt waarop de wijziging van het tarief betrekking heeft.

3. Wijziging van het tarief op grond van het tweede lid geschiedt op basis van het saldo van:

a. een raming van de kosten, bedoeld in artikel 92, eerste lid, en, voor zover van toepassing, artikel 92, tweede lid, over een periode van drie kalenderjaren, te rekenen vanaf 1 januari van het kalenderjaar met ingang waarvan het tarief uit hoofde van het tweede lid kan worden gewijzigd, bij welke raming rekening wordt gehouden met de over die periode geraamde som van de varkensheffing en krachtens artikel 91h ingevoerde heffingen;

b. ten hoogste 50% van het totaal van de door het Diergezondheidsfonds tot 1 januari van het kalenderjaar, voorafgaande aan het kalenderjaar met ingang waarvan het tarief uit hoofde van het tweede lid kan worden gewijzigd, gemaakte kosten, bedoeld in artikel 92, eerste lid, voor zover die kosten meer bedragen dan de totale som van de varkensheffing, bestemd voor de bestrijding van de kosten, bedoeld in artikel 91a, eerste lid, de totale som van de krachtens artikel 91h, eerste lid, ingevoerde heffingen, bestemd voor de bestrijding van de in dat artikellid bedoelde kosten, alsmede de totale som van krachtens artikel 92, eerste lid, ingevoerde heffingen, bestemd voor de bestrijding van de in dat artikellid bedoelde kosten, zoals geheven over de tot laatstbedoelde datum verstreken kalenderjaren, en, voor zover van toepassing,

c. ten hoogste 50% van het totaal van de door het Diergezondheidsfonds tot 1 januari van het kalenderjaar, voorafgaande aan het kalenderjaar met ingang waarvan het tarief uit hoofde van het tweede lid kan worden gewijzigd, gemaakte kosten, bedoeld in artikel 92, tweede lid, voor zover die kosten meer bedragen dan de totale som van de varkensheffing, bestemd voor de bestrijding van de kosten, bedoeld in artikel 91a, tweede lid, de totale som van krachtens artikel 91h, eerste lid, ingevoerde heffingen, bestemd voor de bestrijding van de in artikel 91h, tweede lid, bedoelde kosten, alsmede de totale som van krachtens artikel 92, eerste lid, ingevoerde heffingen, bestemd voor de bestrijding van de in artikel 92, tweede lid bedoelde kosten, zoals geheven over de tot laatstbedoelde datum verstreken kalenderjaren.

4. In geval van toepassing van artikel 92, tweede lid, wordt bij de in dat artikellid bedoelde algemene maatregel van bestuur het tarief van de desbetreffende heffing verhoogd met ingang van 1 januari van het in artikel 92, tweede lid, bedoelde kalenderjaar. De verhoging wordt gebaseerd op een raming van de kosten, bedoeld in artikel 95c, onderdeel c, voor zover die kosten betrekking hebben op de kalenderjaren, te rekenen vanaf de in de vorige volzin bedoelde datum tot de datum met ingang waarvan uit hoofde van het tweede lid het tarief van de desbetreffende heffing kan worden gewijzigd en rekening houdend met de over die periode geraamde som van de varkensheffing en krachtens artikel 91h, eerste lid, ingevoerde heffingen.

H

Artikel 93 komt te luiden:

Artikel 93

1. De heffing, bedoeld in artikel 91a, alsmede bij algemene maatregel van bestuur op grond van de artikelen 91h en 92 ingevoerde heffingen worden door Onze Minister geheven.

2. Onverminderd het overigens bij of krachtens deze afdeling bepaalde worden de in het eerste lid bedoelde heffingen geheven met overeenkomstige toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met dien verstande dat van die wet buiten toepassing blijven de artikelen 2, vierde lid, 37 tot en met 40, 47a, 76, 80, tweede, derde en vierde lid, 82, 84, 86 en 87.

3. Voor de toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 19 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken treedt Onze Minister in de plaats van Onze Minister van Financiën. Voor de in de Algemene wet inzake rijksbelastingen genoemde functionarissen treden in de plaats de door Onze Minister aangewezen functionarissen.

4. Voor de toepassing van artikel 18, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt met een onherroepelijke veroordeling gelijk gesteld het vervallen van het recht op strafvordering op de voet van de artikelen 74 en 74a van het Wetboek van Strafrecht.

5. Voor de toepassing van het bij of krachtens de artikelen 91a tot en met 92a bepaalde wordt artikel 52, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen als volgt gelezen:

Administratieplichtigen zijn: de personen, rechtspersonen en samenwerkingsverbanden, bedoeld in artikel 91a, respectievelijk de personen, rechtspersonen en samenwerkingsverbanden, bedoeld in de artikelen 91h en 92.

6. Voor de toepassing van artikel 66 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn de bij regeling van Onze Minister van Financiën gestelde regels van toepassing. Door Onze Minister worden de afwijkingen daarop vastgesteld die voor de juiste toepassing van het bij of krachtens de artikelen 91a tot en met 92a bepaalde noodzakelijk zijn.

I

Na artikel 93 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 93a

1. De heffing, bedoeld in artikel 91a, alsmede bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 91h of artikel 92 ingevoerde heffingen, worden ingevorderd door de door Onze Minister aangewezen functionaris en door de ontvanger, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de Invorderingswet 1990.

2. Onverminderd het overigens bij of krachtens deze afdeling bepaalde worden de heffingen ingevorderd met overeenkomstige toepassing van de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen, met dien verstande dat van de Invorderingswet 1990 buiten toepassing blijven artikel 17, tweede lid, tweede volzin, alsmede de artikelen 59 en 62. Voorts blijven bij de toepassing van artikel 66 van die wet de artikelen 76, 80, tweede, derde en vierde lid, 82, 84, 86 en 87 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen buiten toepassing.

3. Behoudens voor zover de invordering is opgedragen aan de ontvanger, bedoeld in het eerste lid, treedt voor de toepassing van de Invorderingswet 1990 Onze Minister in de plaats van Onze Minister van Financiën.

4. Met betrekking tot de invordering geldt dat:

a. voor de toepassing van artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 uitsluitend bevoegd is de door Onze Minister aangewezen functionaris;

b. de in de artikelen 10, eerste lid, 11, 12, en 26 van de Invorderingswet 1990 bedoelde bevoegdheden uitsluitend toekomen aan de door Onze Minister aangewezen functionaris, met dien verstande dat voor de toepassing van artikel 26 van die wet de bij regeling van Onze Minister van Financiën gestelde regels van toepassing zijn;

c. de overige bij invordering van toepassing zijnde bevoegdheden, met uitzondering van die bedoeld in de artikelen 24, 25, en 58 van de Invorderingswet 1990, uitsluitend toekomen aan de ontvanger, bedoeld in het eerste lid;

d. de bevoegdheid, bedoeld in artikel 24 van de Invorderingswet 1990, zowel toekomt aan de door Onze Minister aangewezen functionaris als aan de ontvanger, bedoeld in het eerste lid;

e. de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 25 en 58 van de Invorderingswet 1990, toekomen aan de door Onze Minister aangewezen functionaris indien hij met de invordering is belast, en toekomen aan de ontvanger, bedoeld in het eerste lid, indien deze laatste met de invordering is belast.

5. In het kader van het verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel wordt voor de toepassing van artikel 17 van de Invorderingswet 1990 voor «de ontvanger die het dwangbevel heeft uitgevaardigd» telkens gelezen: de met de tenuitvoerlegging van het dwangbevel belaste ontvanger.

6. Betaling van de heffingen geschiedt aan de door Onze Minister aangewezen functionaris. Na de betekening van het dwangbevel dient te worden betaald aan de ontvanger, bedoeld in het eerste lid, die is vermeld op het dwangbevel.

J

In Hoofdstuk VIII wordt na artikel 95 de volgende afdeling toegevoegd:

Afdeling 4. Het Diergezondheidsfonds

Artikel 95a

1. Er is een Diergezondheidsfonds, hierna te noemen: het fonds.

2. Het fonds is een begrotingsfonds als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Comptabiliteitswet.

3. Onze Minister beheert de begroting van het fonds.

Artikel 95b

1. De ontvangsten van het fonds worden gevormd door:

a. een jaarlijkse bijdrage vanuit de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, welke bijdrage in omvang ten hoogste overeenkomt met de op deze begroting in het desbetreffende begrotingsjaar binnenkomende som van de varkensheffing;

b. het aantal jaarlijkse bijdragen vanuit de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij dat overeenkomt met het aantal krachtens artikel 91h ingevoerde heffingen, welke bijdragen onderscheidenlijk ten hoogste overeenkomen met de op de genoemde begroting in het desbetreffende begrotingsjaar binnenkomende som van de onderscheiden heffingen;

c. het aantal jaarlijkse bijdragen vanuit de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij dat overeenkomt met het aantal krachtens artikel 92 ingevoerde heffingen, welke bijdragen onderscheidenlijk ten hoogste overeenkomen met de op de genoemde begroting in het desbetreffende begrotingsjaar binnenkomende som van de onderscheiden heffingen;

d. overige bijdragen vanuit de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

e. de door de Europese Unie ter beschikking gestelde middelen, verband houdende met het weren en de bestrijding van op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen besmettelijke dierziekten;

f. andere ontvangsten.

Artikel 95c

Uit het fonds kunnen betalingen worden verricht:

a. ter uitvoering van artikel 83 en 88, vierde lid, artikel 86, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, artikel 90, eerste lid, en artikel 91;

b. terzake van door Onze Minister getroffen maatregelen en voorzieningen bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 3, waartoe tevens gerekend worden de met de bestrijding van op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen besmettelijke dierziekten verband houdende door Onze Minister getroffen maatregelen en voorzieningen met het oog op de bescherming van het welzijn van dieren dan wel met het oog op onderzoek naar de mate van verspreiding van dierziekten in Nederland;

c. terzake van door Onze Minister, met het oog op het weren van krachtens artikel 15, eerste lid, aangewezen besmettelijke dierziekten, gemaakte kosten;

d. terzake van de heffing en invordering van de varkensheffing en krachtens artikel 91h of 92 ingevoerde heffingen, en

e. terzake van andere uitgaven.

Artikel 95d

1. Ten gunste van de begroting van het fonds van enig jaar wordt het gerealiseerde batig saldo van het fonds van het voorafgaande jaar gebracht.

2. Het fonds sluit het begrotingsjaar niet af met een negatief saldo.

Artikel 95e

Onze Minister kan regels stellen met betrekking tot de voorwaarden waaronder betalingen worden verricht, alsmede met betrekking tot de informatieverstrekking over de besteding van de verkregen bijdragen.

K

In artikel 96 wordt «regelen worden gesteld omtrent de identificatie en registratie van dieren.» vervangen door: regelen worden gesteld omtrent de identificatie en registratie van dieren alsmede van levende dierlijke producten.

L

Na artikel 96 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 96a

Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 3, 35, 45 en 96 kan worden bepaald dat op een bedrijf waarnaar een varkensrecht als bedoeld in artikel 1 van de Wet herstructurering varkenshouderij, of een gedeelte van dat recht, is overgegaan, en op een bedrijf waarvan het varkensrecht is overgegaan in het kader van een bedrijfsoverdracht als bedoeld in artikel 18 van die wet, vanaf het tijdstip waarop registratie van de kennisgeving van overgang overeenkomstig de artikelen 16 en 17, onderscheidenlijk 18, van die wet heeft plaatsgevonden, het bij of krachtens de maatregel geregelde overgangsrecht niet van toepassing is ten aanzien van de op het tijdstip van registratie van de kennisgeving van overgang gestelde regels, voor zover deze betrekking hebben op varkens.

M

In artikel 110, eerste lid, wordt na de zinsnede «76, eerste lid» toegevoegd: , 91a, tweede lid, 91d, tweede lid, 91e, tweede en derde lid, 91h, tweede lid, 91i, tweede lid, 92, tweede lid, 92a, tweede lid.

N

Na artikel 110 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 110a

Uiterlijk binnen drie maanden na het tijdstip waarop een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 91h, eerste lid, dan wel een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 92, eerste lid, in werking treedt, wordt een voorstel van wet tot goedkeuring van de betrokken algemene maatregel van bestuur aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de Kamers der Staten-Generaal tot het niet aannemen van het voorstel besluit, wordt de betrokken maatregel ingetrokken bij algemene maatregel van bestuur, met ingang van het tijdstip waarop eerstbedoelde maatregel in werking trad.

O

Na artikel 122 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 122a

Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de artikelen 91a tot en met 93a, alsmede de artikelen 95a tot en met 95e, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk van het in die artikelen bepaalde.

P

De bij deze wet opgenomen bijlage, behorende bij artikel 91b, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, wordt als bijlage bij de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren opgenomen.

Artikel 38

De Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1, eerste lid, worden, onder vervanging van het leesteken punt na onderdeel z door het leesteken punt-komma, de volgende onderdelen toegevoegd:

aa. mestproductierecht: hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in onderscheidenlijk kilogrammen fosfaat varkens- en kippenmest, in kilogrammen fosfaat rundvee- en kalkoenenmest en in kilogrammen fosfaat mest afkomstig van één of meer andere in bijlage A bij deze wet opgenomen diersoorten, die ingevolge artikel 55, eerste, vijfde, zesde, zevende en achtste lid, op een bedrijf ten hoogste mag worden geproduceerd, zoals deze hoeveelheid is gewijzigd door toepassing van het bij of krachtens deze wet, de wet van 2 mei 1997, houdende wijziging van de Meststoffenwet (Stb. 360) en de Wet verplaatsing mestproductie bepaalde;

ab. niet-gebonden mestproductierecht: deel van het mestproductierecht dat de hoeveelheid overeenkomend met 125 kilogram fosfaat per jaar per hectare van de gemiddeld in het desbetreffende kalenderjaar tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond overschrijdt, zoals dat voor de desbetreffende diersoort geldt op grond van het bij of krachtens deze wet, de wet van 2 mei 1997, houdende wijziging van de Meststoffenwet en de Wet verplaatsing mestproductie bepaalde;

ac. varkensrecht: varkensrecht als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Wet herstructurering varkenshouderij;

ad. niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen 1996: niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen zoals dat, overeenkomstig de registratie van het Bureau Heffingen, met betrekking tot 1996 gold op grond van het bij of krachtens de Meststoffenwet en de Wet verplaatsing mestproductie bepaalde, vermenigvuldigd met 10/7;

ae. Bureau Heffingen: Bureau Heffingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te Assen;

af: grondgebonden mestproductierecht: deel van het mestproductierecht dat overeenkomt met 125 kilogram fosfaat per jaar per hectare van de gemiddeld in het desbetreffende jaar tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.

B

Aan artikel 55 wordt het volgende lid toegevoegd:

10. Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 15 van de Wet herstructurering varkenshouderij wordt voor de toepassing van het eerste, tweede, derde en zevende lid, voor de toepassing van artikel 56, en voor de toepassing van artikel 3 van de Wet verplaatsing mestproductie de mestproductie afkomstig van de diersoort varken niet langer in aanmerking genomen.

C

Na artikel 55 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 55a

1. Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet herstructurering varkenshouderij wordt voor de toepassing van artikel 55, eerste lid, onder uitbreiding van de productie van dierlijke meststoffen verstaan: een grotere productie van dierlijke meststoffen dan het mestproductierecht dat is verminderd met de hoeveelheid fosfaat die wordt bepaald door het overeenkomstig hoofdstuk II van de Wet herstructurering varkenshouderij bepaalde varkensrecht achtereenvolgens te vermenigvuldigen met 100/90 en 7,4 kilogram fosfaat, en het product te vermeerderen met de latente ruimte. De vermindering geschiedt eerst ten aanzien van het de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 15 van de Wet herstructurering varkenshouderij geldende niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen, en vervolgens ten aanzien van het op die dag geldende nietgebonden recht voor andere diersoorten dan varkens en kippen.

Geen vermindering geschiedt ten aanzien van het grondgebonden mestproductierecht.

2. De vermindering vindt slechts plaats indien het varkensrecht groter is dan nihil.

3. Ingeval artikel 24 van de Wet herstructurering varkenshouderij van toepassing is, wordt in het eerste lid in plaats van 100/90 gelezen: 100 gedeeld door het getal voor het percentage dat in plaats van het percentage 90 is vastgesteld op basis van artikel 24 van de Wet herstructurering varkenshouderij.

4. De latente ruimte komt overeen met het aantal kilogrammen fosfaat dat wordt bepaald door het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen 1996 te verminderen met de overeenkomstig artikel 55, negende lid, van de Meststoffenwet bepaalde mestproductie afkomstig van de in 1996 gemiddeld op het bedrijf gehouden varkens en kippen en andere in bijlage A bij de wet opgenomen diersoorten, die zijn opgegeven in de aangifte overschotheffing 1996, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van de Wet herstructurering varkenshouderij. De latente ruimte is ten minste nihil. De mestproductie afkomstig van andere diersoorten dan varkens en kippen wordt slechts in aanmerking genomen voor zover deze groter is dan de som van het met betrekking tot 1996 geldende niet-gebonden mestproductierecht voor andere diersoorten dan varkens en kippen en het met betrekking tot 1996 geldende grondgebonden mestproductierecht, zoals deze rechten met betrekking tot 1996 voor het desbetreffende bedrijf door het Bureau Heffingen zijn geregistreerd.

5. Indien het varkensrecht van het desbetreffende bedrijf wordt bepaald overeenkomstig artikel 7 van de Wet herstructurering varkenshouderij, wordt de latente ruimte bepaald door overeenkomstige toepassing van het vierde lid, met dien verstande dat in het vierde lid en in artikel 1, eerste lid, onderdeel ad, in plaats van «1996» telkens wordt gelezen «1995» en in plaats van «artikel 5, eerste lid, onderdeel c» wordt gelezen: artikel 5, eerste lid, onderdeel b. Indien het varkensrecht van het desbetreffende bedrijf wordt bepaald overeenkomstig artikel 8 van de Wet herstructurering varkenshouderij, komt de latente ruimte overeen met 18% van het overeenkomstig het eerste lid van voornoemd artikel 8 bij wijze van melding aangegeven deel van het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen 1996.

6. De aangifte overschotheffing en de correcties daarop worden voor de toepassing van het vierde en het vijfde lid slechts in aanmerking genomen indien deze vóór 10 juli 1997 schriftelijk ter kennis van het Bureau Heffingen zijn gebracht.

D

Aan artikel 57 wordt het volgende lid toegevoegd:

3. Ten aanzien van de gevolgen van wijziging van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond op de omvang van het mestproductierecht en het niet-gebonden mestproductierecht blijven artikel 55 en de regels gesteld krachtens de artikelen 1, derde lid, en 6 van de Wet verplaatsing mestproductie onverkort van toepassing.

Artikel 39

Artikel 1 van de Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder 1°, wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd: de Wet herstructurering varkenshouderij, de artikelen 15 en 27, derde lid;.

B

Onder 4°, wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd: de Wet herstructurering varkenshouderij, de artikelen 24, vierde lid, en 29;.

HOOFDSTUK VI. SLOTBEPALINGEN

Artikel 40

1. Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de hoofdstukken I tot en met IV van deze wet in de praktijk.

2. Onze Minister zendt jaarlijks na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een voortgangsverslag over de toepassing en de uitvoering van de hoofdstukken I tot en met IV van deze wet.

Artikel 41

1. Indien artikel 15 op een andere datum dan 1 januari in werking treedt, wordt voor de toepassing van het eerste en tweede lid van dat artikel in het desbetreffende jaar in de genoemde artikelleden in plaats van «jaar» telkens gelezen: het vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel resterende deel van het jaar.

2. Indien artikel 38 op een andere datum dan 1 januari in werking treedt, wordt in het desbetreffende jaar voor de toepassing van artikel 55, eerste lid, van de Meststoffenwet onder uitbreiding van de productie van dierlijke meststoffen verstaan: een grotere productie dan het op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 38 geldende mestproductierecht, dat achtereenvolgens is vermenigvuldigd met het op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 38 in het desbetreffende jaar verstreken aantal maanden gedeeld door twaalf, en is vermeerderd met het op 31 december van het desbetreffende jaar geldende mestproductierecht dat is vermenigvuldigd met het sedert het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 38 in het desbetreffende jaar verstreken aantal maanden gedeeld door twaalf.

3. Voor de toepassing van artikel 13 en het tweede lid en voor de toepassing van artikel 55a, eerste lid, van de Meststoffenwet worden ingeval in het betreffende kalenderjaar wijzigingen in de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond hebben plaatsgevonden of verplaatsing als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplaatsing mestproduktie heeft plaatsgevonden, de gevolgen daarvan voor de omvang van het in die bepalingen bedoelde niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen bepaald overeenkomstig de regels van artikel 55 van de Meststoffenwet en overeenkomstig de regels gesteld bij of krachtens de Wet verplaatsing mestproductie, alsof het de bepaling van het op de eerste dag van een kalenderjaar geldende niet-gebonden mestproductierecht zou betreffen en de bedoelde wijzigingen of verplaatsing zich zouden hebben voorgedaan in het voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 42

1. Indien artikel 37 op een andere datum dan 1 januari in werking treedt wordt in het desbetreffende kalenderjaar de in artikel 91a, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren bedoelde varkensheffing, in afwijking van artikel 91a, derde lid, van die wet, geheven over het tijdvak dat bestaat uit het nog niet verstreken deel van dat jaar naar het aantal varkens, uitgedrukt in heffingseenheden overeenkomstig artikel 91b van die wet, dat gemiddeld in dat tijdvak op het bedrijf wordt gehouden, vermenigvuldigd met de uitkomst van de deling van het aantal kalendermaanden waaruit dat tijdvak bestaat door twaalf.

2. In geval het eerste lid van toepassing is, is in het desbetreffende kalenderjaar op het tarief van de varkensheffing artikel 91e, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren van toepassing, met dien verstande dat in onderdeel a, van dat artikellid in plaats van «1 januari van het desbetreffende kalenderjaar» wordt gelezen «de datum waarop artikel 37 van de Wet herstructurering varkenshouderij in werking treedt» en in de onderdelen b tot en met e, van dat artikellid in plaats van «in het desbetreffende kalenderjaar» wordt gelezen: in het, vanaf de datum van inwerkingtreding van artikel 37 van de Wet herstructurering varkenshouderij, nog niet verstreken deel van het kalenderjaar.

Artikel 43

Deze wet treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 44

Deze wet wordt aangehaald als: Wet herstructurering varkenshouderij.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

BIJLAGE A behorende bij artikel 1 van de Wet herstructurering varkenshouderij

Onderscheiden categorieën dieren binnen de diersoort varkensAantal varkenseenheden per dier van de onderscheiden diercategorieën
Fokkerij/vermeerdering 
  
1. Fokzeugen (ten minste eenmaal gedekt of geïnsemineerd; guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen, zeugen waarvan de biggen gespeend zijn): 
a. waarvan de biggen aan een ander bedrijf worden geleverd ca. 6 weken na hun geboorte (ook fokzeugen die nog geen biggen hebben)1,97
b. waarvan de biggen worden gehouden tot een gewicht van ca. 25 kg (ook fokzeugen waarvan de biggen op het eigen bedrijf worden gehouden)2,74
2. Opfokzeugen (jonge zeugen, nooit gedekt of geïnsemineerd, gehouden voor de fokkerij) 
a. van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden (aangeleverde opfokzeugen van ca. 25 kg die worden afgeleverd op ca. 7 maanden of iets ouder, ook opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf van exact 25 kg die worden afgeleverd op ca. 7 maanden)0,96
b. van ca. 7 maanden tot de eerste dekking (opfokzeugen die zijn aangeleverd op ca. 7 maanden of iets jonger, tot de eerste dekking)1,59
c. van ca. 25 kg tot de eerste dekking (opfokzeugen die zijn aangeleverd op ca. 25 kg, die niet op 7 maanden worden afgeleverd, maar worden aangehouden tot de eerste dekking; ook opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf die worden aangehouden van exact 25 kg tot de eerste dekking)1,11
3. Opfokberen van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden (jonge nog niet dekrijpe beren, die worden aangehouden voor de fokkerij, van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden of iets ouder; ook beren afkomstig van het eigen bedrijf vanaf exact 25 kg)1,09
4. Dekberen, van ca. 7 maanden en ouder (dekrijpe beren – ook zoekberen – van ca. 7 maanden en ouder; ook aangeleverde beren van iets jonger dan 7 maanden; beren afkomstig van het eigen bedrijf te rekenen vanaf exact 7 maanden)1,86
5. Biggen, aangeleverd op ca. 6 weken, tot ca. 25 kg (gespeende biggen die op ca. 6 weken zijn aangeleverd, die worden afgeleverd op ca. 25 kg; ook op 6 weken aangeleverde biggen die op het eigen bedrijf worden aangehouden voor de mesterij, tot exact 25 kg)0,36
  
Mesterij 
  
6. Slachtzeugen (zeugen die niet meer gebruikt worden voor fokkerij, maar worden afgemest)1,59
7. Vleesvarkens (varkens die doorgaans worden gemest vanaf ca. 25 kg of iets lichter tot ca. 110 kg; ook biggen afkomstig van het eigen, gesloten bedrijf vanaf exact 25 kg)1

BIJLAGE B behorende bij artikel 1 van de Wet herstructurering varkenshouderij

Concentratiegebied Oost omvat, gerekend naar de situatie op 1 januari 1997, het grondgebied van de navolgende gemeenten:

Aalten

Almelo

Ambt-Delden

Amerongen

Amersfoort

Angerlo

Apeldoorn

Baarn

Barneveld

Bathmen

Bergh

De Bilt

Borculo

Borne

Brummen

Bunschoten

Dalfsen1

Denekamp

Deventer

Didam

Diepenheim

Diepenveen

Dinxperlo

Doesburg

Doetinchem

Doorn

Driebergen/Rijsenburg

Duiven

Ede

Eemnes

Eibergen

Elburg

Enschede

Epe

Ermelo

Gendringen

Goor

Gorssel

Groenlo

Haaksbergen

Den Ham

Harderwijk

Hattem

Heerde

Hellendoorn

Hengelo Gld.

Hengelo Ov.

Hoevelaken

Holten

Hummelo en Keppel

Leersum

Leusden

Lichtenvoorde

Lochem

Losser

Maarn

Markelo

Millingen a/d Rijn

Neede

Nunspeet

Nijkerk

Oldenbroek

Oldenzaal

Olst

Ommen

Ootmarsum

Putten

Raalte

Renswoude

Rhenen

Ruurlo

Rijnwaarden

Rijssen

Scherpenzeel

Soest

Stad-Delden

Steenderen

Tubbergen

Ubbergen

Veenendaal

Voorts

Vorden

Vriezenveen

Warnsveld

Weerselo

Wehl

Westervoort

Wierden

Winterswijk

Wisch

Woudenberg

Wijhe

Zeist

Zelhem

Zevenaar

Zutphen

Concentratiegebied Zuid omvat, gerekend naar de situatie op1 januari 1997, het grondgebied van de navolgende gemeenten:

Alphen-Chaam

Ambt Montfort

Arcen en Velden

Asten

Baarle Nassau

Beesel

Belfeld

Bergen (L.)

Bergeijk

Bernheze

Best

Bladel

Boekel

Boxmeer

Boxtel

Breda1

Broekhuizen

Budel

Cuijk

Deurne

Dongen2

Echt

Eersel

Eindhoven

Geldrop

Gemert-Bakel

Gennep

Gilze en Rijen

Goirle

Grave

Grubbenvorst

Haaren

Haelen

Heel en Panheel

Heeze-Leende

Helden

Helmond

s-Hertogenbosch

Heusden3

Heythuysen

Hilvarenbeek

Horst

Hunsel

Kessel

Laarbeek

Landerd

Lith

Loon op Zand

Maasbracht

Maasbree

Maasdonk

Meerlo-Wanssum

Meyel

Mierlo

Mill en St. Hubert

Mook en Middelaar

Nederweert

Nuenen, Gerwen en Nederwetten

Oirschot

Oisterwijk

Oss

Ravenstein

Reusel-De Mierden

Roerdalen

Roermond

Roggel en Neer

Rucphen1

Schijndel

Sevenum

Sint Anthonis

St. Michielsgestel

St. Oedenrode

Someren

Son en BreughelStramproy

Swalmen

Tegelen

Thorn

Tilburg

Uden

Valkenswaard

Veghel

Veldhoven

Venlo

Venray

Vierlingsbeek

Vught

Waalre

Weert

Zundert

BIJLAGE behorende bij artikel 91b, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

Onderscheiden categorieën dieren binnen de diersoort varkensAantal heffingseenheden per dier van de onderscheiden diercategorieën
Fokkerij/vermeerdering 
  
1. Fokzeugen (ten minste eenmaal gedekt of geïnsemineerd; guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen, zeugen waarvan de biggen gespeend zijn): 
a. waarvan de biggen aan een ander bedrijf worden geleverd ca. 6 weken na hun geboorte (ook fokzeugen die nog geen biggen hebben)3,6
b. waarvan de biggen worden gehouden tot een gewicht van ca. 25 kg (ook fokzeugen waarvan de biggen op het eigen bedrijf worden gehouden)5,5
2. Opfokzeugen (jonge zeugen, nooit gedekt of geïnsemineerd, gehouden voor de fokkerij): 
a. van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden (aangeleverde opfokzeugen van ca. 25 kg die worden afgeleverd op ca. 7 maanden of iets ouder, ook opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf van exact 25 kg die worden afgeleverd op ca. 7 maanden)1
b. van ca. 7 maanden tot de eerste dekking (opfokzeugen die zijn aangeleverd op ca. 7 maanden of iets jonger, tot de eerste dekking).1
c. van ca. 25 kg tot de eerste dekking (opfokzeugen die zijn aangeleverd op ca. 25 kg, die niet op 7 maanden worden afgeleverd, maar worden aangehouden tot de eerste dekking; ook opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf die worden aangehouden van exact 25 kg tot de eerste dekking)1
3. Opfokberen van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden (jonge nog niet dekrijpe beren, die worden aangehouden voor de fokkerij, van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden of iets ouder; ook beren afkomstig van het eigen bedrijf vanaf exact 25 kg)1
4. Dekberen, van ca. 7 maanden en ouder (dekrijpe beren – ook zoekberen – van ca. 7 maanden en ouder; ook aangeleverde beren van iets jonger dan 7 maanden; beren afkomstig van het eigen bedrijf te rekenen vanaf exact 7 maanden)1
5. Biggen, aangeleverd op ca. 6 weken, tot ca. 25 kg (gespeende biggen die op ca. 6 weken zijn aangeleverd, die worden afgeleverd op ca. 25 kg; ook op 6 weken aangeleverde biggen die op het eigen bedrijf worden aangehouden voor de mesterij, tot exact 25 kg)1
  
Mesterij 
  
6. Slachtzeugen (zeugen die niet meer gebruikt worden voor fokkerij, maar worden afgemest)1
7. Vleesvarkens (varkens die doorgaans worden gemest vanaf ca. 25 kg of iets lichter tot ca. 110 kg; ook biggen afkomstig van het eigen, gesloten bedrijf vanaf exact 25 kg)1
25 746 transponering
  
HI 
11
1a2
23
  
HII 
34
45
56
67
78
89
910
1011
1112
1213
12a14
  
HIII 
1315
1416
1517
1618
1719
1820
18a21
1922
2023
  
HIV 
2124
21a25
2226
2327
2428
2529
2630
2731
27a32
2833
2934
3035
  
HV 
3136
3237
3338
3439
  
HVI 
3540
3641
3742
3843
3944

XNoot
1

Tot het grondgebied van de gemeente Dalfsen wordt uitsluitend gerekend het deel van Lemelerveld dat vóór 1 januari 1997 werd gerekend tot de gemeenten Ommen en Raalte.

XNoot
1

Tot het grondgebied van de gemeente Breda wordt niet gerekend het grondgebied van de opgeheven gemeenten Prinsenbeek en Teteringen.

XNoot
2

Tot het grondgebied van de gemeente Dongen wordt uitsluitend gerekend het grondgebied van de opgeheven gemeente Dongen.

XNoot
3

Tot het grondgebied van de gemeente Heusden wordt uitsluitend gerekend het grondgebied van de opgeheven gemeente Drunen.

XNoot
1

Tot het grondgebied van de gemeente Rucphen wordt uitsluitend gerekend het grondgebied van deze gemeente, zoals dat werd begrensd vóór 1 januari 1997.

Naar boven